Organisatie zenuwstelsel Flashcards
1
Q
- Wat is het somatische zenuwstelsel?
A
- Aansturing spieren en gedrag (bewegingsapparaat)
2
Q
- Wat is het autonome zenuwstelsel?
A
- Aansturing van organen en ontwikkeling (waar je geen controle over hebt zelf)
3
Q
- Wat is het sensibele deel van de hersenen?
A
- Het deel dat info ontvangt uit het lichaam (tast, bloeddruk etc)
4
Q
- Wat is het motorische deel van de hersenen?
A
- De output, de hersenen zetten het lichaam aan tot iets
5
Q
- Wat is het centrale zenuwstelsel?
A
- Hersenen, ruggenmerg en netvlies
6
Q
- Wat is het perifere zenuwstelsel?
A
- Alle andere zenuwen die door je lichaam lopen
7
Q
- Wat ligt er om de hersenen heen?
A
- Hersenvlies
8
Q
- Wat is een dermatoom?
A
- Een lichaamsdeel dat aangestuurd wordt door een bepaalde zenuw
9
Q
- Hoe heet een uitloper van een zenuwcel? Wat wordt daardoor gevormd?
A
- Een axon, die met andere axonen een zenuw vormt
10
Q
- Waaruit bestaat de hersenstam?
A
- Hoe groot gedeelte van je totale hersenen is dit? De middenhersenen, de pons (=brug) en medulla oblongata, ongeveer 10% van totale hersenvolume
11
Q
- Wanneer ben je hersendood?
A
- Als je hersenstam niet meer werkt
12
Q
- Wat is het cerebrum?
A
- De grote hersenen
13
Q
- Wat is naast het cerebrum en de hersenstam het laatste deel van de hersenen?
A
- Het cerebellum (=kleine hersenen)
14
Q
- Uit welke structuur ontstaat de pons?
A
- Metencephalon
15
Q
- Wat is het effect van de rimpelige structuur van de hersenen?
A
- De cortex heeft een groot oppervlakte erdoor