Op Er (TT : o, es, e, emos, em/ VT: i, este, eu, emos, etam) Flashcards
1
Q
Kiezen
A
Escolher
2
Q
Begrijpen (voelend; met emotie)
A
Entender
3
Q
Verstaan
Begrijpen (van technische uitleg)
A
Perceber
4
Q
Begrijpen (van uitleg)
A
Compreender
5
Q
Bedanken
A
Agradecer
6
Q
Moeten
A
Dever
7
Q
Ontvangen/ krijgen
A
Receber
8
Q
Verkopen
A
Vender
9
Q
Eten
A
Comer
10
Q
Drinken
A
Beber
11
Q
Schrijven
A
Escrever
12
Q
Gebeuren.
A
Acontecer (Let op: eu aconteço; verder regelmatig)
13
Q
(Be) antwoorden/ voldoen/ bedienen
A
Atender
14
Q
Slachten
A
Abater