inleiding Flashcards

1
Q

onderzoeksvoorstel bestaat uit 5 delen

A
1 probleemstelling
2 literatuurstudie
3 conceptueel kader
4 onderzoeksopzet
5 planning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Deductief

A

algemeen –> specifiek

vanuit de theorie vetrekken en die testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inductief

A

specifiek –> algemeen

vanuit empirische realiteit vetrekken en daarrond een theorie ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

construct validiteit

A

slaagt men er in om een construct correct te meten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

VALIDITEIT

A

meet ik wat ik beoog te meten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

BETROUWBAARHEID

A

meet ik op een nauwkeurige manier?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

test-hertestbetrouwbaarheid

A
  • stabiliteit over tijd
  • metingen op 2 verschillende momenten/tijdsstippen vergelijken
  • weinig gebruikt o.w.v. geheugeneffect en soms moeilijk/ niet haalbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

interbeoordelaarseffect

A
  • stabiliteit over verschillende onderzoekers

- de mate van overeenstemming tussen verschillende beoordelaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

split-half

A

stabiliteit over verschillende formuleringen van survey items

set vragen opgesplitst in delen –> score van de gecorreleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cronbachs alpha

A
  • stabiliteit over verschillende formuleringen van survey items
  • interne consistentie/ homogeniteit van vragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Face- validity

A

met gezond verstand beoordelen of meting een valide inschatting is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

criteriumvaliditeit

A

de mate waarin de uitkomst van een instrument samenhangt met een of meer criteriumvariabelen.

Criteriumvariabelen zijn de dingen die je eigenlijk had willen meten, maar om een of andere reden niet of moeilijk rechtstreeks kunt vaststellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inhoudsvaliditeit

A

-construct/concept volledig gedekt?
-instrumenten representatief voor concept?
-niet statistisch, maar inhoudelijk
.Face validity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

criteriums validiteit + vb

A

in welke mate heeft de test een voorspellende waarde?
samenhang tss meetinstrument en
-ander nstrument dat hetzelfde meet: vb samenhang tekst- verkorte versie
-bepaald gedrag dat ons meetinstrument zou moetne voorspellen:
vb rijexamen-rijvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

convergente validiteit

A

vergelijking 2 teksten met gelijke concepten: correlatie stijgt dan stijgt de validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

divergente/discriminerende validiteit

A

geen samenhang te verachten

vergelijking 2 teksten met verschillende concepten: als correlatie daalt dan stijgt de validiteit

17
Q

statistische validiteit

A

beoordeeld statistische significantie

18
Q

interne validiteit + vb

A

empirisch verband gelijk aan oorzakelijk verband?
spurieus verband: vb aantal baby’s en aantal ooievaars –> urbanisatie: stedelijk minder baby’s en minde ooievaars

interne val: gebrekkig, variabele ontstaat door een 3e variabele

19
Q

externe validiteit

A

mate generalisatie steekproef naar populatie