Ontwikkelingsgericht werken Flashcards

1
Q

Noem 3 spelvaardigheden

A

Oefenen
Informatie verwerken
Anderen ontdekken
Regisseren
Imiteren/identificeren
Onderzoeken/experimenteren
Fantaseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de fasen van spelontwikkeling en leg uit

A
  1. Parallel spelen, geen interactie tijdens het spelen
  2. Toekijkend spel: Kijken naar ander spel maar niet meedoen
  3. Associatief spel, speelgoed gaan delen maar niet samen spelen
  4. Cooperatief spel, spelen met een gezamenlijk doel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van de sensomotorische fase van spel.

A

Baby. Zintuigen en bewegen bepalen het spel. Manipulerend spel, handelen en effect van handelen oefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van de pre- operationele fase van spel.

A

Peuter. Functioneel spel, weten wat de functie van voorwerpen is en hier zonder structuur mee spelen. Associatief spel, niet doelgericht maar ingegeven door toevallige gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van de concreet operationele fase van spel.

A

Kleuter. Niet alleen gevoelsmatig meer maar ook rationeel, de informatie van het spel moet kloppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van de formeel-operationele fase van spel

A

11+ Begrijpen van perspectief van anderen, meer spelregels begrijpen en aanpassen aan de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 4 soorten spel

A

Constructiespel
Regelspel
Fantasiespel
Rollenspel
Receptief spel
Experimenteerspel
Oefenspel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kunnen doelen zijn van activiteiten op de kinderopvang?

A

Bevorderen van de ontwikkeling
Positieve interacties bevorderen
Betrekken van kinderen bij de groep
Ontspanning
Dagprogramma interessanter maken
Uitbereiden van interessegebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het belang van vrij spel?

A

Sociale competenties oefenen
materialen op eigen manier gebruiken
Eigen variatie bepalen in spel
Eigen tijd indelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf in het kort de zone van naaste en actuele ontwikkeling

A

De zone van naaste ontwikkeling is iets wat een kind nog niet kan en hulp bij nodig heeft. De zone van actuele ontwikkeling is wat het kind op dat moment kan. Door vanuit de zone van actuele ontwikkeling steeds de zone van naaste ontwikkeling op te zoeken bevorder je de ontwikkeling van een kind effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de drie taalfuncties:

A

Communicatief en sociaal, interactie tussen mensen.

Conseptualiserend/cognitief, betekenis geven aan zaken/orde scheppen met taal

Expressief, persoonlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen receptieve en productieve woordenschat?

A

Bij receptieve woordenschat herken je een woord als het gezegd wordt, bij productieve woordenschat gebruik je het woord zelf ook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de mijlpalen en stadia van taal:

A

0-1 jaar
Voortalige periode:
- Vocaliseren door geluidjes te maken
- Vocaal spel met intonatie en toonhoogte
- Lettergrepen oefenen door brabbelen
- Nadoen van klanken met echolalie.

1-2.5 jaar
Vroegtalige periode:
- Eenwoordfase, met losse woordjes spreken
- Twee en meerwoordfase, woorden gaan combineren
- Naamvraagperiode, wijzen en vragen om woorden.

2.5-5 jaar
Diffrentiatiefase:
- Echte zinnen gaan gebruiken
- Uitspraak van woorden verbeteren
- Inzicht in zinstructuur ontwikkelen

5-10 jaar
Voltooiingsfase:
- Ontwikkelen van taalbewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan je taal stimuleren?

A

Voorlezen
Tv kijken
Games en Apps gebruiken
Spelletjes spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een integraal instellingsprogramma?

A

Een programma wat alle ontwikkelingsgebieden van een kind stimuleert, bijv Ben ik in beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een specifiek instellingsprogramma?

A

Een programma waarbij één ontwikkelingsgebied centraal staat, bijv boekenpret

16
Q

Noem de 6 fasen van culturele sensitiviteit.

A
  1. Onbewust van verschillen
  2. Weerstand
  3. Bagataliseren
  4. Erkennen
  5. Aanpassen
  6. Integreren
17
Q

Wat is OGW en welke 4 peilers worden hierbij gebruikt?

A

Opbrengstgericht werken is kinderen doelgericht begeleiden om een optimale ontwikkeling te stimuleren. Het aanbod in de activiteiten wordt afgestemd op de ontwikkeling.

De 4 peilers zijn:
- Onderzoek
- Feedback en reflectie
- Doelgericht werken
- Kennis van ontwikkeling

18
Q

Wat is het BEO model?

A

Het BEO model is een cyclisch model wat staat voor boeiend, effectief en opbrengstgericht werken in de VVE. Hier wordt ook de 4d aanpak gebruikt. Data, Duiden, Doelen, Doen.

19
Q

Wat is het verschil tussen een F-cultuur en een G-cultuur?

A

Een fijnmazige cultuur is traditioneel en maakt gebruik van de piramide van Pinto:
Eer
goede naam
Behagen van eigen groep
Primaire behoeften

Een grofmazige cultuur is moderner en maakt gebruik van de piramide van Maslow:
Zelfontwikkeling
Erkenning
Acceptatie
Zekerheid
Primaire behoeften

20
Q

Wat zijn de visies van McNaughton m.b.t. op culturele verschillen?

A
  1. Iedereen is het zelfde
  2. Speciale behoeften en aanpassingen
  3. Jij bent anders dan ik
  4. Gelijke kansen
21
Q

Leg de volgende termen uit:
Individualisme vs. Collectivisme
Machtsafstand
Masculiniteit vs. Femininiteit
Onzekerheidsvermijding

A

Dit zijn de pijlers waarop je culturele verschillen kan meten.

Individualisme is grofmazig, collectivisme is fijnmazig. Bij collectivisme heeft een individu de zelfde identiteit als de hele gemeenschap of familie.

Een grote machtsafstand is fijnmazig, een kleine is grofmazig. Bij een grote machtsafstand heerst een grote formele cultuur.

Masculiniteit is fijnmazig, femininiteit is grofmazig. Bij een masculine cultuur worden meer traditionele gendernormen gehanteerd.

Bij onzekerheidsvermijding hoort een stukje tijdswaardering en afspraken maken. Bij de nederlandse cultuur hoort bijvoorbeeld veel onzekerheidsvermijding. Wij maken afspraken en geven uitleg aan elkaar.

22
Q

Wat zijn de gevolgen voor een gezin als een kind een chronische ziekte heeft?

A

Draagkracht en draaglast kunnen makkelijker uit balans raken
Onverzorg en onderzorg van een gezin
Ontwikkeling van het kind verloopt anders

23
Q

Noem de 4 soorten beperkingen:

A

Orgaanbeperking, ontstaat door een niet goed functionerend orgaan
Neurologische beperking; Veroorzaakt door problemen in het zenuwstelsel en de hersenen
Lichamelijke beperking: Motorisch
Verstandelijke beperking: onderscheid tussen aangeboren en verworven hersenbeschadiging.

24
Q

Leg de volgende modellen om een kind met een beperking te begeleiden uit:
Medisch model
Sociaal cultureel model
Handicap creation model
Ontwikkelingsmodel

A

Medisch model:
Traditionele expert-patient rolverdeling, keuzes worden gemaakt door zorgverleners. Weinig ruimte voor eigen inbreng van patient of familie.

Sociaal cultureel model:
Gaat uit van ontwikkeling, normalisatie en integratie.

Handicap creation model:
Gaat ervanuit dat een beperking niet meer is dan een belemmering. Gebruikt veel hulpmiddelen en is erg praktisch ingesteld. Valkuil: Gaat soms het gevoel van de patient voorbij.

Ontwikkelingsmodel:
Gaat ervanuit dat er altijd mogelijkheden zijn om te groeien, ontwikkelen en leren.

25
Q

Noem de 4 talige factoren bij taalontwikkeling:

A

Fonologie - Onderscheid van klanken
Semantiek - Betekenis van gesproken en geschreven taal
Syntaxis - Grammatica en zinsopbouw van taal
Morfologie - Woordvormingen en vervoegingen.

26
Q

Noem de 3 niet talige factoren bij taalontwikkeling:

A

Auditieve waarneming - Verwerking van geluidsprikkels
Algemene cognitie - ondersteunt taalverwerking en verwerving
Sociale cognitie - Vaardigheid om sociale interacties te hebben.

27
Q

Wat is succesieve taalverwerving en noem de 4 fasen die daarbij horen:

A

Succesieve taalverwerving is een taal leren nadat je je moedertaal hebt geleerd.

De fasen zijn:
1. Gewenning - horen van nieuwe klanken
2. Redzaamheid- proberen van woorden en klanken om zichzelf te redden
3. Beschrijvingstaal - Langere zinnen met vooral voornaamwoorden en kenmerken
4. Verwijzingstaal - Vrij goede taalbeheersing, nog wel extra begeleiding nodig.

28
Q

Waar staat SLO voor?

A

Nationeel expertisecentrum Leerplanontwikkeling

29
Q

Leg het verschil uit tussen een doorgaande, horizontale en verticale leerlijn.

A

Een doorgaande leerlijn heeft betrekking op drie gebieden: Inhoudelijk, beleidsmatig en de overgang van kdv naar de basisschool.

Een horizontale leerlijn is gericht op samenwerking tussen partijen om het kind heen.

Een verticale leerlijk is gericht op de aansluiting tussen het kdv en de basisschool.

30
Q

Wat is ketenregie?

A

Richt zich op het versterken van netwerken en de samenwerking van organisaties.