Onregelmatige verba (-ij = -e) Flashcards
begrijpen
understand
(imperf) begreep, begrepen
(perf) hebben begrepen
bekijken
look / view
(imperf) bekeek, bekeken
(perf) hebben bekeken
beschrijven
describe
“De auteur beschrijft de personages in detail”
(imperf) beschreef, beschreven
(perf) hebben beschreven
bewijzen
prove
“De nieuwe collega heeft zijn vaardigheid bewezen”
(imperf) bewees, bewezen
(perf) hebben bewezen
bijten
bite
(imperf) beet, beten
(perf) hebben gebeten
blijken
(imperf) bleek, bleken
(perf) zijn gebleken
blijven
stay
“Ik sport regelmatig om fit te blijven.”
(imperf) bleef, bleven
(perf) zijn gebleven
afblijven: get rid of it
thuisblijven: stay at home
wegblijven: stay away
glijden
slide
“De laden glijden gemakkelijk terug de kast in”
(imperf) gleed, gleden
(perf) hebben/zijn gegleden
kijken
(imperf) keek, keken
(perf) hebben gekeken
klokkijken: reading the time from the clock
meekijken: watch along, follow along
rondkijken: look around
televisiekijken: watch tv
uitkijken: watch out / beware (Je moet uitkijken voor wilde dieren)
krijgen
get
“Ze heeft bloemen voor haar verjaardag gekregen.”
(imperf) kreeg, kregen
(perf) hebben gekregen
terugkrijgen: recover / retrieve (ik kon alle gegevens terugkrijgen na de systemcrash)
lijden
(imperf) leed, leden
(perf) hebben geleden
lijken
(imperf) leek, leken
(perf) hebben geleken
omschrijven
describe / define (same as beschrijven)
(imperf) omschreef, omschreven
(perf) hebben omschreven
ontbijten
(imperf) ontbeet, ontbeten
(perf) hebben ontbeten
overdrijven
exaggerate / overly done
“Markus doet overdreven vriendelijk - markus is acting overly friendly”
(imperf) overdreef, overdreven
(perf) hebben overdreven
rijden
(imperf) reed, reden
(perf) hebban / zijn gereden
autorijden: drive a car
binenrijden: enter / drive in
doorrijden: drive through / continue driving / pass through
meerijden: ride along
terugrijden: return / drive back
overlijden
het overlijden = death
“Ze was in de rouw na het overlijden van haar man”
(imperf) overleed, overleden
(perf) zijn overleden
schijnen
shine
(imperf) scheen, schenen
(perf) hebben geschenen
schrijven
(imperf) schreef, schreven
(perf) hebben geschreven
bijschrijven: credit
inschrijven: subscribe / register / enroll
uitschrijven: unsubscribe / deregister
opschrijven: write down
overschrijven: transfer (money) “Ik zal het geld naar jouw rekening overschrijven”
snijden
cut / slice
(imperf) sneed, sneden
(perf) hebben gesneden
afsnijden:
#1 taking a piece off something “een stuk taart afsnijden”
#2 taking a shorter route “je bent veel sneller thuis als je een stuk afsnijdt in dat dorp”
strijken
ironing
(imperf) streek, streken
(perf) hebben gestreken
verdwijnen
dissapear / vanish
“de zon verween achter de wolk - the sun disappeared behind a cloud”
(imperf) verdween, verdwenen
(perf) zijn verdwenen
vergelijken
compare
(imperf) vergeleek, vergeleken
(perf) hebben vergeleken
verschijnen
appear
“de actrice is niet verschenen bij de prijsuitreiking = the actress did not appear at the award ceremony”
(imperf) verscheen, verschenen
(perf) zijn verschenen