onderzoeksdesign voor causale samenhang Flashcards

1
Q

3 types onderzoeksdesign voor causale samenhang

A
  1. observationeel onderzoek
  2. quasi-experimentele onderzoek
  3. experimenteel onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

observationeel onderzoek

+vb

A

onderzoeker kan slechts observeren en niet manipuleren

vb aantal verkeersslachtoffers die daalt sinds het plaatsen van onbemande camera’s

vb onderzoek impact gordel dragen en aantal verkeersdoden: daling
maar ook alternatieve verklaringen zoals max snelheid, oliecrisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

quasi-experimenteel onderzoek

A

voldoet slechts gedeeltelijk aan VW experimenteel design

  • niet gerandomiseerd
  • niet dubbelblind
  • wel vgl E met C

–> beperking: lidmaatschap E en C vaak CONFOUNDED met andere KM die impact hebben op afhankelijke variabele

vb impact project: schooladopties op delinquentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

non equivalent group design

A

onderzoekers selecteren wel groepen, maar zijn bestaande groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

experimenteel onderzoek

A

controle over de interventie en samenstelling van de groepen
interventie: doelbewuste stimulus: doel = iets veranderen bij onderzoekseenheden

vb impact van het gebruik van een bodycam
vb onderzoek impact verplichte arrestatie bij huiselijk geweld: probleem, te snel conclusies getrokken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

causaliteit

3 VW opdat X directe oorzaak van Y zou zijn

A
  1. X gaat voor aan Y, want oorzaak komt voor gevolg (Eventueel tegelijkertijd)
  2. X hangt empirisch samen met Y –> verband tussen scores op ene en andere variabele
  3. Er zijn geen alternatieve variabelen –> indien verklaarbaar door 3e var = spurieus verband
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spurieus verband (5 types)

A

= schijnverband waarbij een eerder gevonden verband tussen twee variabelen (x en y) verdwijnt wanneer gecontroleerd wordt door een derde variabele (z).

  1. inhoudelijke spurieuze verbanden
  2. indirecte / ketting verband
  3. multipele oorzaken: rechtstreeks en onrechtstreeks
  4. wederkerig verband
  5. suppressor variabele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

inhoudelijke spurieuse verbanden

A

1 gemeenschappelijke oorzaak voor de 2 KM: corrigerende storende variabele
–> relatie tss 2 var, effect van een gelijke 3e var

x ___X___Y
\ /
A
relatie tussen twee variabelen waarin de effecten van een andere (derde) variabele constant worden gehouden. Dit doe je op het moment dat je drie variabelen hebt, die allemaal met elkaar samenhangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

indirect / kettingverband ( via intermediaire variabele )

A

X —–> A —–> Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Multipele oorzaken: rechtstreeks en onrechtstreeks

A

x ___X___Y
\ /
A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wederkerige verband

A

X(T) –> Y(T2) –> X(T3)

eerst veroorzaakt x y, waarna y weer invloed op x uitoefent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

suppressor variabele

A

onderdrukte relatie wordt zichtbaar als gecontroleerd wordt voor 3e supressor variabele

geen correlatie met afhankelijke var maar wel met onafhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly