onregelmatige werkwoorden Flashcards
ik ga
je vais
jij gaat
tu vas
hij/ zij gaat
il/ elle va
wij gaan
nous allons
wij gaan
on va
jullie gaan/ u gaat
vous allez
zij gaan
ils/ elles vont
ik ben
je suis
jij bent
tu es
hij/ zij is
il/ elle est
wij zijn
on est
wij zijn
nous sommes
jullie zijn/ u gaat
vous êtes
zij zijn
ils/ elles sont
ik wil
je veux
jij wilt
tu veux
hij/ zij wil
il/ elle vout
wij willen
on veut
wij willen
nous voulons
jullie willen/ u wilt
vous voulez
zij willen
ils/ elles veulent
ik heb
j’ai
jij hebt
tu as
hij/ zij heeft
il/ elle a
wij hebben
on a
wij hebben
nous avons
jullie hebben/ u hebt
vous avez
zij hebben
ils/ elles ont
ik doe/ maak
je fais
jij doet/ maakt
tu fais
hij/ zij doet/ maakt
il/ elle fait
zij doen/ maken
on fait
zij doen/ maken
nous faisons
jullie doen/ maken / u doet/ maakt
vous faites
zij doen/maken
ils/elles font
ik kan/ mag
je peux
jij kunt/mag
tu peux
hij/ zij kan/ mag
il/ elle paut
wij kunnen/mogen
on peut
wij kunnen/ mogen
nous pouvons
jullie kunnen/ mogen / u kunt/ mag
vous pouvez
zij kunnen/mogen
ils/ elles peuvent