H. Pedagogiek Flashcards

1
Q

Wat is het traditioneel kerngezin?

A
  • In 1900 ontstaan
  • Gehuwde vader en moeder met 1 of 2 biologische kinderen.
  • 90% van de kinderen tussen 1900 - 1940 groeide op in een traditioneel kerngezin
  • 3/4 van Nederlandse bevolking vind dat een kind een vader en moeder nodig heeft om gelukkig te kunnen opgroeien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem verschillende soorten gezinsvormen.

A
  • Gezinnen met Adoptiekinderen
  • Gezinnen met pleegkinderen
  • Gezinnen met IVF kinderen
  • Gezinnen met jonge moeders (tienermoeders)
  • Gezinnen met oude moeders (lastminute moeders)
  • Gezinnen met homoseksuele ouders
  • Gezinnen met eenouder
  • Gescheiden gezinnen
  • Stiefgezinnen
  • Samengestelde gezinnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke ontwikkelingen zorgden voor een trend in het traditioneel kerngezin?

A
  • Ontwikkelingen tussen 1870 en 1920
  • Sterftecijfers daalden
  • Het was ongebruikelijk om te scheiden
  • Bij het overlijden van een vrouw, hertrouwde een man vaak.
  • andere optie voor een TK, was een eenoudergezin met moeder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke ontwikkelingen zorgden voor een Dalende trend in het traditioneel kerngezin?

A
  • Periode 1960 tot 1980

o Normen en waarde ten aanzien van het gezin veranderden. Mensen lieten hun leven minder bepalen door regels van de kerk en familie
o Individualisering
o Secularisering (godsdienst verliest grip op de maatschappij)
o Modernisering
o Het werd gebruikelijker om ongehuwd samen te wonen en kinderen te krijgen buiten het huwelijk.
o Mensen gingen vaker uit elkaar en vormden nieuwe relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is in 2010 de meest voorkomende gezinssamenstelling?

A

Traditioneel kerngezin.

53% van de gezinnen met thuiswonende kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn relatief nieuwe gezinsvormen?

A
  • Gezinnen met ouders van gelijk geslacht
  • Gezinnen die ontstaat zijn d.m.v. IVF

kwamen voor 1900 nog niet voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe komt het dat het aantal tienermoeders tussen 2000 en 2014 is gehalveerd?

A
  • Er is meer aandacht voor preventie

- er zijn strengere regels voor het migratiehuwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe komt het dat het aantal moeders dat na hun 45e een eerste kind krijgt toeneemt?

A
  • het ouderschap wordt uitgesteld. vooral door hoogopgeleide ouders.
  • Uitstel leidt niet tot afstel. Hoogopgeleide krijgen evenveel kinderen als laagopgeleide.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Heeft de leeftijd waarop een vrouw moeder word consequenties voor de ontwikkeling van het kind?

A
  • de leefomstandigheden zorgen ervoor dat kinderen van tienermoeders zich anders ontwikkelen dan kinderen van moeders met een hogere leeftijd.
  • Kinderen van tienermoeders lopen door hun lagere sociale en economische status meer risico’s en minder kansen, waardoor hun ontwikkeling minder optimaal is, dan van kinderen die in een gunstigere omgeving opgroeien.
  • Voor het welbevinden en de cognitieve ontwikkeling van kinderen speelt leeftijd geen rol.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie worden verstaan onder Tienermoeders.

A

Moeders die voor hun 20ste een kind krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van tienermoederschap op kinderen?

A
  • Kinderen groeien vaker op in groot gezin
  • Kinderen groeien op in lager sociaaleconomisch milieu.
  • Ongunstige omgevingsfactoren zorgen ervoor dat kinderen meer probleemgedrag vertonen tijdens hun kindertijd en adolescentie.
  • er kan Sprake zijn van intergenerationele overdracht tienermoederschap: kinderen van tienermoeders hebben zelf grote kans om tienermoeder te worden.
  • Kinderen krijgen vaker te maken met hardhandige disciplinering, negatieve moeder-kindinteracties en lagere mate van sensitiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kan het effect zijn van opgroeien in een lager sociaaleconomisch milieu?

A

o met minder positieve ouder-kind interacties
o Vroegtijdig ouderschap bij de kinderen
o Grotere kans op criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke hypothese kunnen verklaren waarom tienermoederschap tot een negatieve opvoedingssituatie kunnen leiden?

A
  • Sociale-invloedhypothese

- Sociale-selectiehypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zegt de sociale-invloedhypothese met betrekking tot tienermoederschap?

A

Een onderbreking in ontwikkeling van tiener leidt tot sociale en economische stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zegt de sociale-selectiehypothese met betrekking tot tienermoederschap?

A

Psychosociale factoren leiden tot tienermoederschap en hebben vervolgens ook negatieve invloed op opvoeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie worden er verstaan onder lastminute moeders?

A

Moeders die na hun 35ste voor het eerst moeder worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het effect van lastminutemoeders op kinderen?

A
  • Grotere kans op complicaties tijdens bevruchting, zwangerschap en bevalling,
  • Oudere moeders zijn sensitiever volgens onderzoek: Sensitiviteit van moeders naar kinderen neemt toe tot 30e levensjaar.
  • betere opvoedingssituaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verklaar waarom lastminutemoeders sensitiever zijn?

A
  • Sensitiviteit van moeders naar kinderen neemt toe tot 30e levensjaar.
  • er is meer stabiliteit en een groter sociaal netwerk
  • door het niet-vanzelfsprekendezwangerschapshypothese’
    oudere ouders moeten meer moeite doen om zwanger te worden en zijn er hierdoor beter op voorbereid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verklaar waarom lastminutemoeders een betere opvoedingssituatie aanbieden.

A
  • er is meer ouderschapskennis en competentie

- Maturiteitshypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zegt de Maturiteitshypothese in betrekking tot lastminutemoederschap?

A
oudere moeders hebben meer :
- kennis, 
- levenservaring,
- financiële en sociale steun
 en kunnen dus een beter opvoedingsklimaat creëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer kwam het homoseksueel ouderschap in beeld?

A

vanaf 1980 ontstond er een roze babyboom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke ontwikkelingen zorgden voor het stijgend aantal homoseksuele ouderschappen?

A
  1. meer homoseksuelen stonden open voor het ouderschap
  2. openstelling van medische technologische mogelijkheden om zwanger te worden. Dit leidde tot zwangere lesbische vrouwen.
  3. De wetgeving veranderde. Eerst geregistreerd partnerschap -> het huwelijk -> in 2001 adoptie door alleenstaanden en homoseksuelen.
  4. Kunstmatige inseminatie met donorsperma voor lesbische stellen
  5. Commercieel draagmoederschap voor mannenparen.
    Voor deze gezinnen is het niet mogelijk om beiden biologische ouders van het kind te zijn.
  6. Co-ouderschap constructies ontstaan. Wanneer twee gezinnen de zorg hebben voor een kind.
  7. Tot 2014 waren transgenders verplicht zich te steriliseren. Nu niet meer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat waren de bezwaren tegen homoseksuele gezinnen?

A

de bezwaren waren gebaseerd op ideeen uit de psychoanalyse en sociale leertheorie.

Deze zeggen dat:
- kinderen een ouder van hun eigen geslacht nodig hebben om zich mee te kunnen identificeren

en

  • ouders van verschillend geslacht voor de ontwikkeling van een normale genderidentiteit en het leren van gedrag passend bij hun geslacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is opvallend bij kinderen die opgroeien in een gezin met twee moeders.

A
  • Kinderen hebben minder traditionele opvattingen ten aanzien van man-vrouw verhoudingen
  • Kinderen stellen meer vragen over heteroseksuele relaties
  • Kinderen zijn niet vaker seksueel maar experimenteren wel vaker met gelijk geslacht.
  • Meisjes uit lesbische gezinnen ambiëren minder traditionele vrouwenberoepen dan meisjes uit heterogezinnen.
  • Band tussen kinderen met niet-biologische moeder bij lesbische ouders sterker dan de band tussen kinderen met vaders van hetero ouders.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Op welke gebieden zijn er geen verschillen gevonden tussen homoseksuele gezinnen en traditionele kerngezinnen?

A
o	Probleemgedrag 
o	Schoolprestaties 
o	Psychosociaal welbevinden 
o	Angst 
o	Depressie 
o	Zelfvertrouwen 
o	Intelligentie 
o	Ervaringen met geweld-en middelen gebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de verschillen tussen hetero ouders en homoseksuele ouders?

A
  1. Homo Ouders zijn gemiddeld ouder
  2. Lesbische moeders denken langer na over de keuze voor ouderschap
  3. Homoseksuele vaders zijn vaker hoger opgeleid dan hetero ouders
  4. Homoseksuele vaders zijn meer betrokken bij kinderen dan hetero vaders.
  5. Hom Ouders stellen Meer grenzen, minder fysieke straffen
  6. Verdeling huishoudelijke taken is gelijker. bij Homo gezinnen
  7. Degenderd parenting. Vader of moeder voert verschillende rollen uit in zijn/haar rol als ouder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de overeenkomsten tussen hetero ouders en homoseksuele ouders?

A

Geen verschillen met hetero ouders qua:, - stress,

  • aanpassing aan het ouderschap,
  • opvoedkennis,
  • vaardigheden.

lesbische moeders zijn even betrokken bij de kinderen als hetero’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de overeenkomsten tussen kinderen die opgroeien in hetero gezinnen en kinderen die opgroeien in homoseksuele gezinnen?

A

Wat betreft genderspecifiek gedrag (gedrag passend bij geslacht), is het niet anders dan andere kinderen.
Kinderen worden even vaak gepest als kinderen van hetero’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is belangrijk voor pedagogen met betrekking tot homoseksueel ouderschap?

A
  1. Bewust zijn van eigen vooroordelen
  2. Bewust zijn van eigen normen en grenzen. Niet eens met roze ouderschap? Doorverwijzen naar een andere collega.
  3. Meedenken met cliënten
  4. Verdiepen in de kennis binnen dit thema.
  5. Een biologische band is niet per definitie beter dan een nietbiologische band.
  6. Letten op taalgebruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Uit hoeveel kinderen bestaan gezinnen in nederland. Procenten

A

42,5 % van de gezinnen in Nederland heeft 1 kind
41,7 % van de gezinnen in Nederland heeft 2 kinderen
15,6 % van de gezinnen in Nederland heeft 3 of meer kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de definitie voor Brussen?

A

Naam voor broers en zussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe kan je de relatie tussen brussen omschrijven?

A
  • Er is sprake van Onbevangenheid & ambivalentie.

* Er is sprake van Lotsverbondenheid & identiteitsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat word er bedoeld met Lotsverbondenheid & identiteitsontwikkeling in de relatie tussen brussen?

A

Wanneer er intensief contact is in de jeugd, leidt dat tot lotsverbondenheid. Maar het is ook van belang los te komen van elkaar. Gevaar voor de identiteitsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat word er bedoeld met Onbevangenheid & ambivalentie in de relatie tussen brussen?

A

Enerzijds zijn ze elkaars speelkameraad, anderzijds is er concurrentie omdat ze een beroep doen op dezelfde middelen (aandacht, financiële mogelijkheden ouders).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn ontwikkeling die ontstaan als er een broertje of zusje bijkomt?

A
  1. Geboorte tweede kind beïnvloed de interactie tussen ouders en oudste kind. Positieve aandacht en frequentie contact neemt af.
  2. Meer confrontaties en verboden
  3. Regressie : negatieve reactie, probleem gedrag en een tijdelijke terugval in ontwikkeling
  4. Versnelling: positieve reactie: volwassen gedrag en versnelde ontwikkeling
  5. Er kan grote fascinaties zijn op de baby of nauwelijks belangstelling
  6. In geval van beperking kan er sprake zijn van groot verantwoordelijkheidsgevoel en sociale betrokkenheid of juist bittere gevoelen, die emotionele problemen en sociaal isolement tot gevolg hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe noem je een negatieve ontwikkelingsreactie van een ouder kind, na de geboorte van een nieuwe brus?

A

Regressie.
negatieve reactie:
probleem gedrag en een tijdelijke terugval in ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe noem je een positieve ontwikkelingsreactie van een ouder kind, na de geboorte van een nieuwe brus?

A

Versnelling.

positieve reactie: volwassen gedrag en versnelde ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waarom zijn brussen van groot belang voor socialisatie?

A
  • ze kunnen oefenen.
    Ze kunnen vaardigheden als delen en ruzies oplossen vrijblijvend oefenen want de relatie staat niet op het spel
  • ze ontwikkelen een zelfbeeld.
    Ze ontwikkelen een zelfbeeld door elkaar te spiegelen en leren perspectief te nemen. Doenalsofspelletjes. Rolverdeling in spel word bepaald door de oudste. Jongste imiteert gedrag van de oudste
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat speelt een belangrijke rol in de relatie tussen brussen?

A

Leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe is de relatie tussen brussen bij de geboorte?

A
  • Er kan grote fascinaties zijn op de baby of nauwelijks belangstelling
  • er kan sprake zijn van groot verantwoordelijkheidsgevoel en sociale betrokkenheid of juist bittere gevoelens, die emotionele problemen en sociaal isolement tot gevolg hebben.
  • Er is een afname van positieve reacties wanneer het jongste kind gaat kruipen omdat het zich dan met het spel van de oudste kan gaan bemoeien
  • Vanaf peuterleeftijd is er veel interactie en gezamenlijk spel. Maar ook veel conflicten over voorwerpen en privileges.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe is de relatie tussen brussen tijdens de basisschoolleeftijd?

A
  1. Minder fysieke strijd. Er worden samen dingen ondernomen
  2. Wijziging machtsverhoudingen. Conflicten worden meer verbaal i.p.v. fysiek. De jongste kan meer partij bieden en machtsverhoudingen kunnen wijzigen.
  3. Strijd gaat niet meer over voorwerpen en privileges, maar over territorium.
  4. Relatie brussen belangrijker dan leeftijdsgenoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe is de relatie tussen brussen tijdens de adolescentie?

A
  1. Van rivaliteit naar intimiteit. Kinderen hebben een eigen keuze of ze met elkaar omgaan. Zaken worden met elkaar besproken en niet met de ouders.
  2. Relatie leeftijdsgenoten belangrijk dan brussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe is de relatie tussen brussen tijdens de volwassenheid?

A

Contact is een keuze. Ouders zijn een verbindende factor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waar hebben de onderlinge relaties tussen kinderen in hetzelfde gezin hebben invloed op?

A

Gedragsproblemen.

Een goede brussen relatie en minder conflicten tussen brussen houdt verband met minder gedragsproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waar is het creëren van een positief gezinsklimaat goed voor, met betrekking tot brussen?

A

Door het creëren van een positief gezinsklimaat wordt een goede relatie tussen kinderen mogelijk.

De relatie tussen brussen beïnvloedt de opvoeding van de ouders en de opvoeding van de ouders beïnvloedt de relatie tussen de brussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat speelt een belangrijke rol bij de aan of afwezigheid van strijd in de relatie tussen brussen?

A

de gehechtheidsrelatie met de ouders.

dit draagt bij aan een positief gezinsklimaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat kan je aan de hand van een brussen relatie, zeggen over de ouders/opvoeding?

A
  • In de voorschoolse jaren weerspiegelt de brussenrelatie de relatie met de ouders.
  • Kinderen zijn pro sociaal wanneer ouders sensitief zijn.
  • Wanneer er veel vijandigheid is en rivaliteit is er een gebrek aan ouderlijke warmte. Bij veel affectie is er veel sprake van ouderlijke warmte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is ambivalentie?

A

het hebben van in conflict zijnde emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat betekend een meerlingzwangerschap voor ouders?

A

vaak een grote verassing.

extra zorg en een bron van stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat betekend het meerlingschap voor kinderen?

A

Het is een mogelijkheid om onvoorwaardelijk op te groeien met een leeftijdsgenoot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe komt de amibivalentie van het meerlingschap tot uitdrukking?

A
  • Gelijkenissen spreken de omgeving aan, maar herkend worden als individu is belangrijk.
    het hebben van een eigen identiteit.
  • de meerlingen worden altijd vergeleken met elkaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn de overeenkomsten/verschillen tussen eenlingen en meerlingen?

A

• Net zo vaak veilig gehecht.
Moeders reageren wel minder sensitief door de extra belasting van het opvoeden. Maar de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot vervult een beschermende rol.

• Meerlingen vertonen vaker gehechtheidsgedrag
Zoeken vaker toenadering tot ouder. Huilen, lachen, vastklampen. Ouders hebben door het verdelen van de zorg minder aandacht voor ze.

• Meerlingen vaker gehecht aan vader
Door mindere beschikbaarheid van de moeder.


Identiteitsontwikkeling is lastiger bij meerlingen
Ze moeten loskomen van de moeder en van de tweelingbroer of zus. Als dat niet gebeurd is er onvoldoende besef van eigen identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat kan zorgen voor een betere gehechtheid bij meerlingen?

A

het hebben van een voorkeur.

Omdat de ouders dan juist gevoelig zijn voor de individuele behoeften de kinderen en daardoor sensitiever zijn, wat weer een positief effect heeft op de gehechtheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waarom is identiteitsvorming bij tweelingen lastig?

A

De eerste gehechtheidsrelatie is erg belangrijk voor kinderen. Deze is meestal met de moeder, maar in het geval van tweelingen, komt de broer of zus tussen de eerste gehechtheidsrelatie, daardoor is identiteitsvorming lastiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Op welke manieren kan het ontbreken van een eigen identiteit tot uiting komen?

A
  1. Tweelingsymbiose. De tweeling ziet zichzelf als eenheid
  2. Tweelingparasitisme. Een van de twee kan alleen gescheiden van de ouder als de ander aanwezig is.
  3. Er is angst voor verlies van een stuk van zichzelf wanneer een derde zich in de relatie mengt.
  4. Er is sprake van complementariteit, waarbij onderlinge rivaliteit wordt vermeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe gedragen/ontwikkelen meerlingen zich in de voorschoolse periode?

A

• Minder sociale interacties met andere kinderen.
Ondanks het oefenterrein, zijn ze meer gericht op elkaar dan op andere kinderen.
Hierdoor is er een beperking in contact met leeftijdsgenoten en ontwikkeling van sociale vaardigheden

• Sociale isolatie (meisjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe gedragen/ontwikkelen meerlingen zich in de basisschool periode?

A

• Positieve effecten van oefening worden duidlijker.
Vriendelijk, behulpzaam, minder egoïstisch
Goede relatie met leeftijdsgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is twinshock?

A

Wanneer het oudere kind de geboorte van een tweeling als negatief beschouwt. Omdat het minder aandacht krijgt van de ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Is er een verschil tussen enig kinderen en kinderen die samen opgroeien?

A
Enig kinderen verschillen niet van kinderen die samen opgroeien. In sommige gevallen presteren enig kinderen zelfs beter. Enig kinderen zijn:
- intelligenter. 
- Behalen hogere prestaties
 en 
- gaan langer naar school
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het gevolg van stereotype ideeën over enig kinderen?

A
  • Een laag zelfbeeld en minder zelfvertrouwen
  • Negatief effect op ouder-kind relatie
  • Druk bij ouder om meer dan 1 kind te krijgen, meer dan men aankan. Wat leid tot een hoger risico op misbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de uitdagingen die enig kinderen aan moeten gaan?

A
  • Het omgaan met de intensiteit van de ouder-kind relatie.
  • Zorgen hebben om het alleen verzorgen van de ouder op latere leeftijd.
  • Leren om met conflicten om te gaan. Bij gebrek aan oefening
  • Last hebben van grote verantwoordelijkheid voor prestaties en daarmee de gepaarde stress.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wie is Frits de Boer?

A

Kinder- en jeugdpsychiater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat heeft Frist de boer gedaan in de pedagogiek?

A

Onderzoek gedaan naar gezinsrelaties, vooral tussen broers en zussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waarom adopteren ouders?

A
  • Om kinderwens te vervullen als ze geen eigen kinderen kunnen krijgen
  • Minderheid uit idealisme. Zoals bezorgdheid of begaan zijn met kinderen in moeilijke of slechte omstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is de leeftijd van kinderen als ze geadopteerd worden?

A

0-6 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Waarom worden kinderen vanuit het buitenland geadopteerd?

A

Kinderen worden internationaal ter adoptie gesteld als het niet mogelijk is om op te groeien in eigen gezin, bij familie of bij een ander gezin in land van herkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn de oorzaken voor het teruglopende aantal buitenlandse adopties?

A
  • Minder potentiele ouders hebben zich aangemeld.
  • De economische crisis. Adoptie is duur.
  • Levensstandaard in veel landen is verbeterd. Kinderen worden in eigenland opgevangen
  • Het aanbod is afgenomen
  • Toename van kinderen met een medisch probleem of risico (special needs) 80% van het aanbod
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is zijn de risicofactoren van adoptie?

A
  • Kindertehuis is niet een optimale plek voor ontwikkeling. Weinig stimulatie en fysieke verzorging, emotionele verwaarlozing (wisseling van leidsters) geen stabiele relaties
  • er ontstaan Negatieve ervaringen rondom het adoptieproces.
  • Risicofactoren beïnvloeden de ontwikkeling van een kind negatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat zijn negatieve ervaringen die kinderen kunnen opdoen rondom het adoptieproces?

A
  • Verlieservaringen in het land van herkomst,

- etniciteitsverschillen en discriminatie in het adoptieland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zijn de beschermende factoren van adoptie?

A
  • Kinderen maken een inhaalslag op verschillende ontwikkelingsgebieden ten opzichte van achtergebleven kinderen maar blijven wel achter op Nederlandse kinderen.
  • Krijgen een betere omgeving om op te groeien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Hoe zit het met de gehechtheid bij adopties?

A
  • Geadopteerde kinderen kunnen zich even veilig hechten als niet geadopteerde kinderen. Timing is daarin wel belangrijk
  • Voor eerste levensjaar hechten kinderen zich veilig, na eerste levensjaar zijn kinderen minder vaak veilig gehecht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is het effect van interraciale adoptie?

A
  • Internationaal geadopteerde kinderen laten iets vaker probleem gedrag zien.
  • Geadopteerde die in een gezin opgroeien met een andere raciale afkomst dan zijzelf, zijn meer geïnteresseerd in en betrokken bij hun geboorteland en cultuur. En ervaren meer discriminatie. Dan wanneer kinderen dezelfde etniciteit hebben als adoptieouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Hoe ziet de opvoeding van adoptie ouders eruit?

A

Er is geen verschil met biologische ouders qua opvoedstijl en disciplinering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Waar moeten adoptieouders rekeningen mee houden tijdens de opvoeding?

A

met groeiende nieuwsgierigheid van het kind naar zijn herkomst. Bewustwording van adoptie, bio-ouders en familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wanneer gaan adoptiekinderen vaak opzoek naar hun achtergrond?

A

In adolescentie wanneer de identiteit word gevormd wordt.

roept dit vragen op en kan het leiden tot het opzoeken en ontmoeten van familieleden en bio-ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wie is Femmie juffer?

A

Bijzonder hoogleraar Adoptiestudies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat zegt femmie juffer?

A
  1. Adoptie en verlies zijn met elkaar verbonden.
    kinderen worden losgemaakt van hun oorsprong en in een nieuw gezin geplaatst. Pedagogische thema’s : scheiding en gehechtheid zijn dus belangrijk bij adoptie
  2. ouders zijn belangrijk.
    met de meeste adoptiekinderen gaat het goed
  3. sensitief en responsief ouderschap draagt bij aan een veiligegehechtheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat staat in het Haagse adoptieverdrag?

A

kinderen zo dichtmogelijk bij huis vervangende gezinsopvang bieden. In de praktijk betekend dat, opvang bij familie of in plaatselijke adoptie of pleeggezin.
Alleen wanneer er geen gezinsopvang beschikbaar is en plaatsing in en kindertehuis het alternatief, dan is interlandelijke adoptie een redmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is adoptie?

A

Het wettig aannemen als kind van iemand die niet het natuurlijk kind is. Bij adoptie gaan alle ouderlijke rechten en plichten over op de adoptiefouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is pleegzorg?

A

Pleegzorg is voor jongens en meisjes van 0 tot 18 jaar die tijdelijk niet bij hun eigen ouders kunnen wonen. Pleegouders nemen een kind op in hun gezin tot ouders de zorg zelf weer aankunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Waardoor is er een lichte toename ontstaan in het aantal kinderen dat in de pleegzorg terecht komt?

A
  • Er zijn campagnes gevoerd om pleeggezinnen te werven
  • Er zijn meer kinderen aangemeld voor pleegzorg omdat er als gevolg van de inkrimping van de Jeugdzorg minder plekken binnen instellingen voor kinderen met zware problematiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat zijn de gevolgen van pleegzorg voor kinderen?

A

Er ontstaat negatieve ervaringen.

Pleegkinderen worden vaak tijdelijk in een gezin geplaatst waardoor de omstandigheden voor en tijdens een pleegzorgtraject niet optimaal zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn de negatieve ervaringen die pleegkinderen kunnen hebben?

A
  • Verlieservaringen
  • Psychische problemen van ouders
  • Alcohol en drugsverslaving van ouders
  • Mishandeling
  • Verwaarlozing
  • Huiselijk geweld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat zijn de soorten pleeggezinnen?

A
  1. Netwerkgezinnen

2. Bestandsgezinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat zijn netwerkgezinnen?

A

Bloedverwanten, vrienden of kennissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat is de gedachte achter het inzetten van netwerkgezinnen in de pleegzorg?

A

hetzelfde blijven van de leefomgeving en het netwerk dragen positief bij aan de ontwikkeling van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat zijn bestandsgezinnen?

A

Gezinnen die geworven en geselecteerd zijn door zorgaanbieders van pleegzorg.

88
Q

Hoe ontstaat een bestandsgezin?

A

Na een training, justitiële en medische screening wordt vastgesteld of een gezin geschikt is om een pleegkind in huis te nemen.
Vervolgens komen ze in een bestand en worden de wensen van de pleegouders in kaart gebracht. Vb.: leeftijd, geslacht, duur opvang.

89
Q

Is een netwerkgezin beter dan een bestandsgezin?

A

Er is geen bewijs van een positiever effect van een plaatsing binnen een netwerkgezin ten opzichte van een bestandsgezin.

90
Q

Wat zijn de varianten van pleegzorg?

A
  1. Opvoedingsvariant
  2. Hulpverleningsvariant
  3. Deeltijdopvang
91
Q

Wat is de opvoedingsvariant van pleegzorg?

A

Deze is gericht op het bieden van een continue en stabiele verblijfsplaats aan het kind
Is succesvol als het kind opgroeit in een stabiele omgeving waar het optimale ontwikkelingskansen heeft en de plaatsing niet voortijdig word afgebroken.

92
Q

Wat is de hulpverleningsvariant van pleegzorg?

A

Gericht op de terugkeer naar huis.
Dit kan een kortdurend pleegtraject zijn zoals noodopvang tijdens een crisis
Is succesvol als kinderen worden herenigd met de ouders en de zorg van pleegouders niet meer nodig is.

93
Q

Wat is de deeltijdopvang variant van pleegzorg?

A

Dit kan opvang zijn tijdens een weekend of vakantie. Dit om ouders te ontlasten en uithuisplaatsing te voorkomen

94
Q

Wat zijn de redenen voor het voortijdig beëindigen van een pleegzorgtraject?

A
  • Veel overplaatsingen
  • Een hogere leeftijd van het kind
  • Probleemgedrag van een kind
95
Q

Is pleegzorg een succes?

A

Gedrag van pleegkinderen verbeterd niet tijdens hun verblijf in het pleeggezin.
Het is onduidelijk aan welke voorwaarden pleegzorg moet voldoen om tot een succesvolle plaatsing te komen.

96
Q

Wat zijn kenmerken van pleegouders?

A
  1. Hoger opgeleid
  2. Gemiddeld 40 jaar ouder dan andere ouders
  3. Driekwart pleeggezinnen autochtoon
  4. Eenoudergezinnen, tweeoudergezinnen (homo,hetero)
  5. Opvoedstijl is meer ondersteunend en controlerend. Gebruiken meer structuur en regels
  6. Pleegouders moeten goed om kunnen gaan met stress en spanning.
  7. Pleegezin: Hechte gezinsrelaties zijn belangrijk en sociale steun uit het netwerk.
  8. Pleegouders ervaren meer opvoedbelasting en problemen
  9. Worden onvoldoende gesteund door hulporganisaties
97
Q

Waardoor zijn de onderzoeken naar vaderschap opgang gekomen?

A

In de jaren 50/60 stegen de scheidingspercentages in amerika.
er groeiden veel kinderen op zonder vader. Toen ging men deze situaties vergelijken,
Uit onderzoek is toen gebleken dat gescheiden ouders het slechter deden dan gehuwde ouders.

deze conclusie heeft veel onderzoek gestimuleerd

98
Q

Waar moeten adoptieouders rekeningen mee houden tijdens de opvoeding?

A

met groeiende nieuwsgierigheid van het kind naar zijn herkomst. Bewustwording van adoptie, bio-ouders en familie

99
Q

Wanneer gaan adoptiekinderen vaak opzoek naar hun achtergrond?

A

In adolescentie wanneer de identiteit word gevormd wordt.

roept dit vragen op en kan het leiden tot het opzoeken en ontmoeten van familieleden en bio-ouders.

100
Q

Wie is Femmie juffer?

A

Bijzonder hoogleraar Adoptiestudies

101
Q

Wat zegt Tavecchio over de rol van vader en moeders?

A
  • Opvoeden werd gezien als de belangrijkste taak van moeders. Vader hadden een kleine rol.
  • aan de opvoedcompetenties van vaders werd sterk getwijfeld.
  • Moeders waren bang om de controle te verliezen over een domein waarin zij grote macht hadden
  • het aandeel van de vaders in de opvoeding werd/word bepaald door de mate waarin moeders, vaders toelieten/laten in de zorg en opvoeding.
102
Q

Wat staat in het Haagse adoptieverdrag?

A

kinderen zo dichtmogelijk bij huis vervangende gezinsopvang bieden. In de praktijk betekend dat, opvang bij familie of in plaatselijke adoptie of pleeggezin.
Alleen wanneer er geen gezinsopvang beschikbaar is en plaatsing in en kindertehuis het alternatief, dan is interlandelijke adoptie een redmiddel.

103
Q

Wat zijn kenmerkende verschillen tussen vaders en moeders?

A
  1. Moeders troosten, praten, koesteren en geven warmte
  2. Vaders spelen meer, dagen het kind uit, helpt het kind bij het nemen en verkennen van risico’s. en moedigt onafhankelijkheid aan.
  3. Vaders ondersteunen het kind vaak bij de overgang naar de maatschappij, de wereld buiten het gezin.
  4. Mannen smeden een band met een kind door dingen te doen, vrouwen door te praten
104
Q

Wat is pleegzorg?

A

Pleegzorg is voor jongens en meisjes van 0 tot 18 jaar die tijdelijk niet bij hun eigen ouders kunnen wonen. Pleegouders nemen een kind op in hun gezin tot ouders de zorg zelf weer aankunnen.

105
Q

Waardoor is er een lichte toename ontstaan in het aantal kinderen dat in de pleegzorg terecht komt?

A
  • Er zijn campagnes gevoerd om pleeggezinnen te werven
  • Er zijn meer kinderen aangemeld voor pleegzorg omdat er als gevolg van de inkrimping van de Jeugdzorg minder plekken binnen instellingen voor kinderen met zware problematiek.
106
Q

Wat zijn de gevolgen van pleegzorg voor kinderen?

A

Er ontstaat negatieve ervaringen.

Pleegkinderen worden vaak tijdelijk in een gezin geplaatst waardoor de omstandigheden voor en tijdens een pleegzorgtraject niet optimaal zijn.

107
Q

Wat zijn de negatieve ervaringen die pleegkinderen kunnen hebben?

A
  • Verlieservaringen
  • Psychische problemen van ouders
  • Alcohol en drugsverslaving van ouders
  • Mishandeling
  • Verwaarlozing
  • Huiselijk geweld.
108
Q

Wat zijn de soorten pleeggezinnen?

A
  1. Netwerkgezinnen

2. Bestandsgezinnen

109
Q

Wat zijn netwerkgezinnen?

A

Bloedverwanten, vrienden of kennissen.

110
Q

Wat zegt Rense Keizer over vaderschap?

A
  1. In Nederland worden moeders nog altijd op een voetstuk geplaatst. Dat zij als vrouw zegt dat vaders een unieke invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen en daarvoor de ruimte moeten krijgen, komt misschien beter aan.
  2. Werken is voor mannen iets dat ze doen voor het gezin. hun taak is dus kostwinner. Werk is daarom niet in conflict met wat ze thuis doen, want dat is wat ze thuis doen.
  3. Werken veroorzaakt bij vrouwen spanning omdat ze het zien als uren die ze niet aan hun kinderen besteden. Dit komt deels door de Nederlandse cultuur.
  4. de Nederlandse cultuur zegt dat je een slechte moeder bent als je meer dan 3 dagen per week buiten de deur bent. geen slechte vader.
111
Q

Wat zijn bestandsgezinnen?

A

Gezinnen die geworven en geselecteerd zijn door zorgaanbieders van pleegzorg.

112
Q

Wat staat in het IVRK?

A

Ouders zijn de eerste verantwoordelijke voor de opvoeding en ontwikkeling van kind en een kind dient op te groeien in een sfeer van geluk, liefde en begrip.

113
Q

Is een netwerkgezin beter dan een bestandsgezin?

A

Er is geen bewijs van een positiever effect van een plaatsing binnen een netwerkgezin ten opzichte van een bestandsgezin.

114
Q

Wat zijn de varianten van pleegzorg?

A
  1. Opvoedingsvariant
  2. Hulpverleningsvariant
  3. Deeltijdopvang
115
Q

Wat is de opvoedingsvariant van pleegzorg?

A

Deze is gericht op het bieden van een continue en stabiele verblijfsplaats aan het kind
Is succesvol als het kind opgroeit in een stabiele omgeving waar het optimale ontwikkelingskansen heeft en de plaatsing niet voortijdig word afgebroken.

116
Q

Wat is de hulpverleningsvariant van pleegzorg?

A

Gericht op de terugkeer naar huis.
Dit kan een kortdurend pleegtraject zijn zoals noodopvang tijdens een crisis
Is succesvol als kinderen worden herenigd met de ouders en de zorg van pleegouders niet meer nodig is.

117
Q

Wat is de deeltijdopvang variant van pleegzorg?

A

Dit kan opvang zijn tijdens een weekend of vakantie. Dit om ouders te ontlasten en uithuisplaatsing te voorkomen

118
Q

Wat zijn de redenen voor het voortijdig beëindigen van een pleegzorgtraject?

A
  • Veel overplaatsingen
  • Een hogere leeftijd van het kind
  • Probleemgedrag van een kind
119
Q

Is pleegzorg een succes?

A

Gedrag van pleegkinderen verbeterd niet tijdens hun verblijf in het pleeggezin.
Het is onduidelijk aan welke voorwaarden pleegzorg moet voldoen om tot een succesvolle plaatsing te komen.

120
Q

Wat is het nut van relatiemanagement in de opvoeding?

A

De gedraging die horen bij relatiemanagement zijn gelinkt aan

  • intimiteit in vriendschappen
  • hebben van minder delinquente vriendschappen
  • betere schoolprestaties
121
Q

Waardoor zijn de onderzoeken naar vaderschap opgang gekomen?

A

In de jaren 50/60 stegen de scheidingspercentages in amerika.
er groeiden veel kinderen op zonder vader. Toen ging men deze situaties vergelijken,
Uit onderzoek is toen gebleken dat gescheiden ouders het slechter deden dan gehuwde ouders.

deze conclusie heeft veel onderzoek gestimuleerd

122
Q

Wat toonden de eerste onderzoeken naar de rol van de vader aan?

A

Kinderen van betrokken vaders ontwikkelen zich cognitief beter, zijn gelukkiger en vertonen minder delinquent gedrag.

123
Q

Wie is Louis Tavecchio?

A

Emeritius Hoogleraar Pedagogiek

124
Q

Wat is het aandachtsgebied van Louis Tavecchio?

A

De opvoeding en ontwikkeling van jongens en de betekenis van vaderschap

In de jaren tachtig merkte hij op dat onderzoek vooral gericht was op moeders. Moeders werden gezien als speerpunt van de opvoeding, maar een vader heeft een eigen rol die net zo belangrijk is

125
Q

Wat zegt Tavecchio over de rol van vader en moeders?

A
  • Opvoeden werd gezien als de belangrijkste taak van moeders. Vader hadden een kleine rol.
  • aan de opvoedcompetenties van vaders werd sterk getwijfeld.
  • Moeders waren bang om de controle te verliezen over een domein waarin zij grote macht hadden
  • het aandeel van de vaders in de opvoeding werd/word bepaald door de mate waarin moeders, vaders toelieten/laten in de zorg en opvoeding.
126
Q

Wat is Maternal Gatekeeping?

A

De moeder heeft een functie als poortwachter. Bepaald de manier van opvoeden en de rol van vaders.

127
Q

Wat is de ‘developmental niche’ van Super en Harkness?

A

een aanvulling op het model van bronfenbrenner door een culturele dimensie toe te voegen. op het microniveau.

de drie subsystemen van de developmental niche vormen samen de culturele context van de opvoeding en ontwikkeling van het kind.

128
Q

Waaruit bestaat de development niche?

A

3 subsystemen:

  1. De fysische en sociale settingen waarin een kind leeft
  2. cultureel bepaalde Praktijken & gewoonten van de opvoeding
  3. Psychologie van de opvoeders
129
Q

Hoe omschrijft Bogels het gedrag van vaders?

A

Minder sensitief.

Niet zeuren en grenzen stellen.
meer een confronterende houding.

130
Q

Wie is Renske Keizer?

A

in 2016 benoemd tot Hoogleraar Pedagogiek/ Hoogleraar Vaderschap

131
Q

Wat is het VKC?

A

Stichting Vader Kennis Centrum

gericht op bevordering van informatie en kennis ter ondersteuning en facilitering van betrokken vaderschap, co-ouderschap en vaderinclusief beleid. waarbij het belang van kinderen, op een actieve betrokkenheid van beide ouders in de opvoeding en het onderwijs voor op staat.

132
Q

Hoe werkt de developmental niche?

A

elk subsysteem heeft een eigen wisselwerking met de wijdere culturele en ecologische context. bijv. school, vriendjes, overheidsbeleid.

Als een van de subsystemen verandert, is het mogelijk dat de andere subsystemen zich ook moeten aanpassen.

133
Q

Wat zegt Rense Keizer over vaderschap?

A
  1. In Nederland worden moeders nog altijd op een voetstuk geplaatst. Dat zij als vrouw zegt dat vaders een unieke invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen en daarvoor de ruimte moeten krijgen, komt misschien beter aan.
  2. Werken is voor mannen iets dat ze doen voor het gezin. hun taak is dus kostwinner. Werk is daarom niet in conflict met wat ze thuis doen, want dat is wat ze thuis doen.
  3. Werken veroorzaakt bij vrouwen spanning omdat ze het zien als uren die ze niet aan hun kinderen besteden. Dit komt deels door de Nederlandse cultuur.
  4. de Nederlandse cultuur zegt dat je een slechte moeder bent als je meer dan 3 dagen per week buiten de deur bent. geen slechte vader.
134
Q

Wat is het IVRK?

A

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. 1995

135
Q

Wat staat in het IVRK?

A

Ouders zijn de eerste verantwoordelijke voor de opvoeding en ontwikkeling van kind en een kind dient op te groeien in een sfeer van geluk, liefde en begrip.

136
Q

Wat zijn de pedagogische basisdoelen?

A
  1. bieden van emotionele veiligheid
  2. gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van sociale competentie
  3. gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties
  4. overdragen van normen en waarden.
137
Q

Hoe komt het dat ouders niet altijd kunnen bemiddelen in de relaties met leeftijdsgenoten?

A
  • adolescenten hebben een autonomie nodig en krijgen dat van ouders.
  • de context waarin adolescenten met leeftijdsgenoten omgaan is vaak buitenshuis en zonder toezicht
138
Q

Wat is de tweestrijd van ouders, van adolescenten?

A
  • Kind heeft aan de ene kant zelfstandigheid nodig.
  • Ouder voelt de behoefte om controle uit te oefenen om het kind te beschermen tegen negatieve invloeden van leeftijdgenoten
139
Q

Hoe kunnen ouders de relaties met leeftijdsgenoten indirect beinvloeden?

A

door de opvoedstijl.

140
Q

Wat is de invloed van een autoratieve opvoedstijl op de omgang met leeftijdsgenoten?

A

Kinderen zijn minder gevoelig voor groepsdruk.

141
Q

Wat is de invloed van een autoritaire of permisieve opvoedstijl op de omgang met leeftijdsgenoten?

A

Kinderen voelen zich sterk aangetrokken tot delinquente leeftijdsgenoten en hebben meer kans op negatieve gedragsbeïnvloeding door leeftijdsgenoten.

142
Q

Wat is relatiemanagement in de opvoeding?

A

Gedragingen van ouders om directe invloed uit te oefenen op de relaties van een kind met leeftijdsgenoten.

sturen, steunen, verbieden en neutraliteit.

143
Q

Wat bepaald de verschillen in prioriteit van opvoedingsdoelen?

A

de sociale status van gezinnen.

ouders met een lagere sociaal-economische status wensen voor hun kinderen dat ze het beter doen. -> prestatiegerichtheid.

144
Q

Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek naar gedrag van ouders in relatiemanagement?

A
  1. gedragingen van ouders varieren aan de hand van het type leeftijdgenoten, en het gedrag van het kind zelf.
  2. ouders vragen en verbieden meer wanneer een kind probleemgedrag laat zien en omgaat met delinquente vrienden
  3. relatiemanagement beïnvloed het selectie en invloedsproces in vriendschappen
  4. het monitoren van regels leidde tot het hebben van minder delinquente vrienden.
  5. Overmatig controleren heeft tot meer delinquente vrienden tot gevolg.
145
Q

Wat is de belangrijkste rol van leeftijdsgenoten in de adolescentie?

A

geven van acceptatie, steun en advies

146
Q

Kunnen ouders de negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten compenseren? en andersom

A
  1. acceptatie door leeftijdsgenoten kan deels de negatieve effecten van ouderlijke afwijzing compenseren.
  2. Acceptatie en steun door ouders kan afwijzing door leeftijdsgenoten niet compenseren.
  3. de relatie met ouders kan deels vriendschappen compenseren. wanneer er veel conflicten zijn in vriendschappen.
  4. ouders en leeftijdsgenoten hebben beide een uniek effect op de ontwikkeling van een kind.
147
Q

Wanneer word de integratie van migranten als geslaagd beschouwd?

A
  1. als zij volledig en gelijkwaardig participeren in de samenleving
  2. als zij dezelfde kansen hebben en zich verbonden voelen met de samenleving
148
Q

Wat is het ecologisch model van Bronfenbrenner?

A

Bronfenbrenner ziet de menselijke ontwikkeling als een wederzijdse aanpassing tussen een opgroeiend kind en zijn directe omgeving.

149
Q

Wat word bedoelt met ‘pedagogische mismatch’?

A

Wanneer kinderen tussen twee culturen moeten leven, en aan normen en waarden van twee contexten moeten voldoen.
Gedrag moeten balanceren. zowel thuis, op school en op straat .

150
Q

Waaruit bestaat de development niche?

A

3 subsystemen:

  1. De fysische en sociale settingen
  2. Praktijken & gewoonten van de opvoeding
  3. Psychologie van de opvoeding
151
Q

Wat word bedoeld met de fysische en sociale settingen in de developmental niche?

A

Bijvoorbeeld dat een kind in de westerse samenleving een eigen slaapkamer heeft. in veel niet-westerse samenlevingen slaapt een kind nooit alleen.

152
Q

Noem voorbeelden van verschillen in cultureel bepaalde gewoonten van verzorging en opvoeding.

A
  1. verschillen in opvoeding van jongens en meisjes

2. wel of niet zorgdragen voor de verzorging van jongere broertjes/zusjes.

153
Q

Wat kan er gedaan worden om migranten vroegtijdig te bereiken en er voor te zorgen dat hulpverlening beter is afgestemd?

A
  1. er moet meer rekening gehouden worden met etnische-culturele diversiteit in: - de uitvoerende hulpverlening
    - de wijze van leidinggeven
    - personeelsbeleid.
  2. organisaties moeten meer een afspiegeling zijn van de Nederlandse samenleving. dus meer Multi-etniciteit.
  3. beschikken over interculturele competenties.
    Professionals moeten een open en respectvolle houding hebben, zonder vooringenomenheid.
  4. Outreachend werken.
    samenwerken met plaatsten waarin de doelgroep zich bevind. bijv. opvoedondersteuning in een moskee
  5. bredere aanpak van problematieken binnen het gezin. zoals, taalachterstand, onbekendheid met Nederlandse systemen.
154
Q

Wat zijn opvoedingsdoelen?

A

Aspecten en gedragingen die ouders voor hun kinderen voor ogen hebben.

manier van handelen ten opzichte van kinderen aan de hand van de belangrijkste opvatting en ideeën over de opvoeding.

155
Q

welke opvoedingsdoelen zijn er?

A
  1. autonomie
  2. conformisme
  3. sociaal gevoel
  4. prestatiegerichtheid
156
Q

Welk opvoeddoelen streven Turkse, Marokaanse en Chinese ouders na?

A

Conformisme en prestatie.

157
Q

Welk opvoeddoelen streven autochtone nederlandse moeders na?

A

Autonomie en sociaal gevoel

158
Q

Welk opvoeddoelen streven Surinaams-Creoolse moeders na?

A

Autonomie en Prestatie

159
Q

Waar zijn de verschillen in opvoedingsdoelen van te herleiden?

A

De samenleving van herkomst

160
Q

Wat is NU de rol van de maatschappij in de opvoeding?

A

Wij leven in een participatiemaatschapij.

  • burgers dragen zelf verantwoording voor het oplossen van problemen in hun leefomgeving
  • kinderen word de ruimte geven om mee te doen met activiteiten en daar zelf vorm aan te geven.
161
Q

Hoe noem je het socialisatiemodel binnen een collectivistische samenleving?

A

Interdependentiemodel.

vanwege de sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen familieleden en verschillende generaties

162
Q

Hoe noem je het socialisatiemodel binnen een individualistische samenleving?

A

onafhankelijkheidsmodel..

163
Q

Wat is kenmerkend voor een individualistische samenleving?

A

gezinsleden hebben intensief contact met elkaar maar de banden met de familie buiten het gezin zijn veel minder hecht.

opvoeding is meer gericht op het ontwikkelen van autonomie.

164
Q

Wat zijn activiteiten van een buurtpedagoog?

A
  1. aanbod voor de buurt opzetten
    zoals: taalcursussen, spelochtenden
  2. deelnemen aan de sociale wijkteams om verbinding te maken tussen gezinnen en hulpverleners.
  3. Autoratieve opvoedingstijl bevorderen.
165
Q

Wat valt in het algemeen te zeggen over opvoedgedrag in relatie tot opvoedstijlen?

A

Hoe belangrijker ouders autonomie vinden, hoe minder kinderen
beperkingen opgelegd krijgen.

Hoe meer wordt gehecht aan conformisme, hoe autoritairder de opvoeding.

166
Q

Wat is de rol van vaders en moeders in migranten gezinnen?

A
  1. Moeders spelen een grotere rol in opvoedingen en ontwikkeling.
  2. de inbreng van migranten vaders in de opvoeding is kleiner dan die van autochtone vaders.
  3. de rol van migrantenvaders ligt vooral in het uitvoeren van gezinsexterne taken, kostwinnen.
  4. Migratenvaders doen vaak de disciplinering, monitoren van de kinderen en de socialisatie van zonen.
  5. vaders uit een collectieve samenleving, voeden meer autoritair op.
167
Q

Wat zijn de problemen waar kinderen uit migrantengezinnen vaak tegenaan lopen?

A
  1. gezondheidsproblemen
  2. gedragsproblemen
  3. vaker in aanraking met justitie en criminaliteit
168
Q

Wat zijn risicofactoren die de meeste migrantenkinderen hebben?

A
  1. Lage sociale positie (opleidingsniveau, werk en inkomen) van hun ouders
  2. Het wonen in achterstandsbuurten
  3. Het wonen in onveilige buurten
  4. Beperkt sociaal netwerk

Specifieke risicofactoren:

  1. Migratiestress
  2. Pedagogische mismatch
169
Q

Wat word bedoelt met ‘pedagogische mismatch’?

A

Wanneer kinderen thuis, op school en op straat

170
Q

Wat betekend het hebben van een verschil in probleem perceptie?

A

Ouders zien of bestempelen een probleem niet altijd als problematisch.
er zijn verschillen in culturen en probleem perceptie.

171
Q

Wat was de aanleiding voor onderzoek naar de invloed van grootouders op de ontwikkeling van kinderen?

A

het feit dat grootouders duidelijker een andere positie gingen innemen dan ouders,

172
Q

Waarom sluit opvoedingsondersteuning vaak niet aan bij migranten?

A
  1. preventie en interventieprogramma’s zijn niet divers genoeg. het is onbekend of de effecten ook gelden in verschillende culturele contexten.
  2. er word te weinig rekening gehouden met de context waarin migrantenjongeren opgroeien en ontwikkelen.
173
Q

Wat is de definitie van een democratische opvoeding?

A

Samenwerking tussen ouders, scholen en opvoedingsdeskundigen om kinderen op te voeden tot deelnemers aan de maatschappij van burgers door bonding en bridging

174
Q

Wat betekend Bonding in de democratische opvoeding?

A

een systeem waar ouders en de directe omgeving met elkaar de kinderen steunen om deel te nemen aan de
samenleving

175
Q

Wat betekend Bridging in de democratische opvoeding?

A

versterken van maatschappelijke participatie, sociale rechtvaardiging en het tegengaan van sociale en morele uitsluiting.

kort gezegd: verbindingen tussen verschillende groepen.

176
Q

Wat zijn de rechten van het kind?

A

leder kind heeft het recht op te groeien in een veilige omgeving. Het creëren van een veilige en stimulerende, sociale opvoedingsomgeving is één van de doelstellingen van de wijkpedagoog.

177
Q

Waar is pedagogisch werk in de wijk op gericht?

A

het geven van een plek waar het kind de moeite waard is.

178
Q

Wat was vroeger de rol van de maatschappij in de opvoeding?

A
  • Overheid en instanties namen de verantwoording van ouders over.
  • ondersteunen het kind in de omgeving door de individuele competenties te vergroten en versterken.
179
Q

Wat is NU de rol van de maatschappij in de opvoeding?

A

Wij leven in een participatiemaatschapij.

  • burgers dragen zelf verantwoording voor het oplossen van problemen in hun leefomgeving
  • kinderen word de ruimte geven om mee te doen met activiteiten en daar zelf vorm aan te geven.
180
Q

Wat is de anderzorg hypothese?

A

De hypothese stelt dat kinderen in sociale netwerken opgroeien, waarin de zorg onderling word verdeeld.

grootmoeders lijken evolutionair voorgeprogrammeerd om bij te dragen aan de zorg. vrouwen zijn relatief vroeg onvruchtbaar, maar wel in staat om te zorgen voor kinderen.

grootouder zorg is anders dan zorg van ouders omdat de investering die grootouders doen niet ten koste gaat van het aantal nakomelingen die ze kunnen grootbrengen.

181
Q

Wat is de moederkloekhypothese?

A

Hypothese die stelt dat de mate van genetische verwantschap tussen grootouders en kleinkinderen verklaart waarom ze betrokken willen zijn .

ook de algemene neiging van vrouwen om zorgtaken op zich te nemen verklaren waarom oma’s meer betrokken zijn.

182
Q

Wat is kenmerkend voor een buurtpedagoog?

A
  1. ze werken op gezinsniveau. : Signalering en preventie.
  2. dragen zorg voor de inrichting van een preventieve leeromgeving
  3. Signaleren van problemen en mogelijkheden voor verbetering. dot doorgeven aan gemeenten en beleidsmakers.
  4. Gericht op verbinden en afstemmen tussen ouders, kinderen, school, buurt.
  5. werkt vooral in achterstandswijken en wijken waarin weinig samenhang is.
  6. werkt MET mensen inplaats van VOOR mensen.
  7. Empowerment: versterken van kracht en mogelijkheden van kinderen en opvoeders staat centraal
183
Q

Wat zijn de sociologisch-economische verklaringen voor grootouder betrokkenheid?

A
  1. altruïstisch : onbaatzuchtig, zonder dat de grootouder hier iets voor terug verwacht
  2. egoïstisch : voor wat hoort wat principe. ondersteunen in de hoop dat de jongere generatie ook hen zal helpen als ze hulpbehoevend worden.
184
Q

Wat zijn de verschillende type families?

A
  1. hecht
  2. sociaal
  3. intiem maar ver-weg
  4. plichtmatig
  5. onthecht
185
Q

Wat is de familiesysteem theorie?

A

Familie buiten het kerngezin heeft ook invloed op het functioneren van het gezin.

186
Q

Wat heeft ervoor gezorgd dat de positie van het kerngezin als belangrijkste bron van steun verzwakt is.

A
  1. de individualisering van de maatschappij

2. de toename in sociale contacten

187
Q

Hoe wordt er tegenwoordig tegen grootouders aangekeken?

A
  1. Opa en Oma word gezien als gezellig. vergezellen het gezin bij feestdagen.
  2. verwennen kleinkinderen en komen kijken bij speciale gelegenheden,
  3. zijn de reservetroepen van het gezin.
    komen in actie als er behoefte is aan extra ondersteuning
  4. kinderen waarderen de extra aandacht.
  5. grootouders van nu staan nog volop in het leven.
188
Q

Hoe werd er vroeger tegen grootouders aangekeken?

A
  1. in de jaren 30-50 was er een negatief beeld.
  2. Grootmoeder werd gezien als storende factor die de rol van de ouders zou ondermijnen.
  3. karikatuur van boze grootmoeder vanuit de psychoanalyse geschetst.
189
Q

Wat was de oorzaak van het veranderende beeld tegenover grootouders?

A
  1. de afname van de psychoanalyse uit de pedagogiek en ontwikkelingspsychologie.
  2. de trend in de jaren 50/60 waarin ouders minder streng werden voor kinderen.
  3. vrouwen hadden meer opleidingen en grootouders woonden in hun eigen huis. waardoor de opvoedstijl minder streng was.
  4. sinds de jaren 60 hadden grootouders een minder formele rol in het kerngezin en werd hun positie duidelijker onderscheiden van ouders.
190
Q

Wat was de aanleiding voor onderzoek naar de invloed van grootouders op de ontwikkeling van kinderen?

A

het feit dat grootouders duidelijker een andefe postitie gingen innemen dan ouders,

191
Q

Wat zorgde voor een verandering in de rol van grootouders?

A
  1. Toegenomen leeftijdsverwachting van 55 naar 70 . kinderen genieten langer van grootouders.
  2. arbeidsparticipatie van vrouwen is toegenomen. Hoe hoger de arbeidsparticipatie, hoe minder kinderen. dus kleine gezinnen.
  3. Bonenstaakfamilie. doordat families kleiner zijn geworden zijn de relaties tussen generaties belangrijker.
192
Q

Welke invloed hebben grootouders op de ontwikkeling en opvoeding?

A
  1. invloed op de opvoeding door ouders
  2. compenserende rol bij ongunstige omstandigheden
  3. invloed op gezinsplanning van eigen kinderen
  4. invloed op kleinkinderen
  5. invloed van grootouderschap op zichzelf.
193
Q

Hoe zien de sociale voorzieningen (kinderopvang) er in nederland uit?

A
  • Van 0 tot 2 jaar moeten ouders zelf voor de opvang zorgen en financieren.
  • ouders moeten kiezen tussen formele en informele opvang.
194
Q

Op wat voor manier hebben grootouders een compenserende rollen bij ongunstige omstandigheden?

A
  1. Ongunstige omstandigheden als: echtscheiding of financiele problemen.
  2. grootouder kunnen ouders bijstaan en zo problemen reduceren of compenseren.
  3. materiële of immateriële betrokkenheid van GO in probleemgezinnen houdt verband met betere ontwikkelingsomstandigheden.
    meer prosociaal gedrag, minder gedragsproblemen.
195
Q

Wat is de driedeling in Europese families op basis van voorkeuren?

A
  1. Traditionele gezinnen
    (lage arbeidsparticipatie/minder behoefte aan opvang)
  2. Moderne gezinnen
    (behoeft opvang groot/familiebanden minder hecht)
  3. Gemengde gezinnen
    (grootouders traditioneler/ ouders moderner) grootouders nemen groot deel kinderopvang op zich.
196
Q

Waarom willen grootouders voor kleinkinderen zorgen?

A
  1. Grootouders ervaren het contact als plezierig.

2. beschouwen het helpen van hun kinderen als belangrijk.

197
Q

Wat zijn de theoretische perspectieven van grootouders in de opvoeding?

A
  1. evolutionaire perspectief

2. sociologisch-economische perspectief

198
Q

Wat is het evolutionaire perspectief van grootouderbetrokkenheid?

A

er zijn 2 hypothesen.

  1. anderzorg hypothese
  2. moederkloekhypothese
199
Q

Wat is de anderzorg hypothese?

A

De hypothese steltdat kinderen in sociale netwerken opgroeien, waarin de zorg onderling word verdeeld.

grootmoeders lijken evolutionair voorgeprogrammeerd om bij te dragen aan de zorg. vrouwen zijn relatief vroeg onvruchtbaar, maar wel in staat om te zorgen voor kinderen.

grootouder zorg is anders dan zorg van ouders omdat de inverstering die grootouders doen niet ten koste gaat van het aantal nakomelingen die ze kunnen grootbrengen.

200
Q

Wat is vaderschapsonzekerheid?

A

Aanstaande moeders weten met 100% zekerheid dat zij de biologische moeder zijn van een kind. voor vaders is er altijd een kans dat zij niet de biologische vader zijn.

verklaart waarom, grootmoeders van moederskant meer betrokken zijn bij de opvoeding.

en opa van vaderskant de minste investering doen van de 4 grootouders.

201
Q

Wat zijn de sociologisch-economische verklaringen voor grootouder betrokkenheid?

A
  1. altruïstisch : onbaatzuchtig, zonder dat de grootouder hier iets voor terug verwacht
  2. egoistisch : voor wat hoort wat principe. ondersteunen in de hoop dat de jongere generatie ook hen zal helpen als ze hulpbehoevend worden.
202
Q

Wat is kenmerken voor hechte familierelaties?

A
  1. Er is warmte
  2. gedeelde normen en waarden
  3. nabijheid
  4. veel contact
  5. geeft veel hulp
  6. ontvangt veel hulp
203
Q

Wat is kenmerken voor sociale familierelaties?

A
  1. Er is warmte
  2. gedeelde normen en waarden
  3. nabijheid
  4. veel contact
  5. geeft geen hulp
  6. ontvangt geen hulp
204
Q

Wat is kenmerkend voor intiem- maar ver-weg familierelaties?

A
  1. Er is warmte
  2. gedeelde normen en waarden
  3. geen nabijheid
  4. weinig contact
  5. geeft geen hulp
  6. ontvangt geen hulp
205
Q

Wat is kenmerkend voor plichtmatige familierelaties?

A
  1. Er is geen warmte
  2. geen gedeelde normen en waarden
  3. nabijheid
  4. veel contact
  5. geeft soms wel/soms niet hulp
  6. ontvangt soms wel/soms niet hulp
206
Q

Wat is kenmerkend voor onthechte familierelaties?

A
  1. Er is geen warmte
  2. geen gedeelde normen en waarden
  3. geen nabijheid
  4. geen contact
  5. geeft geen hulp
  6. ontvangt geen hulp
207
Q

Wat voor type grootmoeders zijn er die niet voor hun kleinkinderen zorgen?

A
  1. afstandelijke oma
    traditionele huisvrouwe, past niet op kleinkinderen
  2. kwetsbare oma
    oudere leeftijd en slechte gezondheid
208
Q

Wat voor grootmoeders zijn er die wel voor hun kleinkinderen zorgen?

A
  1. Thuisoma
    traditionele huisvrouw, die voor kinderen zorgt. Traditioneel beeld van een oma
  2. jonge- en actieve-oma
    combineert oppastaken met eigen carrière. Modernbeeld van een oma.
209
Q

Welke invloed hebben grootouders op de ontwikkeling en opvoeding?

A
  1. invloed op de opvoeding door ouders
  2. compenserende rol bij ongunstige omstandigheden
  3. invloed op gezinsplanning van kinderen
  4. invloed op succes en problemen van kleinkinderen
  5. invloed van grootouderschap op zichzelf.
210
Q

Op wat voor manier hebben grootouders invloed op de opvoeding door ouders?

A
  1. Er is een stabiel patroon in opvoedstijl en opvoedgedrag over verschillende generaties. kan gevolg zijn van overerving van factoren. bijv. agressiviteit
  2. er is een overeenkomst in de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie tussen grootouder en ouder en ouder en kind.
    internwerkmodellen. biedt verklaring voor verschillen in opvoedstijlen als gevolg van bijgestelde intern werkmodellen.
  3. grootouders dienen als rolmodel voor ouders
211
Q

Op wat voor manier hebben grootouders een compenserende rollen bij ongunstige omstandigheden?

A
  1. Ongunstige omstandigheden als: echtscheiding of financiele problemen.
  2. grootouder kunnen ouders bijstaan en zo problemen reduceren of compenseren.
  3. materiële of immateriële betrokkenheid van GO in probleemgezinnen houdt verband met betere ontwikkelingsomstandigheden.
    meer prosociaal gedrag, minder gedragsproblemen.
212
Q

Wat is de invloed van grootouders op de gezinsplanning van ouders?

A
  1. De bereidheid van grootouders om te zorgen voor kleinkinderen is van invloed op de keuze hoeveel kinderen ouders nemen.
  2. de timing van gezinsvorming is afhankelijk van grootouders. hoe ouder de GO waren toen ze kinderen kregen; des te later hun kinderen, kinderen krijgen.
    mensen groot gezin, beginnen eerder aan kinderen.
  3. mensen met harmonieuze relaties met hun eigen ouders, willen sneller een gezin starten en meer kinderen dan mensen met minder positieve opvoedherinneringen
213
Q

Wat is de invloed van grootouders op kleinkinderen?

A
  1. Maatschappelijke status en academisch succes.
    het milieu waarin iemand opgroeit heeft invloed op de ontwikkelkansen. dit zet zich voort in generaties.

kleinkinderen van hoogopgeleide hebben betere taal en rekenvaardigheden.

de schoolprestaties en financiële status van grootvader beïnvloeden de schoolprestaties van kinderen.

  1. Psychische gezondheid en probleemgedrag
    angstproblemen en depressiviteit en antisociaal of impulsief gedrag bij grootouders lijkt samen te hangen met gedrags- en emotionele problemen bij kinderen.

een positieve betrokkenheid bied bescherming tegen psychische problemen.

214
Q

Wat is de invloed van grootouderschap op grootouders zelf?

A

de ervaring is afhankelijk van de timing.

grootouders tussen de 50-65 ervaren hun rol als belonend en hebben een hechte band met kleinkinderen

jonger dan 50, voelen zich vaak te jong en vinden het lastig om hun werkleven te combineren.

ouder dan 65 zijn vaak teleurgesteld dat zij niet meer instaat zijn een actieve rol te vervullen door hun gezondheid

215
Q

Hoe ervaren grootouders het grootouderschap?

A
  1. eenvoudiger dan ouderschap

2. het regelmatig oppassen geeft ze een cognitieve uitdaging, die ervoor zorgt dat ze scherp blijven.

216
Q

Wat zijn de kernmerken van nieuwe grootouders?

A

Meer toegeeflijk,
meer democratisch
, minder formeel,
rollen ambivalent in en buiten kerngezin