Opvoedondersteuning Flashcards

1
Q

Wat is opvoeden?

A

iedere invloed die mensen onbedoeld,of bedoeld uitoefenen op de ontwikkeling en het functioneren van een kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer ontstaat het opvoedingsproces?

A

Wanneer kinderen in verschillende fases in hun ontwikkeling, verschillende vragen stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer ontstaat het ontwikkelingsproces

A

Wanneer mensen bereid zijn interacties met kinderen aan te gaan, zodat kinderen antwoorden kunnen vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Begrip: Zelfregulatie

A

een proces dat zich zelf regelt, zichzelf in stand houdt en geen sturing van buitenaf nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het opvoedproces kenmerkt zich door:

A

Zelfregulatie, Coregulatie en Adaptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Begrip: Coregulatie

A

het proces word beheerst door zowel het kind als de ouder.
niet alleen de ouders bepalen hoe de opvoeding eruit ziet. kind heeft ook invloed op hoe de opvoeiding, bijv. door temperament.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Begrip: wederzijdse sturing

A

interacties tussen ouder en kind. opvoeders reageren op een bepaalde manier op kinderen. Kinderen reageren op een bepaalde manier op ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begrip: Adaptatie

A

Aanpassen. Aanpassen aan de omgeving.

het opvoed proces past zich aan aan de omgeving waarin het plaatsvind

Het is een ingebouwd doel van de opvoeding om het gezin in staat te stellen te functioneren in de actuele en specifieke materiele en sociale context waarin ze leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

8 sociale systemen waarin het kind opgroeit, een actieve rol moet vervullen en zich staande moet houden.

A
  1. het gezin
  2. leeftijdsgenoten
  3. kinderopvang
  4. onderwijs
  5. publieke ruimte
  6. vrijetijdsclubs
  7. internet
  8. werk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de effecten van coregulatie en adaptatie op het kind

A

Door het proces van coregulatie binnen het gezin en de aanpassingen aan nieuwe contexten doet het kind ervaringen op die leerzaam zijn.

  1. kind leert vaardigheden
  2. ontwikkelt competenties
  3. doet kennis op
  4. ontwikkelt zich als individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stelling: Opvoeden is tijd en cultuurgebonden

A

de juiste opvoeding bestaat niet.
Opvoeden moet kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase voorbereiden op de bestaande en specifieke context waarin het moet leven. wat de ene keer is goed is, kan de andere keer fout zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Begrip: Sensitiviteit

A

Correct herkennen van signalen van het kind.

vb: als een kind huilt inschatten waarom dat is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Begrip: Responsiiviteit

A

Adequaat reageren op de herkende signalen van her kind.

vb. kind eten geven als het huilt omdat het honger heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Begrip: Sensitieve Responsiviteit

A

om emotionele steun te kunnen bieden moet je de signalen van het kind zien en op de juiste manier interpreteren om er tijdig en adequaat op te kunnen reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Effecten Sensitieve responsiviteit

A

Er ontstaat een veilige hechting tussen ouder en kind. dit hangt samen met positieve ontwikkelingsuitkomsten.

het kind voelt zich begrepen, geborgen en geaccepteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Begrip: Hechting

A

een veilige hechting levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een kind.

vind niet alleen in moeder-kind relatie plaats, maar in alle relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Begrip: Intern werkmodel

A

in dit werkmodel worden fundamenten gelegd voor menselijke waarden zoals “houden van”, zelfwaarde, zelfvertrouwen en respect voor anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe werkt het interwerkmodel?

A

Kinderen leren vanaf hun geboorte hoe de wereld in elkaar zit door de manier waarop anderen met hen omgaan. Ze creeren een sociale contstructie

het kind is vanaf de geboorte gericht op het maken van sociale contacten en het uitlokken van sociale reacties hierop.

Als een kind opgroeit in een omgeving waar zijn signalen worden opgemerkt, begrepen en tot reacties leiden , leert het dat het de moeite waard is en dat andere een postieve betekenis voor hem hebben.

het kind leert zijn emoties aan te beheersen en zich aan te passen aan anderen. Wederkerigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gevolgen positief intern werkmodel

A

Het creeert vertrouwen om nieuwsgierig te worden en de omgeving actief te verkennen, zich aan de wereld aan te passen, nieuwe uitdagingen aan te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer gebruikt een kind zijn intern werkmodel.

A

bij iedere situatie als eerste hypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Is het intern werkmodel een vaststaand gegeven?

A

Nee. postieve en negatieve ervaringen kunen van invloed zijn. bv. echtscheiding, vriendschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is van invloed op de manier waarop kinderen in het leven participeren?

A

De manier waarop in het gezin de processen van Coregulatie en Adaptatie verlopen

en

Het intern werkmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de maatschappelijke gevolgen van kindermishandeling

A

Hoge kosten in zorg en hulpverlening.

maatschappelijke schade in de vorm van criminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem de 7 belangrijkste gevolgen van kindermishandeling.

A
  1. Schooluitval
  2. Criminaliteit
  3. Verslaving
  4. Geweld
  5. zwerfgedrag
  6. Psychisch lijden
  7. Risicofactor lichamelijke ziektes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de definities van opvoedingsondersteuning.

A
  1. Hermans: opvoeders helpen opvoeden
  2. Brede: het ondersteunen van alle opvoeders
  3. smalle: het ondersteunen van ouders
  4. verzamelnaam voor preventieve interventies en activiteiten die tot doel hebben de opvoedingcompetenties van ouders te vergroten en de opvoedingssituatie te verbeteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het doel van opvoedondersteuning?

A

de ontwikkeling en het functioneren van kinderen te bevorderen door ouders vroegtijdig te helpen en te ondersteunen om escalatie van problemen te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de participatie visie van opvoedingsondersteuning?

A

Opvoeders helpen bij het laten opgroeien van kinderen tot burgers die meedoen in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Aan wie vragen ouders steun?

A
  1. Familie en vrienden
  2. internet
  3. huisarts/professionals
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar hebben ouders belangstelling voor als het gaat om opvoedingsondersteuning?

A
  1. Themabijeenkomsten
  2. opvoedcursussen
  3. Persoonlijk advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar hebben ouders behoeften aan, als het gaat om opvoedingsondersteuning?

A
  1. Informatie en advies
  2. Emotionele en praktische steun

ouders ervaren vaak een gat tussen wat zij wensen aan steun en wat zij krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Noem de 4 concrete functies/doelen van opvoedingsondersteuning.
Inclusief voorbeelden van ondersteuning

A
  1. informatie en voorlichting geven
    vb; folders, oudercursussen, themabijeenkomsten
  2. bevorderen van sociale steun en zelfhulp rondom opvoeding en omgaan met kinderen.
    vb: opvoedwinkels, spel-o-theken, lotgenotengroep
  3. vroegtijdig signaleren en verwijzen
    vb: vragen beantwoorden
  4. pedagogische advisering.
    vb: spreekuur, hulp aan huis, videohomtraining
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem voorbeelden van opvoedingsondersteuning in of dichtbij huis.

A
Partner
vrienden
familieleden
opvoedtelefoon
internet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem voorbeelden van opvoedingsondersteuning in de buurt.

A
Buren
Kinderopvang
Scholen
buurtcentra
opvoedsteunpunt
ouder en kind centra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de 4 pedagogische basisdoelen?

A
  1. het bieden van emotionele veiligheid
  2. gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competentie
  3. gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van sociale competentie
  4. overdracht van waarden en normen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat zijn de interactievaardigheden die ouders nodig hebben om positief bij te dragen aan de opvoeding?

A
  1. emotioneel ondersteunen
  2. respect voor autonomie van het kind
  3. structuur bieden en grenzen stellen
  4. informatie en uitleg geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Noem 2 eigenschappen die een belangrijke rol spelen bij het bieden van emotionele veiligheid.

A
  1. sensitiviteit

2. responsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is informele opvoedingsondersteuning?

A

Vrienden, familie, buren en kennissen. ondersteuning dicht bij huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat is formele opvoedingsondersteuning?

A

van uit de overheid of particulier gefinancierde officiële instanties

alle plekken waar je heen kunt met opvoedingsvragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor opvoedingsondersteuning?

A

de gemeentes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de meest voorkomende opvoedingsvragen/zorgen?

A
  1. ongehoorzaam gedrag
  2. druk of agressief gedrag
  3. grenzen stellen
  4. ontwikkeling kind
  5. gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is pedagogische preventie?

A

medisch model waarbij specifieke oorzaken voor een probleem zijn aan te wijzen.

de hulpverlener heeft een sturende functie en bied compenserende hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

wat zijn de gradaties binnen pedagogische preventie?

A

Primaire preventie
secundaire preventie
tertiaire preventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is primaire preventie?

A

het voorkomen van problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is secundaire preventie?

A

gericht op signaleren en onderkennen van problemen om zo te voorkomen dat er problemen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is tertiaire preventie?

A

nadelige gevolgen van reeds geconstateerde problemen tot een minimum beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is preventie?

A

activiteiten die worden verricht om ernstige opgroei en opvoedingsproblemen te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat is het verschil tussen pedagogische preventie en opvoedingsondersteuning?

A
  1. bij opvoedingsondersteuning worden problemen in een bredere context geplaatst. er hoeven niet altijd oorzaken voor problemen te zijn
  2. opvoedingsondersteuning is activerend ipv. compenserend.
    ouders worden gestimuleerd in zelfstandigheid en het vergroten van hun vaardigheden als ouders.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de pedagogische visie voor opvoeden?

A

opvoeden moet tot adaptatie leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de opvoedingsdoelen?

A

assimilatie
emancipatie
participatie

opvoeden is een samenspel tussen deze 3 doelen en een balans vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Beschrijf assimilatie als opvoeddoel.

A
  • Kerntaak opvoeders is: het inwijden van kinderen en jongeren in de bestaande en als stabiel beschouwde wereld van volwassenen.
  • de jeugd moet zich houden aan de algemeen geldende normen en waarden.
  • opvoeding is eenrichtingsverkeer
  • het leven heeft een voorspelbaar verloop
  • kinderen worden als onaffe volwassenen gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Nadelen van Assimilatie als opvoeddoel?

A
  • afwijken van het gemiddelde is een probleem
  • problemen ontstaan als volwassenen denken te weten wat goed is voor kinderen terwijl tijden veranderen
  • creëert een generatiekloof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Voordelen van Assimilatie als opvoeddoel?

A

Geeft houvast en richting aan de ontwikkeling van de jeugd. kinderen weten waar ze aan toe zijn.
duidelijkheid en zekerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Beschrijf emancipatie als opvoeddoel.

A
  • individualisering, diversiteit en informalisering zijn de geldende waarden.
  • ontplooiing van ieders eigen individuele mogelijkheden staan voorop.
  • weinig grenzen. de jeugd heeft veel vrijheid en maakt eigen keuzes
  • grote tolerantie voor afwijken van het gemiddelde.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

noem de voordelen van emancipatie als opvoeddoel.

A

grote tolerantie van afwijken van het gemiddelde

  • potenties en individuele talenten van de jeugd worden beter benut.
  • achtergrond, sekse en afkomst zijn minder bepalend.
  • hulp is gericht aan individuele problemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn de opvoedtaken van ouders binnen het emancipatie opvoeddoel?

A

Zelfvertrouwen creëren
omgaan met eigen gevoelens
ontwikkelen van de persoonlijkheid,

geven van mogelijkheden om eigen potentieel te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

noem de nadelen van emancipatie als opvoeddoel.

A

de sociale cohesie word aangetast door het individualisme

  • kinderen worden stuurloos de wereld ingezonden
  • ouders zetten zichzelf buitenspel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

beschrijf het opvoeddoel participatie

A
  • een opvoeddoel van het NU
  • creëren van sociale cohesie en bindingen
  • kinderen worden gezien als gelijkwaardige medeburgers
  • ontwikkelen is een proces van toenemend dialoog en meedoen
  • iedereen moet de kans krijgen om mee te doen en invloed te hebben op bestaande sociale systemen.
  • gezin is een onderhandelingshuishouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Nadelen van participatie als opvoeddoel.

A
  • het is een probleem als er geen productieve binding is tussen de sociale systemen en de jeugd.
  • het bijzondere aanbod word ondergebracht in het reguliere aanbod
  • als ouder en kind de vaardigheden, tijd en energie om te communiceren niet hebben, heeft het kind niks.
  • in een minder stabiele samenleving moeten kinderen in sterk verschillende contexten leren participeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

wanneer is een opvoeding gericht op participatie erg belangrijk?

A

in een samenleving waarin de ontwikkelingen snel en schoksgewijs plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Hoe zag de opvoeding in de jaren 50 eruit?

A
  • 3 R’s. rust, reinheid en regelmaat
  • grote sociale controle
  • de regels waren helder en werden door iedereen nageleefd
  • goede maneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welk opvoedingsdoel gelde na WOII?

A

Assimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welk opvoedingsdoel gelden na ‘60?

A

Emancipatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

welk opvoedingsdoel geld er in de 21ste eeuw?

A

Participatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn de 4 opvoedingsdoelen op het niveau van de samenleving?

A

1 kinderen leren actief en productief deel te nemen aan de sociale verbanden binnen de samenleving

  1. ze moeten binding met de samenleving ontwikkelen
  2. verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor de samenleving
  3. kinderen moeten bereid zijn de regels van het spel te leren. samenleving moet bereid zijn kinderen deze te leren. (tweerichtingsverkeer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Voordelen van participatie als opvoeddoel?

A

kinderen moeten als volwassenen leren functioneren in een samenleving die onbekend is.
het leren meedoen, vaardigheden en competenties leren om actief te kunnen bijdragen aan nieuwe contexten of oude contexten in nieuwe situatues, is de beste voorbereiding op zo een toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat betekend het hebben van een onbekende toekomst voor de opvoeding?

A
  • gedeelde normen en waarden moeten op de maatschappelijke agenda blijven bestaan.
  • individuele competenties, vaardigheden en het maken van eigen keuzes zijn erg belangrijk
  • opvoedingsdoelen die betrokkenheid bij de samenleving bevorderen zijn belangrijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is objectief omschrijven?

A
  • alleen dat opschrijven wat je hebt geobserveerd
  • geen subjectieve woorden gebruiken
  • gebaseerd op feiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Waarom is objectief omschrijven belangrijk?

A
  • opvoedingsondersteuning is het meest werkzaam als het goed aansluit bij de situatie
  • om onterechte oordeelvorming te voorkomen
  • om verwarring tussen verschillende professionals te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

wat zijn opvoedingsoriëntaties?

A

ideeën en opvattingen over opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

wat zijn opvoedingsdoelen?

A

Handelen ten opzichte van het kind aan de hand van de belangrijkste ideeën en opvattingen (opvoedingsoriëntaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Noem de 4 opvoedingsoriëntaties.

A
  1. Autonomie
  2. Sociaal gevoel
  3. Conformiteit
  4. Prestatiegerichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat houdt de opvoedingsoriëntatie Autonomie in? en voorbeelden

A

Deze is gericht op persoonlijkheidsontwikkeling van het kind.

ontwikkelen van zelfvertrouwen, dragen van verantwoordelijkheid, kritisch denken, vormen van eigen oordeel, rechtvaardig zijn, omgaan met gevoelens en emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat houdt de opvoedingsoriëntatie Sociaal gevoel in? en voorbeelden

A

gericht op sociale persoonlijkheidsontwikkeling.

als het sociaal gevoel niet voldoende word gestimuleerd kan dit leiden tot egoïsme, individualisme.

leren van verdraagzaam zijn, rekening houden met anderen, respect hebben voor anderen, niet discrimineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat houdt de opvoedingsoriëntatie conformiteit in? en voorbeelden

A

gericht op aanpassen aan de sociale omgeving.

gehoorzaam zijn, leren luisteren naar volwassenen , goede manieren hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat houdt de opvoedingsoriëntatie Prestatiegerichtheid in?

A

gericht op prestaties op het gebied van Status. opleiding, werk, sociale relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat zijn de 4 opvoedingsstijlen?

A

Permissief,
autotarief
autoritair
verwaarlozend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat zijn de kenmerken van een permissieve opvoedingsstijl?

A
Empathisch, 
genegenheid, 
aandacht,
contact
betrokkenheid
toegevend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Begrip: Empatisch

A

inlevingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is het opvoedgedrag dat past bij een permissieve opvoedingstijl?

A
veel genegenheid, 
gelijkwaardigheid
verwennen
gemakkelijk toegeven
weinig regels of leiding
niet consequent
conflict vermijdend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is de relatie tussen ouder en kind bij een permissieve opvoedingstijl?

A

Warm, gezellig, vriendjes-relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat is de gezinsstructuur bij een permissieve opvoedingstijl?

A
regels veranderen, 
instabiel, 
inconsistent, 
gezag problemen, 
rommelig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat zijn de effecten op het kind bij een permissieve opvoedingstijl?

A
dwingend,
tiran, 
onzeker,
egocentrisch, 
impulsief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hoe kan je een permissieve opvoedingstijl het beste omschrijven?

A

Er is warmte en steun, maar geen controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoe kan je een Autoritatieve opvoedingstijl het beste omschrijven?

A

Er is warmte en steun en controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat zijn de kenmerken bij een Autoritatieve opvoedingsstijl?

A
empathisch, 
betrokkenheid, 
contact, 
overleggen, 
begrenzen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat is het opvoedgedrag dat past bij een Autoratieve opvoedingstijl?

A
  • emotioneel betrokken ouders,
  • genegenheid,
  • positieve bekrachtiging van gedrag,
  • tijd en aandacht voor de kinderen,
  • gezag en leiding.
  • Grenzen afgestemd op de leeftijd van het kind.
  • Communicatie met het kind,
  • uitleg geven,
  • wijzen op gevolgen.
  • Overleggen met het kind.
87
Q

Wat is de relatie tussen ouder en kind bij een Autoratieve opvoedingstijl?

A

veilige hechting, openheid, uitwisseling van affectie

88
Q

Wat is de gezinsstructuur bij een Autoratieve opvoedingstijl?

A

voorspelbaarheid,

veilige omgeving

89
Q

Wat zijn de effecten op het kind bij een Autoratieve opvoedingstijl?

A
zelfvertrouwen, 
zelfstandigheid, 
zelfregulatie,
goede aanpassing op school, 
sociaal vaardig
90
Q

Hoe kan je een Autoritaire opvoedingstijl het beste omschrijven?

A

Veel controle, en ook veel koelheid en afstandelijkheid

91
Q

Wat zijn de kenmerken van een Autoritaire opvoedingstijl?

A

ontbreken empathie,
toezicht, controle,
streng,
rigide(strakheid)

92
Q

Wat is het opvoedingsgedrag bij een Autoritaire opvoedingstijl?

A
veel regels en controle, 
ouders bepalen de regels, gehoorzaamheid, 
toezicht houden, 
weinig empathisch, 
straffen, 
macht aanwenden,
Streng,
intolerant, 
geen complimenten,
geen genegenheid tonen.
93
Q

Wat is de relatie tussen ouder en kind bij een Autoritaire opvoedingstijl?

A
afstand,
respect, 
eenrichtingsverkeer, 
niet empathisch, 
schuld en schaamte
94
Q

Wat zijn de effecten op het kind bij een Autoritaire opvoedingstijl?

A
gehoorzaam,
 slaafs, 
opstandigheid en verzet, 
stiekem, 
bang, 
weinig initiatief,
afhankelijk van extreme controle.
95
Q

Wat is de gezinsstructuur bij een Autoritaire opvoedingstijl?

A
Duidelijke regels,
toezicht,
controle, 
traditioneel,
nadruk op wat hoort
96
Q

Hoe kan je een verwaarlozende opvoedingstijl het beste omschrijven?

A

Koelheid en afstandelijkheid en geen controle

97
Q

Wat zijn de kenmerken van een verwaarlozende opvoedingstijl?

A

ontbreken empathie,
geen toezicht,
geen controle,
verwaarlozing.

98
Q

Wat is het opvoedgedrag bij een verwaarlozende opvoedingstijl?

A
gebrek aan aandacht en zorg,
geen emotionele band,
geen structuur,
geen toezicht, 
geen regels en grenzen. 
Ontbreken vaardigheden, 
willekeur in reacties, 
kinderen niet stimuleren, 
geen energie
99
Q

Wat is de relatie tussen ouder en kind bij een verwaarlozende opvoedingstijl?

A

geen band,
geen contact,
ongevoeligheid voor signalen

100
Q

Wat is de gezinsstructuur bij een verwaarlozende opvoedingstijl?

A

geen gezinsleven,
geen toezicht,
tv constant aan,
anarchie (niemand heeft de leiding)

101
Q

Wat zijn de effecten op het kind bij een verwaarlozende opvoedingstijl?

A

vertraagde ontwikkeling
vroegwijs,
onzeker of gehaaid,
emotionele gedragsproblemen.

102
Q

Welke opvoedingsstijl leidt vaker tot een optimale ontwikkeling?

A

Autoratieve opvoedingsstijl

103
Q

Begrip: Waarden

A

Positieve oriëntaties die richting geven aan het handelen.

104
Q

Begrip: Normen

A

zijn beperkend en stellen grenzen aan handelen.

105
Q

Waaraan kan je merken dat er in onze samenleving onzekerheid is over waarden en normen?

A
  • er word veel gesproken over gedrag van anderen dat ergernis oproept
  • er is pluriformiteit in waarden en normen
106
Q

Wat is een model?

A

Schematische weergave van de werkelijkheid

Kernelementen worden weergegeven, details niet.

107
Q

Wat zijn factoren?

A

Onderdelen van een model

108
Q

Wat zijn determinanten?

A

De factoren in een model die bepalend zijn.

109
Q

Wat is een Theorie?

A

De zienswijze waarmee je een vraagstuk of werkwijze bekijkt.

Samenhangende beweringen, opvattingen en begrippen die zo zijn geformuleerd dat er een toetsbare hypothese uit afgeleid kan worden

110
Q

Wat is een Hypothese?

A

Een idee over een verband tussen kenmerken en onderzoekseenheden.

111
Q

Wat kan je met een wetenschappelijke theorie?

A

Verschijnselen of gedrag van mensen beschrijven, verklaren en uitkomsten voorspellen

112
Q

Waarom gebruiken we theorieën in de opvoedingsondersteuning?

A

Om een probleem en alle factoren/determinanten die daarbij een rol kunnen spelen goed in beeld .

theorieën vormen de basis voor methoden en activiteiten

113
Q

Noem de 4 theorieën in de opvoedingsondersteuning.

A
  1. Transactionele en ecologische ontwikkelingstheorie
  2. Het balansmodel
  3. Sociale steuntheorie
  4. Levenslooptheorie
114
Q

Wat is de transactionele en ecologische ontwikkelingstheorie

A

Ontwikkeling van het kind is altijd een uitkomst van de wisselwerking tussen factoren :
o De inbreng van het kind (genen en temperament)
o De ouder/opvoeder
o De omgeving/sociale context (land, woonsituatie, gezinssamenstelling)
• Kind is medebepalende factor in de opvoeding. Opvoeding en ontwikkeling zijn wederzijds

115
Q

Wat was de basis voor het nieuwe denken in de opvoedingsondersteuning en waarom?

A

het transactionele ontwikkelingstheorie.

het gedrag van kinderen word niet meer los bekeken maar aan de hand van factoren.

116
Q

Wat is de sociale steun theorie?

A

Steun is een zeer belangrijke beschermende factor en eenvoudig te beïnvloeden.

117
Q

Hoe werkt de sociale steun theorie?

A

Sociale steun -> welzijn en gezondheid ouder -> functioneren van gezin -> interactie ouder en kind -> gedrag en ontwikkeling kind.

118
Q

Wat zijn de 2 manieren van steun bieden?

A

Persoonsgericht en situatiegericht

119
Q

Wat zijn de effecten van sociale steun?

A
  • Geeft je het gevoel dat je niet alleen staat en dat je begrepen wordt
  • Over iets praten vergroot je inzicht
  • Samen kun je meer oplossingen bedenken
  • Je voelt je beter als iemand je geeft wat je nodig hebt
  • Je voelt je beter als iemand je helpt
  • Steun verlaagt stressniveau
120
Q

wat zijn de soorten persoonsgerichte sociale steun?

A
  • Cognitieve steun
  • Emotionele steun
  • Psychologische steun
  • Waarderingsteun
121
Q

Hoe geef je Cognitieve steun?

A

informatie, advies en feedback

122
Q

Hoe geef je Emotionele steun?

A

meevoelen, troosten, luisteren

123
Q

Hoe geef je Psychologische steun?

A

ander laten voelen erbij te horen

124
Q

Hoe geef je waarderingssteun?

A

waardering en respect tonen. empowerment.

125
Q

Wat zijn de soorten situatie gerichte steun?

A

Materiele steun
Praktische steun
sociale en maatschappelijke steun

126
Q

Hoe geef je Materiële steun?

A

Goederen

127
Q

hoe geef je praktische steun?

A

meehelpen met het leven van alle dag

128
Q

Wat is het balansmodel?

A

Theoretisch model waarmee de draagkracht en de draaglast van een gezin geanalyseerd kunnen worden door te kijken welke risico en beschermende factoren er op en bepaald moment in een gezin aanwezig zijn. Op micro, meso en macro niveau.

129
Q

Wat is de kern van het balansmodel?

A

er moet een balans zijn tussen draagkracht en draaglast

130
Q

Wat is het nut van het balans model bij opvoedondersteuning?

A

Opvoedondersteuning kan zodoende. Risicofactoren wegnemen (draaglast verkleinen), competenties ouders/kinderen vergroten, beschermende factoren vergroten (draagkracht vergroten)

131
Q

Wat is draaglast?

A

Alle ontwikkelings-, opvoedings- en levenstaken en risicofactoren waarmee ouders en kind worden geconfronteerd.

132
Q

Wat is draagkracht?

A

Alle vaardigheden en beschermende factoren die er voor zorgen dat ouders en kind, taken en bedreigende factoren aan kunnen.

133
Q

Welke 8 factoren heb je in een balansmodel?

A
  1. Kindfactoren
  2. Ouderfactoren
  3. Gezinsfactoren
  4. Sociale gezinsfactoren
  5. Sociale buurtfactoren
  6. Sociaal-economische gezinsfactoren
  7. Culturele factoren
  8. Maatschappelijke factoren
134
Q

Wat zijn beschermende factoren?

A

Factoren die een positief effect hebben op de opvoeding/ontwikkeling.

Bieden bescherming tegen risicofactoren. Bufferend effect.

135
Q

Wat zijn risicofactoren?

A

Kenmerken van ouder, kind of omstandigheid waarvan er een verband staat met ongunstige ontwikkelingsuitkomsten.

Factoren die die opvoeding/ontwikkeling bedreigen.

136
Q

Waarom is het belangrijk om risicofactoren te bestuderen?

A

risicofactoren gaan vooraf aan een later probleem en hebben voorspellende waarde voor dat probleem

137
Q

wat zijn de 3 niveaus van het balansmodel?

A

Micro
Meso
Macro

138
Q

Welke factoren horen bij het Microniveau in het balansmodel?

A
  • Kindfactoren
  • Ouderfactoren
  • Gezinsfactoren
139
Q

Welke factoren horen bij het mesoniveau in het balansmodel?

A
  • Sociale (gezins-)factoren zeggen iets over het gezin

* Sociale (buurt-) factoren zeggen iets over de buurt waar het gezin woont

140
Q

Welke factoren horen bij het macroniveau in het balansmodel?

A
  • Sociaal-economische gezinsfactoren
  • Culturele factoren
  • Maatschappelijke factoren
141
Q

Wat is de betekenis van risicofactoren voor ouders en opvoeding?

A

Iedere risicofactor vraagt van de ouder extra aandacht en inzet. De meeste ouders brengen dit gemakkelijk op, maar wanneer de risicofactoren zich opstapelen word dit moeilijker.

142
Q

Wat is Risicocumulatie?

A

opstapeling van risicofactoren.

143
Q

Wat is het effect van Risicocumulatie?

A

Als het aantal risicofactoren toeneemt, neemt ook de kans op een negatieve ontwikkelingsuitkomst van een kind toe.

144
Q

Wanneer word de kans op een probleem bij de opvoeding substantieel?

A

Bij een cumulatie (opstapeling) van vier of meer risicofactoren.

145
Q

Noem voorbeelden van problematische ontwikkelingsuitkomsten door risicocumulatie

A
  • Intelligentieontwikkeling
  • Psychische- en gedragsproblemen
  • Kindermishandeling
  • Delinquentie
146
Q

Waar is de richting die een probleemontwikkeling opgaat van afhankelijk?

A

de aanleg van een kind en de actuele context waarin het kind zich bevind.

147
Q

Wat is een situatie waarin risicocumulatie vaak voorkomt?

A

Armoede

148
Q

Tot welke risicofactoren leidt armoede?

A
  • gezinsstress,
  • minder responsief en meer autoritair opvoedingsgedrag van ouders,
  • meer conflicten binnen gezinnen,
  • meer een-ouderschap
149
Q

wat zijn de gevolgen van armoede voor een gezin?

A

Er ontstaat een leefomgeving waarin allerlei negatieve psychologische, pedagogische en somatische processen een rijke voedingsbodem hebben.

Sociale steun word minder.

armoede heeft invloed op zelfregulatie.

150
Q

Wat zijn wijkkenmerken die invloed hebben op de opvoeding en ontwikkeling van kinderen.

A
  • De sociaal-economische positie van de wijkgenoten

* De mate van doorstroming van bewoners in de wijk

151
Q

Wat heeft een wijk als risicofactor voor invloed op kinderen?

A
  • Schoolprestatie worden minder
  • Gedragsproblemen
  • Jeugddelinquentie.
152
Q

Noem risico Kind factoren

A
  • Onveilige gehechtheidsrelatie
  • Handicap / stoornis
  • Negatief zelfbeeld
  • Laag geboortegewicht
  • Vroeggeboorte (prematuriteit)
  • Roken/drinken of drugsgebruik tijdens de zwangerschap
  • Ongewenste zwangerschap
  • Geboortecomplicaties
  • Moeilijk temperament
  • Oorlogservaringen hebben meegemaakt
  • Meemaken van natuurrampen
  • Hyperactiviteit en impulsiviteit
  • Lage intelligentie
  • Slechte schoolprestaties
  • Weinig sociale kennis en vaardigheden
  • Weinig normbesef
  • Taalontwikkeling verloopt traag of stagneert
153
Q

Noem beschermende kind factoren.

A
  • Veilige gehechtheidsrelatie
  • Hoge intelligentie
  • Positief zelfbeeld
  • Gemakkelijk temperament
  • Persoonlijke veerkracht
  • Goede schoolprestaties
  • Goede taalontwikkeling
  • Normbesef
  • Sociale kennis en vaardigheden
154
Q

Noem risico ouder factoren

A
  • Ziekte / (psychische) stoornis
  • Verslaving
  • Negatief zelfbeeld
  • Jeugdtrauma’s
  • Oorlogservaringen hebben meegemaakt
  • Meemaken van natuurrampen
155
Q

Noem beschermende ouder factoren

A
  • Stabiele persoonlijkheid
  • Goede gezondheid
  • Positieve jeugdervaringen
  • Humor
  • Ouders staan open voor hulp
  • Gevoel van geslaagd te zijn in het leven
156
Q

Noem risco gezinsfactoren

A
  • Autoritaire opvoedingsstijl
  • Gebrek aan opvoedingsvaardigheden
  • Huiselijk geweld
  • Verwaarlozing en/of mishandeling
  • Echtscheiding
  • Conflicten
  • Dood van een ouder
  • Te klein behuisd zijn
  • Eenoudergezin
  • Extreem verschillende opvoedstijlen ouders
157
Q

Noem beschermende gezinsfactoren

A
  • Opvoedingscompetentie
  • Autoritatieve opvoedingsstijl
  • Affectieve gezinsrelaties
  • Stabiele partnerrelatie ouders
158
Q

Noem risico sociale gezinsfactoren

A
  • Ernstige conflicten met familie/ buren
  • Gebrekkige sociale bindingen
  • Isolement
  • Onveilig leefklimaat op school
  • Gepest worden
159
Q

Noem beschermende sociale gezinsfactoren

A
  • Sociale steun
  • Familie/vrienden
  • Goede sociale bindingen
  • Veilig leefklimaat op school
  • Een prettige werkomgeving (collega’s)
160
Q

Noem risico sociale buurtfactoren?

A
  • Onveilige buurt (geweld en criminaliteit)
  • Verpaupering
  • Sociale desintegratie
  • Slechte sociale (buurt)-voorzieningen
  • Geen speelmogelijkheden (kindonvriendelijk)
  • Geen controle op gedrag in de buurt
  • Geen duidelijke normen in de buurt
  • Grote (sociaaleconomische) verschillen tussen bevolkingsgroepen
  • Lage sociaaleconomische status (SES) groot deel buurt (armoede)
161
Q

Noem beschermende sociale buurtfactoren

A
  • Goede en toegankelijke sociale en pedagogische infrastructuur: onderwijs, zorg en welzijn
  • Sociale cohesie
  • Veilige buurt (weinig of geen geweld en criminaliteit)
  • Speelmogelijkheden (kindvriendelijk)
  • Controle op gedrag in de buurt
  • Duidelijkheid van normen in de buurt
  • Kleine of geen (sociaaleconomische) verschillen tussen bevolkingsgroepen
  • Hoge sociaaleconomische status (SES) groot deel buurt omgeving
162
Q

Noem risico sociaal economische gezinsfactoren

A
  • Lage Sociaal Economische Status (SES), armoede
  • Schulden hebben
  • Gebrekkige opleiding of geen opleiding
  • Werkeloosheid
163
Q

Noem beschermende sociaal economische gezinsfactoren

A
  • Hoge Sociaal Economische Status (SES), goed inkomen

* Opleiding

164
Q

Noem risico culturele factoren

A
  • Culturele minderheidsgroep

* Afwijkende subculturele normen en waarden

165
Q

Noem beschermende culturele factoren

A
  • Horen bij culturele meerderheidsgroep

* Normen en waarden in overeenstemming met dominante cultuur

166
Q

Noem risico maatschappelijke factoren

A
  • Economische crisis
  • Werkloosheid (landelijk)
  • Discriminatie
167
Q

Noem beschermende maatschappelijke factoren

A
  • Open tolerante samenleving

* Stabiel sociaal en politiek klimaat

168
Q

wat zijn factoren in de samenleving die opvoedingsondersteuning beinvloeden?

A
  • Ouders van nu kiezen bewuster voor kinderen. Ze hebben hoge verwachtingen van hun kinderen en van zichzelf en voeden bewuster op.
  • Traditionele waarden en normen voldoen niet meer. Het vertrouwde netwerk van familie is weggevallen.
  • Het aanbod van ondersteuning en hulpverlening is nog niet optimaal. Weinig afstemming tussen de vraag en aanbod. Aanbod is versnipperd, hulp is onoverzichtelijk en weinig toegankelijk.
  • Toenemen aantal jeugdigen raakt in de problemen.
  • De samenstelling van de bevolking is veranderd. Diversiteit is toegenomen. Integratie vraagt veel van allochtonen en autochtonen.
169
Q

Wanneer is ondersteuning en hulp effectief?

A

als de ontvangers/vragers gemotiveerd zijn om de hulp te ontvangen en er iets mee te doen.

170
Q

Wat is belangrijk bij het signaleren en analyseren van opvoedingsvragen of problemen?

A

het balansmodel in kaart te brengen. zo word duidelijk welke onderdelen ondersteuning kunnen gebruiken.

171
Q

Wat bepaald wanneer problemen/vragen zorgwekkend zijn?

A

Veel problemen zijn gebonden aan ontwikkelingsfases waarin kinderen zich bevinden.

het Moment, de duur en intensiteit bepalen of iets zorgwekkend is.

172
Q

Wat houdt de levenslooptheorie in?

A

Ontwikkeling is een proces van opeenvolgende taken die volbracht moeten worden.

Voor een baby, peuter , kleuter, schoolgaand kind en adolescenten bestaan er verschillende ontwikkelingstaken.

Ontwikkeling als interactief proces tussen kind en de omgeving.

173
Q

Wat zijn 4 factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van de opvoeding

A
  1. De opvatting die de ouder over zichzelf heeft
  2. De sociale ondersteuning van de ouder door een partner of eigen sociale netwerk
  3. De spanningen waaraan een ouder blootstaat (drukke werkzaamheden, slechte financiële situatie
  4. De kernmerken van kind
174
Q

Wat zijn ontwikkelingstaken?

A
zijn het gevolg van nieuwe gedragsmogelijkheden en beperkingen die zich gedurende de levensloop steeds voordoen.
 Zoals:
•	Biologische veranderingen:  
•	Sociale verwachtingen:  
•	Persoonlijk gedrag of keuzes.
175
Q

Wat gebeurt er wanneer een ontwikkelingstaak niet is opgelost?

A

Heeft gevolgen voor latere ontwikkelingstaken.

Er zit een hiërarchie in.

176
Q

Waar voldoet een goede omgeving voor een kind aan?

A

de 4 pedagogische basisdoelen.

177
Q

Wat houdt het pedagogische basisdoel “Bieden van emotionele veiligheid” in

A

Kinderen een veilige thuis basis bieden. Waar ze zich kunnen ontspannen en zichzelf kunnen zijn.
Een veilig klimaat is een voorwaarde voor het realiseren van andere pedagogische doelen

178
Q

Wat houdt het pedagogische basisdoel “Gelegenheid bieden voor het ontwikkelen van persoonlijke competentie.” in?

A

Competenties als: veerkracht, impulscontrole, zelfstandigheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit, motivatie, volharding, creativiteit en cognitieve en taalvaardigheden.

Hierdoor zijn kinderen in staat om allerlei problemen goed aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende situaties.

179
Q

Wat houdt het pedagogische basisdoel “Gelegenheid bieden voor het ontwikkelen van sociale competentie.” in?

A

Zoals: inleven in een ander, communiceren, samenwerken, andere helpen, conflicten voorkomen en oplossen, sociale verantwoordelijkheid.

180
Q

Wat houdt het pedagogische basisdoel “Overdragen van waarden en normen.” in?

A

Hierdoor kan het kind zich de cultuur eigen maken van de samenleving waarin het opgroeit.

181
Q

Wat voor vaardigheden hebben opvoeders nodig zodat kinderen zich goed kunnen ontwikkelen?

A

Interactievaardigheden

Vaardigheden in het creëren van voorwaarden.

182
Q

Wat word verstaan onder interactievaardigheden?

A
  1. Het bieden van emotionele steun (sensitieve responsiviteit of sensitiviteit)
  2. Het respecteren van de autonomie van kinderen
  3. Structuur bieden en grenzen stellen
  4. Informatie en uitleg geven.
183
Q

Hoe bied een opvoeder emotionele steun?

A

Gevoel van geborgenheid geven aan het kind, zodat het zich veilig voelt

Op een positieve manier duidelijk betrokkenheid tonen aan het kind en wat het doet en ervaart. Bijv. troosten, complimentjes geven, aanmoedigen, interesse tonen.

184
Q

Hoe respecteert een opvoeder de autonomie van kinderen?

A

Zoveel mogelijk de ruimte geven en zelfstandigheid bevorderen. De eigenheid van het kind respecteren.
Wanneer een kind zich emotioneel ondersteund voelt gaat het op verkenning uit.

185
Q

Wat is het voordeel van het bieden van structuur?

A

Het bieden van structuur geeft het kind houvast om zelfstandig activiteiten te ondernemen.

186
Q

Wat is het voordeel van informatie en uitleg geven?

A

Wanneer deze aansluit bij de behoefte, belevingswereld, de aandacht en het ontwikkelingsniveau van het kind, kan deze met de informatie zelfstandig verder waarmee hij bezig was.

kind krijgt het gevoel serieus genomen te worden.

187
Q

Wat houdt “vaardigheden in het creëren van voorwaarden” in?

A
Kiezen voor: 
•	bepaalde activiteiten, 
•	bepaald speelgoed, 
•	een bepaalde binnen en buiteninrichting, 
•	een bepaalde kinderdagverblijf,
•	een bepaalde school,
•	een bepaalde sportclub,
•	bepaalde vriendschappen wel of niet stimuleren.
188
Q

Wat zijn ontwikkelingstaken/opgave

A

Psychologische opdrachten waarmee elk mens in de loop van zijn ontwikkeling mee geconfronteerd wordt. Door die opdrachten goed te vervullen doet een mens kennis en vaardigheden op en ontwikkelt zich.

189
Q

Wat zijn Opvoedingsopgave?

A

Ondersteunende en opvoedkundige taken die horen bij de ontwikkelingstaken van het kind. Vallen onder de verantwoordelijkheid van de opvoeder.

190
Q

Wat zijn ontwikkelingstaken bij kinderen van 0-2 jaar?

A

De Basis word gelegd voor het vertrouwen in anderen en eigen competentie.

• opbouwen van een veilige gehechtheidsrelatie met een of meer volwassenen
veilig gehechte kinderen kunnen hun opvoeder gebruiken als veilige basis.
• Autonomie en individuatie
Het kind gaat steeds meer initiatief nemen en kan onafhankelijk van de opvoeder succes en bevrediging bereiken

191
Q

Wat zijn opvoedingsopgaven bij kinderen van 0-2 jaar

A

• Sensitief en responsief reageren op de behoeftenen signalen van het kind
Emotionele ondersteuning
•. Beschikbaar zijn
• Situaties structureren en duidelijke grenzen stellen.
• Veel praten met het kind

192
Q

Wat zijn normale problemen die zich voordoen bij kinderen van 0-2 jaar?

A
  • slapen
  • eten
  • huilen
  • scheidingsangst
  • angst voor vreemden en onbekende situaties
193
Q

Wat zijn ontwikkelingstaken bij kinderen van 2-4 jaar

A

Begin van het alsof-spel, oog voor verhaaltjes en dagelijkse routine.

• Vermogen om zich iets voor te stellen dat er niet meer is
• Vermogen tot imitatie
• Taalontwikkeling komt op gang
• Leeftijdsgenootjes spelen een rol (samenspelen)
Niet voortdurend in conflict gaan of zich afzonderen
• Aan passen aan eisen die opvoeders stellen (socialisatie)
Externe regulatie en Zelfcontrole : Zindelijkheid, impulscontrole, afblijven van dingen
• Identificatie met de sekse-rol

194
Q

Wat zijn opvoedingsopgaven bij kinderen van 2-4 jaar?

A
  • Emotionele steun
  • Autonomie erkennen
  • Structureren en grenzen stellen
  • Informatie en uitleg geven over wat hoort, moet, mag en hoe dingen in elkaar zitten
  • Soepel omgaan met de ambiguïteit (dubbelzinnigheid) van het kind
195
Q

Wat zijn normale problemen bij kinderen van 2-4 jaar?

A
  • Angst voor vreemden en onbekende situaties
  • Koppigheid
  • Driftbuien
  • Ongehoorzaam
  • Druk gedrag
  • Niet zindelijk zijn
196
Q

Wat zijn ontwikkelingstaken bij kinderen van 4-12 jaar

A

• Voor zich zelf kunnen zorgen
Wassen, aan- en uitkleden
• Vermogen tot decentratie ontwikkelen
Andermans perspectief leren zien
• Maatschappelijke eisen zoals lezen, schrijven en rekenen.
• Concentreren op schoolse taken
• Leerling rol aannemen
• Wederkerige relaties op te bouwen met vriendjes/vriendinnetjes
• Geaccepteerd worden door een groep
Egocentrische houding steeds meer laten varen

197
Q

Wat zijn opvoedingsopgaven bij kinderen van 4-12 jaar

A

• Gelegenheid geven tot omgang met leeftijdgenoten
• Stimulerende omgeving aanbieden
• Autonomie bevorderen
• Structuur en duidelijke grenzen bieden
• Aanwezigheid basisdoelen
Acceptatie door leeftijdgenoten wordt bevorderd wanneer het kind een gezinssituatie kent waarin warmte, begrip en wederkerigheid in de relaties een belangrijke rol spelen.
• Concentratie en doorzettingsvermogen ten aanzien van schoolse taken word bevorderd door een gezinssituatie waarin deze taken positief worden gewaardeerd.

198
Q

Wat zijn normale problemen bij kinderen van 4-12 jaar?

A
  • Ruzie maken
  • Gepest worden
  • Concentratieproblemen
  • Lage schoolprestaties
  • Niet naar school willen
  • Incidenteel stelen of vandalisme
199
Q

Wat zijn ontwikkelingstaken bij kinderen van 12-18 jaar?

A

Veel veranderingen ten opzichte van het eigen lichaam, leeftijdsgenoten en de ouder. Puberteit

  • Emotionele zelfstandigheid
  • Nieuwe eigen positie innemen
  • Nieuw waardensysteem ontwikkelen
  • Persoonlijke identiteit
  • Positieve houding ten opzichte van opleiding, beroepskeuze en samenleving
200
Q

Wat zijn opvoedingsopgaven bij kinderen van 12-18 jaar?

A
  • emotioneel ondersteunen • Gegenheid geven te experimenteren
  • Symmetrische relatie opbouwen met het kind
  • Positieve voorbeeldfunctie zijn
201
Q

Wat zijn normale problemen bij kinderen van 12 - 18 jaar?

A
  • Incidenteel gebruik van alcohol en drugs
  • Twijfels over identiteit of toekomst
  • Problemen met uiterlijk
  • Problemen met autoriteit
  • Incidenteel spijbelen
202
Q

Wat is het continuum van kousemaker en timmers?

A

Een praktisch model om de beleefde ernst van ouders over een opvoedingsprobleem te kunnen inschatten.
Het continuüm drukt de zwaarte van een probleem uit zoals deze door ouders ervaren wordt

203
Q

Wat zijn de zwaartes in het continuum van kousemaker en timmers?

A

er is sprake van opvoedingsvragen, van opvoedingsspanning, van opvoedingscrises of opvoedingsnood.

204
Q

Uit welke categorieën bestaan het model van kousemaker

A
  1. Vragen of problemen?
  2. Mate van competitie van ouders?
  3. Behoefte van ouders?
  4. Netwerk van ouders
205
Q

Wat is de beleving van ouders bij gewone opvoedingsituaties/vragen

A
  • Ouders kunnen opvoeding aan,
  • Gewone opvoedingsvragen
  • Sociale steun door partner, familie, vrienden en buren is voldoende en toereikend
  • Ouders voelen zich competent, zelfredzaam, zijn geruste en tevreden met de alledaagse opvoedingssituatie.
206
Q

Wat is de beleving van ouders bij opvoedingsspanning?

A

 Opvoedingsvragen worden dringend, zijn niet meer soepel op te lossen.
 Ouders zijn wel tevreden, maar langduriger ongerust, toenemende onzekerheid, er blijven vragen over, competentiegevoelens verzwakken
 Kinderen vertonen negatief gedrag
 Er word meer overlegd met sociaal netwerk. Sociale steun door partner, familie, vrienden en buren is ontoereikend; behoefte aan advies
 Soms lichte ondersteuning, er word geprobeerd de zelfredzaamheid te herstellen

207
Q

Wat is de beleving van ouders bij opvoedingscrisis en -nood

A

 Opvoedingsvragen worden problemen: ouders zijn ongerust en ontevreden, gevoelens van irritatie, boosheid, teleurstelling nemen toe, zoals ook onzekerheid en gevoel van incompetentie
 Netwerk van familie, vrienden en buren is niet in staat de problematiek op te lossen.
 Er is behoefte aan professionele advisering en begeleiding en hulp

208
Q

Waar is de mate waarin ouders problemen ervaren mede van afhankelijk?

A

Het intern werkmodel.

kan een self-fulfilling prophecy worden.

209
Q

Begrip: Selffulfilling prophecy

A

een foute definitie van de situatie die gedrag oproept waardoor de foute definitie waar wordt”
Je denkt iets wat niet (helemaal) klopt, maar door jouw gedachten en gedrag wordt het realiteit. Anders gezegd: waar je in gelooft (bang voor bent) komt uit, doordat je bewust en onbewust handelt op een manier waardoor datgene uitkomt.

210
Q

welke vorm van ondersteuning zet je in bij opvoedingsvragen?

A

Opvoedingsvoorlichting

211
Q

Welke vorm van ondersteuning zet je in bij opvoedingsspanning?

A

opvoedingsondersteuning

212
Q

welke vorm van ondersteuning zet je in bij opvoedingscrisis of nood?

A

Jeugdzorg of directieve hulp

213
Q

Wat is ontwikkelen?

A

een stap voor stap proces waarin het kind steeds meer mogelijkheden ontplooit.