Hoofdstuk 2 - wat ga jij straks doen? Flashcards
1
Q
afvallen
A
to lose weight
2
Q
googlelen
A
to google
3
Q
inburgeren (ik burger … in)
A
to integrate
4
Q
lukken
A
to manage
5
Q
passen
A
to fit, to suit
6
Q
roken
A
to smoke
7
Q
stoppen
A
to stop
8
Q
stressen
A
to stress
9
Q
uitgeven (ik geef … uit)
A
to spend
10
Q
uitvoeren (ik voer… uit)
A
to carry out
11
Q
verbeteren
A
to improve
12
Q
verliezen
A
to lose
13
Q
de beslissing (de beslissingen)
A
decision
14
Q
de bioloog (de biologen)
A
biologist
15
Q
de combinatie (de combinaties)
A
combination
16
Q
de ervaring (de ervaringen)
A
experience
17
Q
de faculteit (de facilteiten)
A
faculty
18
Q
de farmacie (-)
A
pharmacy
19
Q
de gewoonte (de gewoontes, de gewoonten)
A
habit
20
Q
de eetgewoonte
A
eating habit