Onregelmatige WW Lijst 3 Flashcards
1
Q
sterven
A
- sterft
- stierf, stierven
- gestorven
- mourir
2
Q
stijgen
A
- stijgt
- steeg, stegen
- gestegen
- monter
3
Q
stoten
A
- stoot
- stootte, stootten
- gestoten
- heurter
4
Q
strijken
A
- strijkt
- streek, streken
- gestreken
- repasser
5
Q
treffen
A
- treft
- trof, troffen
- getroffen
- frapper
6
Q
trekken
A
- trekt
- trok, trokken
- getrokken
- tirer
7
Q
uitdoen
A
- doet uit
- deed uit, deden uit
- uitgedaan
- enlever
8
Q
vallen
A
- valt
- viel, vielen
- gevallen
- tomber
9
Q
vangen
A
- vangt
- ving, vingen
- gevangen
- attraper
10
Q
vechten
A
- vecht
- vocht, vochten
- gevochten
- se battre
11
Q
verbieden
A
- verbiedt
- verbood, verboden
- verboden
- interdire
12
Q
verdwijnen
A
- verdwijnt
- verdween, verdwenen
- verdwenen
- disparaître
13
Q
vergelijken
A
- vergelijkt
- vergeleek, vergeleken
- vergeleken
- comparer
14
Q
vergeten
A
- vergeet
- vergat, vergaten
- vergeten
- oublier
15
Q
verkopen
A
- verkoopt
- verkocht, verkochten
- verkocht
- vendre
16
Q
verliezen
A
- verliest
- verloor, verloren
- verloren
- perdre