Ondernemingsrecht Flashcards
Jurisprudentie en kennis
HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143, JOR 2001/20 (Party Center Royal)
Gemeenschap vof; gebruiksvergoeding
Volgens de Hoge Raad brengt art. 3:169 BW met zich mee dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is de deelgenoot die het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, is verloren, schadeloos te stellen, bijvb, door het betalen van een gebruiksvergoeding.
2 vennoten die een pand samen hadden gekocht om deze te verhuren. Uitein
HR 7 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2167, NJ 2003, 326 (Sanders/Swiecka)
VOF; waardering ingebrachte arbeid
Brengen alle vennoten alleen arbeid in, dan hebben zij in beginsel recht op een gelijk winstaandeel, tenzij de arbeidsprestaties uiteenlopen.
HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4593, NJ 2003, 327 (Hovuma/Spreeuwenberg)
CV (geen CV+1); afgescheiden vermogen
De CV met slechts één beherende vennoot heeft afgescheiden vermogen.
HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013, 290 (Biek Holdings)
maatschap; afgescheiden vermogen; Aansprakelijkheid mts bij opdracht
De openbare maatschap heeft afgescheiden vermogen. Uitgangspunt is dat maten voor gelijke delen aansprakelijk zijn voor schulden namens de maatschap.
a) ttv aangaan opdracht is iedere maat echter hoofdelijk aansprakelijk ex art. 7:407 lid 2 BW;
b) dit geldt ook voor inmiddels uitgetreden maten die ttv opdracht maat waren;
c) ook als maat tijdens aangaan opdrachtovk ingetreden, maar schade later pas ontstaat.
d) treedt de maat in na schadeveroorzakende gebeurtenis, dan is er geen aansprakelijkheid.
HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, NJ 2017, 8 (VDV Totaalbouw)
VOF; afgescheiden vermogen; faillissement overige vennoten?
- Vof heeft afgescheiden vermogen
- Een VOF als zodanig kan failliet gaan zonder dat ook de vennoten persoonlijk failliet gaan. Een en ander voor zover de overige vennoten de schulden kunnen voldoen. Als de vennoten worden aangesproken kunnen zij verweer voeren tegen de samenlopende vorderingen.
- Vereisten van een maatschap/vof
HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:588, NJ 2015, 241 (Carlande)
CV+1; aansprakelijkheid; afgescheiden vermogen
De CV+1 heeft een afgescheiden vermogen. Beherende en stille vennoten zijn aansprakelijk voor schulden die zijn ontstaan vóór hun inreden. Bij de stille vennoot geldt dit zodra hij het beheersverbod heeft overtreden.
Anders gezegd: Intredende beherende vennoten zijn aansprakelijk voor schulden die voor intreden zijn aangegaan.
Ook stille vennoten zijn bij overtreding van het beheersverbod ook aansprakelijk voor de schulden die reeds voor overtreding zijn aangegaan.
Ratio is dat intredende vennoten due dilligence kunnen doen.
HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1413, NJ 2015, 380 (De Voer en Partners)
CV; overtreden beheersverbod
commandiet aansprakelijk voor schulden na overtreding beheersverbod. Dit geldt ook als de schulden zijn aangegaan vóór het overtreden. Deze sanctie mag alleen niet te ver gaan.
Hierbij kan mede van belang zijn of bij derden redelijkerwijs een onjuiste indruk over de hoedanigheid van de commanditaire vennoot heeft kunnen ontstaan. Daarnaast geldt dat aan degene tegen wie art. 21 WvK wordt ingeroepen, in elk geval enig verwijt van zijn handelwijze moet kunnen worden gemaakt.
HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649 (UWV/X)
relatie werknemer-vof; verhaalsmogelijkheden
Als een werknemer in dienst van een vof treedt, heeft hij een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. Niet met de vof zelf, want die heeft geen rechtspersoonlijkheid.
- werknemer heeft twee samenlopende vorderingen:
1. jegens de gezamenlijke vennoten (verhaalbaar op afgescheiden vermogen);
2. jegens de vennoten in privé (verhaal op privévermogen) (vennoot kan persoonlijke verweren hiertegen voeren).
HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5569 (Klachtplichtarrest)
klachtplicht vof
stelt men een rechtsvordering in jegens de vof als zodanig, dan moet hij ook klagen over de vennoten afzonderlijk, anders kan er verjaring optreden.
HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1315 (Stuitingsarrest)
stuitingsbrief vof
Een stuitingsbrief aan de vof moet tevens beschouwd worden als een stuitingsbrief jegens alle vennoten in privé.
Uit jurisprudentie blijkt dat personenvennootschappen een afgescheiden vermogen hebben. Noem voor de volgende rechtsvormen op uit welk arrest volgt dat zij een afgescheiden vermogen hebben:
- Openbare mts;
- VOF;
- CV; en
- CV+1.
openbare maatschap: HR Biek Holdings
VOF: HR VDV Totaalbouw
CV: HR Hovuma/Spreeuwenberg
CV+1: HR Carlande dienstverlening
wat zijn de vereisten voor het aangaan van een personenvennootschap?
- een samenwerking (met één of meer personen);
- met inbreng;
- gericht op het behalen van materieel voordeel;
- ter verdeling onder de deelnemers.
In een vermogensbeding kunnen vermogensbedingen opgenomen worden ter zake van uittreding. Noem er twee op die in dit vak van belang zijn en geef aan wat het karakter is van deze bepaling.
Verblijvensbeding: levering bij voorbaat.
toebedelingsbeding:
HR 30 oktober 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB6473, NJ 1965, 107 (Mante)
Vernietiging. ex art. 2:15 lid 1 sub b BW.
De wet vereist in principe niet dat besluitvoorstellen voorafgaand de vergadering bekendmaken. Soms kan dit wel verplicht zijn, zoals in dit arrest het geval is.
Degene waarvan de belangen in het geding zijn, moeten hiervan op de hoogte worden gesteld waardoor zij bij de besluitvorming aanwezig kunnen zijn.
Het ging hier om Mante die haar machtspositie verloor door besluit tot s
HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969, 101 (Wijsmuller)
besluit meerderheid bestuur buiten vergadering
HR oordeelt dat de vergadering van prioriteitsaandeelhouders geen geldige beslissing heeft kunnen nemen, omdat zij niet rechtsgeldig is bijeengeroepen door het bestuur. Overleg tussen drie van de vijf bestuurders is geen “een besluit tot het bijeenroepen” zoals de statuten voorschrijft. HR voegt hieraan toe dat de betekenis van een bepaling in de statuten van een rechtspersoon, die voorschrijft dat een besluit moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat orgaan uit meerdere personen bestaat, impliceert dat het besluit tot stand komt als “vrucht van onderling overleg van álle leden van dat orgaan” die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.
HR 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1657, NJ 1995, 595 (Janssen Pers)
HR:
1) voor besluitvorming buiten vergadering is alleen vereist dat de aandeelhouders schriftelijk stemmen. Ingetrokken besluit kan dan niet meer worden uitgevoerd. Dit is niet anders als er derden zijn die van het intrekkingsbesluit niet op de hoogte (kunnen) zijn en daardoor worden geraakt.
2) Let op: in dit geval is het intrekkingsbesluit vooralsnog in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat de Janssen misbruik had gemaakt van een kennelijke vergissing van de uitgetreden bestuurders.
3) adviesrecht geldt ook voor besluiten buiten vergadering. Dit geldt ook als het besluit strekt tot ontslag van de enige bestuurder.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2001, NJ 2010, 16 (Hay Group)
Besluitvorming buiten vergadering; adviesrecht bestuur
- Bij besluitvorming buiten vergadering is in de wet alleen voor de BV bepaald dat het bestuur voorafgaand aan het besluit in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen (art. 238 lid 2).
- Bestuur adviesrecht/raadgevende stem bij vergadering buiten AvA. Gebeurt dit niet, dan is besluit vernietigbaar conform art. 2:15 lid 1 sub a BW.
- Door dit arrest (en ook HR Janssen Pers) wordt aangenomen wordt dat deze regel ook voor de NV geldt.
Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76 (Ajax)
de RvC van Ajax wilde twee nieuwe bestuurder benomen. In strijd met het reglement van het RvC heeft de RvC verzuimd om commissaris Cruijff uit te nodigen. Daarom was het besluit van vernietigbaar conform art. 2:15 lid 1 sub c BW.
HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3677, NJ 2015, 231 (Rifgat)
HR oordeelt dat herroeping van een ontbindingsbesluit is toegestaan, mits daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de eisen van rechtszekerheid en de rechten en belangen van derden. Een herroepingsbesluit kan pas rechtsgevolg hebben als de rechter een uitspraak daarover heeft gedaan. de HR formuleert een aantal uitgangspunten:
- heroepingsbesluit kan niet worden genomen door RP die ingevolge art. 2:19 lid 4 of 6 niet meer bestaat.
- de vereisten voor een rechtsgeldig besluit moeten in acht worden genomen te worden;
- Ook dient er bij herroeping inzicht te zijn in vermogenspositie van de rechtspersoon op datum van ontbinding en van herroeping, alsmede in de ontwikkelingen in haar vermogenstoestand in de tussenliggende periode.
- Omdat derden geen nadeel mogen ondervinden van de herroeping kan zulks meebrengen dat herroeping slechts mogelijk is indien de rechtspersoon compensatie biedt, of met het oog op mogelijk nadeel, garanties geeft of anderszins zekerheid stelt.
De Hoge Raad oordeelt voorts dat herroeping geen terugwerkende kracht heeft, zodat reeds verrichte vereffeningshandelingen geldig blijven.
Het besluit tot herroeping heeft eerst rechtsgevolg indien de rechter op verzoek van de rechtspersoon een daartoe strekkende verklaring conform art. 2:19 lid 2 heeft gegeven. De in kracht van gewijsde gegane uitspraak wordt ingeschreven in het handelsregister.
HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2172 NJ 2016, 498 (Kelderman Techniek)
onrechtmatig dividendbesluit
Ook als het dividendbesluit op zichzelf voldoet aan art. 2:216 lid 2 (oud) BW, kunnen de omstandigheden ertoe leiden dat de bij de tussentijdse uitkering betrokken aandeelhouders en bestuurders van de vennootschap onrechtmatig hebben gehandeld jegens de schuldeisers van die vennootschap.
Zie ook bv HR Nimox.
HR 17 september 1982, NJ 1983/120 (Bonaventura)
Handelen voor vennootschap in oprichting; 2:203 lid 2 BW
Als men handelt namens een Vennootschap i.o. dan moet worden aangenomen dat de oprichter heeft gehandeld namens en voor die vennootschap. De persoonlijke aansprakelijkheid van de oprichters vervalt nadat deze na bekrachtiging van de opgerichte vennootschap. Het een ander uiteraard voor zover uit de omstandigheden voortvloeit dat de persoonlijke gebondenheid moet voortduren.
Persoonlijke gebondenheid wordt niet al aangenomen doordat een oprichter een verplichting aangaat onder een bepaalde uitoefening (in dit geval een vof) die later wordt ingebracht in de op te richten BV.
HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR2017:144 (Frère Vastgoedprojecten B.V.)
Onjuiste Bekrachtiging; Vormvereiste: eenzijdig gerichte rechtshandeling
Een onbevoegd verrichte rechtshandeling (bijvoorbeeld van BV i.o. kan alsnog geldig worden gemaakt. Daarvoor moet degene in de naam van wie werd gehandeld die rechtshandeling “bekrachtigen” (artikel 3:69 lid 1 BW).
Voor iedere rechtshandeling is een wil nodig die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon bovendien hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Dat laatste ontbrak in deze casus. Er was slechts een interne bepaling in de statuten die voorschreef dat alle rechtshandelingen ten behoeve van de vennootschap zouden worden bekrachtigd. Dit was dus onvoldoende.
HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3647, JOR 2002, 1 (Utrechts monumentenfonds)
Vertegenwoordiging bij besluit; bode
Persoon had opdracht en volmacht gekregen om mededeling te doen van een bepaald besluit. In dit arrest was er sprake van een bode. Geoordeeld werd dat de persoon als bode fungeerde.
Voor een bode geldt de wettelijke regeling 3:37 lid 4 BW geldt. Verantwoordelijkheid bij fout met overbrengen ligt bij de vennootschap, tenzij anders overeengekomen.
HR 10 juni 1955, ECLI:NL:HR:1955:AG2012, NJ 1955, 552 (Noorden/Noordhollandse)
(geen) OD RP;
het enkele feit dat iemand gevolmachtigde is van de vennootschap is onvoldoende om een onrechtmatige daad aan die vennootschap toe te rekenen.
HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595, NJ 1980, 34 m.nt. CJHB (Kleuterschool Babbel)
OD RP;
Een rechtspersoon kan aansprakelijk worden gesteld voor een onrechtmatige daad indien de gedraging van de handelende persoon in het maatschappelijk verkeer als een gedraging van de rechtspersoon kan worden aangemerkt.
HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013, 302 (Spaanse Villa)
Geen OD RP; OD bemiddelaar
Hr overwoog dat bestuurder aansprakelijk was jegens een derde op grond van onrechtmatige daad, zonder dat vereist was dat deze bestuurder een ernstig verwijt trof in de context van art. 2:9 BW. De bestuurder had volgens de Hoge Raad namelijk gehandeld in strijd “met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting” waarvoor “de gewone regels van onrechtmatige daad” gelden.
Later is duidelijk geworden (in HR Tulip Air) dat hiermee is bedoeld dat het handelen geen betrekking op de taakvervulling als bestuurder, maar als bemiddelaar. Daarom kon in HR Spaanse Villa ‘reguliere’ aansprakelijkheid uit OD worden aangenomen.
HR 16 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0716, NJ 1993, 98 m.nt. MA (Westland Utrecht)
Doeloverschrijding
Voor de vraag of het doel is overschreden, is niet alleen beslissend is de wijze waarop het doel in de statuten is omschreven, maar dat alle omstandigheden daarbij in aanmerking moeten worden genomen.
HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2144, NJ 1997, 149 (Playland)
Doeloverschrijding
Voor de vraag of het doel is overschreden, is niet alleen beslissend is de wijze waarop het doel in de statuten is omschreven, maar dat alle omstandigheden daarbij in aanmerking moeten worden genomen. (Dit bleek al uit HR Westland Utrecht)
HR oordeelt dat terecht in aanmerking is genomen of het belang van de vennootschap is gediend met de betrokken rechtshandeling.
HR 13 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0761, NJ 1993, 256 (Levison)
bestuur; arbeids- en vennootschaprechtelijke relatie
Het ontslagbesluit ten aanzien van een np-bestuurder heeft sowieso het gevolg dat diens bevoegdheden als bestuurder vervallen. Echter, dit hoeft niet met zich mee te brengen dat de dienstbetrekking eindigt.
HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2030, JOR 2005/144 en 145 (Ciris en Unidek)
bestuur; arbeids- en vennootschaprechtelijke relatie
Vervolg op Levison: gevolg ontslagbesluit op de arbeidsrechtelijke dienstbetrekking van np-bestuurder.
Het ontslagbesluit strekt in beginsel ook tot de beëindiging van de dienstbetrekking. Dit is anders als er opzegverboden van toepassing zijn of als partijen iets anders zijn overeengekomen.
Overigens kan een np-bestuurder niet zelf de een betrekking los van de andere beëindigen.
HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7972, NJ 2007, 434 (ABN AMRO)
2:107a lid 1 sub a en c
- Bij de overname van Laselle vond geen toepassing plaats van art. 2:107a BW. Zowel de aard en identiteit van de vennootschap veranderden niet en daarbij was niet voldaan aan de kwantitatieve eis (33%). Deze moet volgens de HR beperkt worden uitgelegd. omwille van de rechtszekerheid.
- In een equêteprocedure kan niet als onmiddelijke voorziening worden gevraagd om geen uitvoering te geven aan een koopovereenkomst, waartoe het bestuur onverminderd bestuursbevoegd is.
HR 4 april 2014, NJ 2014, 286 ECLI:NL:HR:2014:808 (Cancun)
Bij de taakvervulling van bestuurders moeten zij het belang van de vennootschap dienen. Wat dit belang is, wordt beoordeeld naar alle omstandigheden van het geval. Als algemene regel kan worden gesteld dat het belang bestendig succes is.
Ingeval van een joint venture kan dit meebrengen dat de aard en inhoud van het samenwerkingsverband gelijkwaardigheid meebrengt. In dat geval moet dit evenwicht gewaarborgd blijven en mogen de verhoudingen niet meer veranderen dan geboden is.
Strijdigheid hiermee kan dus onbehoorlijk bestuur opleveren ex art. 2:9 BW.
HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:652, NJ 2018/331 (Boskalis/Fugro)
Taak bestuur; AV agenderingsrecht
Aandeelhouders hebben agenderingsrecht ex artikel 2:114a BW. Hiermee kan een onderwerp worden verzocht om te bespreken tijdens de vergadering. Zij kunnen de vennootschap (het bestuur) echter niet verplichten een stemming te laten plaatsvinden over een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur.
Verder wordt opnieuw aangehaald dat het beleid en strategie van de vennootschap de aangelegenheid is van het bestuur (ASMI).
HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976, NJ 2010, 544 (ASMI)
Taak bestuur en RvC; inlichtingenplicht AV
1) In de AV heeft elke aandeelhouder het recht vragen te stellen en informatie te vragen ongeacht of dit onderwerp op de agenda staat vermeld. De vennootschap is gehouden deze vragen te beantwoorden of deze informatie te verschaffen. Buiten de AV heeft de aandeelhouder deze rechten niet.
2) De strategie blijft in beginsel een aangelegenheid van het bestuur en het is dan ook aan het bestuur om te beoordelen in hoeverre over deze strategie in overleg wordt getreden met aandeelhouders. Op bestuur rust niet de plicht om de AV vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om bestuurshandelingen noch om op de visie van aandeelhouders in te gaan.
3) RvC is belast met het toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap (en de met haar verbonden onderneming) en staat het bestuur met raad en daad terzijde (art. 2:140 lid 2 BW). Deze wettelijke taak verplicht niet de RvC om een bemiddelende rol te vervullen bij conflicten tussen bestuur en aandeelhouders. De RvC is dienaangaande aan de aandeelhouders ook geen verantwoording verschuldigd.
OK 21 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:930, JOR 2017/229 (TMG)
Rol RvC; toezicht op het bestuur
In deze zaak heeft de RvC uiteindelijk besloten om het bestuur te schorsen. Kort gezegd, kwam dit doordat de RvC vond dat he bestuur niet in het belang van de onderneming opereerde. Na enkele waarschuwing van de RvC is dit niet gestaakt, waardoor de RvC schorsing noodzakelijk achtte. De OK achtte dit oordeel begrijpelijk.
OK 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965, JOR 2017/261 (Akzo Nobel)
rol bestuur; belangen; stakeholdermodel
In deze zaak werd duidelijk dat de meerderheid van de aandeelhouders wilde dat een aankoopbod werd geaccepteerd. Het bestuur achtte dit niet in het belang van de vennootschap.
De OK vond dat het feit dat een besluit van de doelvennootschap om een bod niet te steunen niet overeenkomt de wil van de aandeelhouders, niet meteen betekent dat de doelvennootschap in redelijkheid niet tot dat besluit heeft kunnen komen.
OK 18 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2488, JOR 2018/303 (Eneco)
Rol commissaris; commissaris op stoel bestuur
Commissaris is gaan onderhandelen met aandeelhouders en sluit een vaststellingsovereenkomst, terwijl dit een bevoegdheid is geweest van het bestuur. De OK wijst een onmiddelijke schorsing van de commissaris toe.
OK 3 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1706. JOR 2021/242 (Flynth)
Structuurregime; Opzeggen vertrouwen RvC
Een verzoek tot toewijzing twee tijdelijke commissarissen wordt toegewezen. De AVA kan bij meerderheid het vertrouwen in de RvC opzeggen, conform art. 2:161a lid 3 BW.
Het bestuur moet het besluit minstens 30 dagen voorafgaand de AVA, aan de OR ter kennis stellen. Opvallend genoeg was de termijn niet in acht genomen. De OK vond dit geen probleem, gezien de OR het besluit ondersteunde.
Artikel 2:151 BW is vervallen, maar aangenomen wordt dat deze nog steeds onverkort van kracht is.
Wat regelt dit artikel / in welke gevallen is deze relevant.
1 Allen, commissarissen of anderen, die, zonder deel uit te maken van het bestuur der naamloze vennootschap, krachtens enige bepaling der statuten of krachtens besluit der algemene vergadering, voor zekere tijd of onder zekere omstandigheden daden van bestuur verrichten, worden te dien aanzien, wat hun rechten en verplichtingen ten opzichte van de vennootschap en van derden betreft, als bestuurders aangemerkt.
2 Het goedkeuren van bepaalde bestuurshandelingen of het daartoe machtigen geldt niet als het verrichten van daden van bestuur.
Art. 2:151 BW is vervallen. Deze regelde bij de NV en BV de situatie dat er feitelijk bestuurd wordt door een commissaris. Deze commissaris deelt in de aansprakelijkheid.
HR 11 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0994, NJ 1993, 713 (Kempers en Sarper)
2:248; verlengingsbesluit; schending 2:394; onbelangrijk verzuim
Op grond van art. 394 lid 3 moet de jaarrekening binnen 12 maanden na afloop van het boekjaar worden gepubliceerd. Het is daarbij irrelevant of er een geldig verleningsbesluit is geweest.
Voorts kan er sprake zijn van een onbelangrijk verzuim als de termijn voor de publicatieplicht slechts met enkele dagen is overschreden. In dit arrest was het minder dan 14 dagen.
NB: dit geldt voor boekjaren op of na 1 januari 2016. Daarvoor was de termijn dertien maanden.
HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243, NJ 1997, 360 (Staleman/V.d.Ven)
Onbehoorlijk bestuur; 2:9 BW
het bestuur kan aansprakelijk zijn op basis van onbehoorlijk bestuur. De bestuurder moet dan een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt.
wanneer daar sprake van is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Zo is relevant:
- de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten;
- de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur;
- de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen;
- de gegevens waarover de bestuurder be- schikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen;
- of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult
HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873, NJ 2000, 295 (Oosterhof)
Bestuurdersaansprakelijkheid; 6:162 BW; betalingsonwil
In dit arrest maakt de HR een onderscheid tussen enerzijds de situatie dat de bestuurder de vennootschap verplichtingen laat aangaan, waarvan hij weet dat de vennootschap deze niet zal nakomen.
Anderzijds zijn er gevallen waarin de bestuurder ervoor zorgt dat de vennootschap haar verplichtingen niet na zal komen en daarmee schade veroorzaakt. Van dit laatste was er in HR Oosterhof sprake. of de bestuurder dan aansprakelijk is, hangt af van in hoeverre hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. In latere jurisprudentie wordt duidelijk dat het echt moet gaan om betalingsonwil.
HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000, NJ 2000, 699 (Heino Krause)
leden coöperatie geen afgeleide schade bij wanbeleid
In dit arrest ging het om de vraag of bij een coöperatie aansluiting moet worden gezocht bij de leer van de HR zoals die in het normale type van gevallen voor kapitaalvennootschappen (NV en BV) is uiteengezet in HR Poot/ABP.
Bij een directeur van een coöperatie ligt het blijkens dit arrest voor wat betreft zijn aansprakelijkheid tegenover de leden niet anders. De coöperatie kan de directeur (als werknemer) aansprakelijk stellen voor de gevolgen van het door hem gevoerde wanbeleid, zulks blijkens r.o. 3.3 onder (ii) binnen de grenzen van het bepaalde in art. 7:661 BW. Dit laatste betekent dat de directeur in beginsel slechts aansprakelijk is ingeval van (opzet of) bewuste roekeloosheid.
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011, JOR 2003/2 (Berghuizer papierfabriek)
bestuurdersaansprakelijkheid; 2:9 BW; strijd statutaire bepaling (goedkeuringsrecht)
Voor aansprakelijkheid conform art. 2:9 BW is vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. (tot zover HR Staleman/vd Ven)
Als er in strijd is gehandeld met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, dan moet als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid vestigt.
Echter, als de aangesproken bestuurder feiten en omstandigheden aanvoert waardoor kan worden aangenomen dat het handelen in strijd met de statuten niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken.
HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006, 659 (Ontvanger/Roelofsen)
bestuurdersaansprakelijkheid; derden 6:162 BW
een bestuurder kan aansprakelijk zijn als hij:
- Namens de vennootschap heeft gehandeld.
Maatstaf is dan ernstig persoonlijk verwijt, als wordt aangenomen dat de bestuurder bij het aangaan van verplichtingen al wist dat vennootschap deze niet zou kunnen voldoen. (ZINKEND-SCHIPSCENARIO) Dit is een nadere uitwerking van Beklamel. - De bestuurder heeft bewerkstelligd dat de vennootschap niet haar verplichtingen nakomt. Hiervoor moet er een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt als het handelen van de bestuurder jegens de schuldeiser dermate onzorgvuldig is. In elk geval is hiervan sprake als komt vast te staan dat de bestuurder wist of zou moeten weten dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
(FRUSTRATIE VAN VERHAAL)
HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6773, NJ 2008, 91 (Blue Tomato)
bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement 2:138/2:248 BW; ontzenuwen vermoeden
In casu waren de jaarrekeningen niet tijdig gedeponeerd, waardoor volgens art. 2:248 lid 2 BW het bestuur haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft uitgevoerd en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.
Volgens de HR kan de bestuurder dit vermoeden weerleggen als hij aannemelijk maakt dat andere feiten en omstandigheden dan de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak in het faillissement zijn geweest.
HR 14 maart 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC1231, NJ 2008, 466 (Lammers/Aerts qq)
art. 2:11 BW + 138/248; feitelijk beleidsbepaler van een RP-bestuurder aansprakelijk bij faillissement
Art. 2:11 BW geldt ook als art. 2:248 lid 7 BW van toepassing is, d.w.z. als een rechtspersoon een feitelijk bestuurder is van een failliete vennootschap. Met andere woorden: binnen faillissement kan het bestuur van een RP-beleidsbepaler wél aansprakelijk zijn via 138/248 BW.
HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015, 21 (Tulip Air)
art. 6:162 BW; geen bestuurdersaansprakelijkheid; handelen geen betrekking op taakvervulling als bestuurder
Dit arrest moet worden gezien als een verduidelijking van HR Spaanse Villa. Dat laatste arrest was geen bestuurdersaansprakelijkheid. In Spaanse Villa had het handelen geen betrekking op de taakvervulling als bestuurder, maar als bemiddelaar.
HR benadrukt dat bestuurdersaansprakelijkheid hoge eisen kent, dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd doordat ten opzichte van de wederpartij in de eerste plaats sprake is van een vennootschapshandeling en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275 (Kampschöer/Le Roux Fruit Exporters)
2:11 BW; reikwijdte; geldt dit ook voor alle soorten bestuurdersaansprakelijkheid?
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 2:11 Burgerlijk Wetboek van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet.
HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1099, NJ 2021, 375 (Mobile Services)
bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement; 138/248 BW; nuance weerlegging vermoeden lid 2
HR geeft volledige weergave van de algemene regels van art. 2:138/248 BW.
Uit dit arrest volgt dat een bestuurder ook andere omstandigheden kan aanwijzen die tot faillissement geleid hebben. Als deze omstandigheden geen ernstig verwijt opleveren, dan is het vermoeden weerlegd. Anders gezegd: als bestuurder aantoont dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt, maar die verkeerde inschatting geen onbehoorlijk bestuur oplevert, dan is het vermoeden weerlegd.
HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2114, NJ 1997, 58 (Bodam)
aansprakelijkheid 2:138/248 BW bij commissaris; stelplicht-bewijslast
Als het bestuur niet aan zijn jaarrekeningplicht heeft voldaan, mag van de commissaris mag worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de curator, om aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen”.
Volgens de Hoge Raad had commissaris (br) moeten aangeven “welke initiatieven hij heeft ontwikkeld om aan zijn toezichthoudende taak als commissaris inhoud te geven”, gelet in het bijzonder op het feit dat hij was belast met het toezicht op de financiële administratie en hem signalen hadden bereikt dat Directeur (d) in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschoot.
Welke arresten zijn relevant ter zake van interne bestuurdersaansprakelijkheid? Geef een weergave van de jurisprudentie.
In het kort: HR Staleman / vd Ven en Berghuizer papierfabriek.
1. Onbehoorlijk bestuur kan leiden tot aansprakelijkheid, mits er een ernstig verwijt kan worden gemaakt. (beiden arresten)
- Wat is een ernstig verwijt? Dat hangt af van de omstandigheden van het geval.(Zie Staleman/vd Ven.)
- Bij overtreding van een statutaire bepaling die beoogt de vennootschap te beschermen, is er in beginsel sprake van een zwaarwegende omstandigheid die in beginsel bestuurdersaansprakelijkheid vestigt. (Zie HR Berghuizer/Papierfabriek)
In het arrest Ontvanger Roelofsen, worden twee hoofdcategorieën van onrechtmatige-daadsaansprakelijkheid van bestuurders, namelijk 1) de zinkend-schipscenario’s; en 2) frustratie van verhaal. Deze situaties zijn in eerdere arresten aan bod gekomen. Noem deze.
1) Zinkend schip: HR Beklamel
2) Frustratie van verhaal/betalingsonwil: HR Oosterhof
In HR Ontvanger Roelofsen worden twee scenario’s genoemd waardoor een bestuurder jegens een derde aansprakelijk is.
Wat is het bewijsrechtelijke verschil tussen deze twee gevallen?
In het eerste geval, het zinkend-schipscenario, moet AANNEMELIJK worden gemaakt. (dat bestuurder moest voorzien dat de vennootschap niet aan de verplichtingen zou kunnen voldoen)
In het tweede geval, het frustratie-van-verhaalscenario, moet VASTSTAAN. (dat de bestuurder wist moest weten dat de door hem bewerkstelligde handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal biedt voor de optredende schade)
Geef een korte weergave van de algemene regel(s) van artikel 2:138/248 BW met behulp van jurisprudentie.
een bestuurder of het bestuur is aansprakelijk voor het faillissementstekort als het drie jaar voorafgaand het faillissement zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft uitgevoerd.
Als niet is voldaan aan de publicatieplicht en/of de boekhoudplicht, dan komt kennelijk onbehoorlijk bestuur vast te staan én wordt dit vermoed een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement. Vgl. HR Kemper Sarper.
Dit vermoeden kan worden ontzenuwd, als de bestuurder feiten en omstandigheden aanvoert waaruit blijkt dat het faillissement een andere oorzaak heeft, zie HR Blue Tomato.
Ook kan de bestuurder andere gedragingen aanwijzen van bestuurders als oorzaak van het faillissement, waarvan niet kan worden gezegd dat geen redelijk denkend bestuurder zo zou hebben gehandeld, zie HR Mobile Services.
HR 10 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC1234, NJ 1990, 466 (Ogem II)
Enquêteprocedure; ingeval van faillissement; uitspraak wanbeleid reikwijdte;
1) faillissement staat toewijzing enquêteverzoek niet in de weg.
2) oordeel dat er sprake is van wanbeleid is bindend voor alle partijen. Daarmee is echter de persoonlijke aansprakelijkheid nog niet vastgesteld.
HR 9 juli 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC0960, NJ 1991, 51 (Sluis)
Enquêterecht; wanbeleid; organen; niet-uitkering dividend
- Enquêteprocedure richt zich tegen de organen van de vennootschap, dus ook beleid AVA kan onderwerp van onderzoek zijn.
- Een gegronde reden om aan de juistheid van het beleid te twijfelen is niet alleen het weigeren van het bestuur om jaren lang dividend uit te keren, maar ook het weigeren de statuten te wijzigen als een statutaire bepaling leidt tot het weinig of geen uitkeren van dividend.
HR 4 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7240, NJ 1997, 671 (Text Lite)
Enquêterecht; niet gehouden oordeel onderzoekers; hoor en wederhoor
1) als de onderzoekers wanbeleid geconcludeerd hebben, is het vervolgens aan de Ok om te beoordelen of er echt sprake is geweest van wanbeleid. De OK is niet aan dat oordeel van de onderzoeker gebonden.
2) Op de onderzoekers zijn niet de beginselen vanuit artikel 6 lid 1 EVRM van toepassing. Echter, beginsel van hoor en wederhoor is wel van toepassing.
HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AU2465, NJ 2006, 173 (Unilever)
Enquêterecht; verzoek onderzoek; (wel) verband geschil en doel enquêteprocedure
1) enquêteprocedure leent zich niet voor zuiver vermogensrechtelijke geschillen. Moet verband zijn tussen het geschil en de doeleinden van de enquêteprocedure. In deze zaak was er een vermogensrechtelijk conflict dat niet kon leiden tot gegronde twijfel aan beleid. Echter, het functioneren van de vennootschap en diens organen werd geraakt, dus openheid van zaken was wel mogelijk. Link tussen doel enquête en geschil was dus aanwezig.
2) OK gelast verzoek ingeval van gegronde redenen om aan beleid te twijfelen (2:350 lid 1 BW). De OK heeft hierbij veel discretionaire ruimte en weegt de concrete (aangevoerde) feiten en omstandigheden van het geval af. Deze afweging leent zich meestal niet voor gedetailleerde motivering.
HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010, NJ 2006, 443 (Laurus)
Enquêterecht; verweer functionarissen voor wanbeleid
OK hoeft expliciet in te gaan op verweren van functionarissen, als zij stellen dat hun persoonlijke aansprakelijkheid ontbreekt bij wanbeleid. Dit is logisch: stelt de OK vast dat er wanbeleid is, dan is alleen het wanbeleid voorshands bewezen, maar niet de persoonlijke aansprakelijkheid van functionarissen.
OK had geoordeeld dat sprake was van wanbeleid bij Laurus NV, maar bewijsaanbod van de commissarissen om stellingen waaruit zou blijken dat er geen sprake was van wanbeleid te bewijzen, onbehandeld gelaten/impliciet verworpen.
HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD5516, NJ 2011/210 (KPNQwest I)
Doel enquêterecht faillissement; financiering; motiveringsplicht
3) beperkte motiveringsplicht van de OK geldt niet als er duidelijke indicaties zijn voor toe- of afwijzing en de OK hiervan afwijkt.(aanvulling Unileverbeschikking)
2) vooruitzicht op onvoldoende financiering van het onderzoek, toch in beginsel recht op behandeling, tenzij vrijwel zeker is dat er geen financiering zal komen.
1) Faillissement staat aan toewijzing enquêteverzoek niet in de weg. Bij faillissement speelt niet meer herstel van gezonde verhoudingen; maar verkrijgen van openheid van zaken is zelfstandige doelstelling.
HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH6537, NJ 2011/211 (KPNQwest II)
enquêterecht; faillissement; geen uitzicht financiering onderzoek
Uitgangspunt bij een enquêteonderzoek is dat er geld vrijkomt. OK kan onderzoek beëindigen als blijkt dat er onvoldoende middelen zijn om het onderzoek te financieren (onderzoek is de kern van de procedure). OK heeft hiervoor veel beoordelingsvrijheid.
HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO3356, NJ 2011/213 (KPNQwest V)
Enquêterecht; intrekken enquêteverzoek
De beslissing op het verzoek is een eindbeschikking, die alleen nog door een rechtsmiddel kan worden aangetast. De oorspronkelijke verzoekers kunnen hun verzoek derhalve in dit stadium van het geding niet meer op de voet van art. 283 Rv. intrekken.
Wat zijn de doelstellingen van het enquêterecht? Uit welk arrest volgt dit?
de Hoge Raad in Ogem II:
i) het saneren alsook herstellen van de gezonde verhoudingen door middel van het treffen van zowel juridische als feitelijke maatregelen binnen de onderneming van een RP,
ii) openheid van zaken omtrent het beleid en dagelijkse gang van zaken binnen RP,
iii) het vaststellen van verantwoordelijkheid voor mogelijk wanbeleid van RP
en
iv) preventie en normering van wanbeleid bij andere RP’s.
HR 26 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8964, NJ 1986, 307 (G.K.N.)
belanghebbende jaarrekeningprocedure ex 2:448 BW
in 2:448 staat dat iedere belanghebbende een verzoek kan doen. Blijkens (o.a.) deze beschikking zijn dit personen die de kring van bij de onderneming zijn betrokken en voor wiens belang de jaarrekeningprocedure ter bescherming in het leven is geroepen. Anderen kunnen slechts belanghebbenden zijn als zij stellen en bewijzen dat de inrichting van de jaarrekening hun een specifiek en concreet nadeel kan meebrengen.
In deze zaak ging het om vereniging Dodewaard en Stichting Sobi, welke meende op grond van het maatschappelijk belang dat zij als statutair doel had en tot haar feitelijke werkzaamheden behoorde, tot de kring van GKN behoorde. Volgens de beschikking van de HR is dit echter onvoldoende en werden zij niet-ontvankelijk verklaard. Zij hadden hun concrete nadeel moeten stellenen bewijzen.
HR 20 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0915, NJ 1990, 308 (Ellem)
Decharge; reikwijdte
Bestuurder krijgt decharge van AvA, die bestond uit hemzelf en zijn vrouw. Aangenomen is dat de vrouw van alles op de hoogte was. HR oordeelde dat als uitgangspunt niet viel in te zien waarom het dechargebesluit nietig zou moeten worden verklaard of waarom bestuurder zich niet te goeder trouw op decharge kan beroepen, ook al zou hij opzettelijk of onzorgvuldig nadeel hebben toegebracht aan de vennootschap.
HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4663, NJ 2002, 447 (AkzoNobel/ING)
Aansprakelijkheidsstelling; 2:403 BW;verzetrecht
Een pandhouder heeft een pandrecht op een vordering van de dochtermaatschappij, waarvoor een 403-verklaring is afgelegd. Het verzetrecht komt niet aan hem toe.
HR 10 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7473, JOR 2006/94 (KPN)
Hoofdregel jaarrekening 2:362 BW; aanvaardbaar; beoordelingsmarge RP
Art. 2:362 lid 1 BW schrijft voor dat een jaarrekening inzicht waardoor een oordeel over het vermogen en resultaat kan worden gevormd. Dit inzicht moet worden gegeven conform de normen die in het maatschappelijk verkeer als ‘aanvaardbaar’ worden beschouwd.
Bij de vaststelling van wat ‘aanvaardbaar’ is, zijn, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van belang. Deze kunnen een belangrijk oriëntatiepunt en gezaghebbende leidraad vormen voor wat in het concrete geval aanvaardbaar is. Als de RP bij vaststellen van de jaarrekening is gekomen tot waarderingen die in lijn is met deze voorschriften, kan dat een belangrijke aanwijzing zijn dat het vereiste inzicht is verschaft en dat de beoordelingsmarge die in redelijkheid aan de RP moet worden gelaten bij haar keuze voor de waardering niet is overschreden.
HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2332, JOR 2010, 227 (De Rouw)
strekking/reikwijdte decharge als verweer tegen bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement
Een dechargebesluit strekt niet tot informatie waarover een aandeelhouder uit anderen hoofde, buiten de aandeelhoudersvergadering om, de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die NIET uit de jaarrekening blijken of NIET anderszins aan de aandeelhoudersvergadering zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Zulks in lijn met Staleman vdVen.
HR 24 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5258, NJ 2000, 354 (WTN)
Stortingsplicht ex art. 2:93a/203a BW; niet voldaan
Of gestort is, is afankelijk van of de storting reëel is. Van een reële storting is geen sprake als wordt volgestort met geld/middelen van de NV/BV. Er is dus niet aan de stortingsplicht voldaan als het te storten bedrag weliswaar op een rekening van de vennootschap i.o. is bijgeschreven, maar de tegenwaarde daarvan tegelijkertijd ten laste van een andere rekening van die vennootschap i.o. is afgeschreven (en de afschrijving na de oprichting door de BV overeenkomstig art. 2:203 BW is bekrachtigd.
Algemeen:
- conclusie is dat het enkele feit dat voldaan is aan de formele stortingsregels van 93a of 2023a betekent niet meteen dat aan de stortingsplicht is voldaan.
- de afgifte van een bankverklaring echter niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of er is voldaan aan de stortingsplicht
HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4595, NJ 2003, 630 m.nt. Ma (Bas-C)
Stortingsplicht; Geen reële storting
Niet is aan de stortingsplicht voldaan indien de storting heeft plaatsgevonden ten laste van een positief saldo op een rekening van de vennootschap i.o. dat is ontstaan door haar eigen werkzaamheden vóór haar oprichting (of die na oprichting zijn bekrachtigd).
Het positieve saldo op de bankrekening van Bas-C BV i.o. is echter niet ontstaan ten titel van storting, maar doordat een derde daarop een bedrag heeft overgemaakt vanwege verrichte werkzaamheden. Van volstorting kan niet worden gesproken, indien het bedrag dat daarvoor door de oprichter wordt bestemd niet door of namens deze daadwerkelijk aan de BV ter beschikking is gesteld. Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan. Doordat Bas-C BV alle rechtshandelingen die door haar oprichter ten name van de BV i.o. zijn verricht heeft bekrachtigd, is de BV partij geworden bij de overeenkomst met de derde. Daarmee werd de BV ook rechthebbende op het door deze op de bankrekening van de BV i.o geboekte bedrag. Deze bekrachtiging had mede tot gevolg, aldus de Hoge Raad, dat daarmee vast kwam te staan dat het bedrag van ƒ 40.000 door de oprichter aan het vermogen van de BV is onttrokken en derhalve niet daadwerkelijk door hem aan de BV ter beschikking is gesteld. Volstorting heeft immers plaatsgevonden met middelen die tot het vermogen van de BV moeten worden gerekend. Dit wordt niet anders, aldus de Hoge Raad, indien de stelling van De Bont juist zou zijn dat hij in die zin over het saldo van Bas-C BV i.o. heeft beschikt dat hij daaraan als oprichter een bedrag heeft onttrokken, welk bedrag hij vervolgens in privé aan Bas-C BV verschuldigd werd ten titel van geldlening, nadat Bas-C BV deze onttrekking had bekrachtigd. Ook in dat geval staat volgens de Hoge Raad vast dat De Bont het bedrag van het kapitaal niet daadwerkelijk voor de oprichting aan Bas-C BV ter beschikking heeft gesteld, maar slechts een vordering op zichzelf heeft doen ontstaan ter hoogte van dit bedrag. Ook dit kan niet als een rechtsgeldige storting worden aangemerkt
HR 17 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0308, JOR 2003/276 (Milieu Management Diensten)
Storting op aandelen; art. 2:84 / 2:193; verjaring; wie mag vorderen
Het subjectieve recht waarop art. 2:193 BW ziet, is het recht op volstorting van aandelen. De bij dit recht behorende rechtsvordering komt aan de vennootschap toe. Art. 2:193 verschaft aan de curator uitsluitend een (beschikkings)bevoegdheid met betrekking tot dit recht.
De vordering tot volstorting is een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven, zodat in dit geval (…) in beginsel de vijfjarige termijn van art. 3:307 lid 1 BW van toepassing is.
Rb. Arnhem 14 december 2005, ECLI:NL: RBARN:2005:AY7891, JOR 2006/174 (Reintjes q.q./Rabobank)
Storting op aandelen; bank onrechtmatig handelen wetenschap kasrondje
Niet voldaan aan stortingsplicht door ondeugdelijk kasrondje, onrechtmatige daad van de bank jegens de crediteuren van de vennootschap wegens afgeven van bankverklaring terwijl de bank **met die ondeugdelijkheid bekend had behoren te zijn.
Wist of behoorde de bank te weten dat er een kasrondje aan de orde was en heeft zij de bankverklaring alsnog verstrekt, dan heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gehandeld tegenover mogelijke crediteuren van de opgerichte b.v.’s.
Zij heeft dan namelijk een bankverklaring afgegeven, terwijl zij wist of behoorde te weten dat het zogenaamd gestorte bedrag juist niet een afzonderlijk door de oprichter gestort bedrag was dat ter beschikking van de schuldeisers kwam te staan.
In deze zaak werd een kasrondje gemaakt. Dat wil zeggen dat de oprichter van de holding een bedrag stortte op de aandelen die hij in de holding nam, en de holding het bedrag (door)stortte op de aandelen die zij in de werkmaatschappij nam. Op zichzelf is dit niet ontoelaatbaar als het bij de eerste overboeking, kort gezegd, maar om een werkelijke storting door de oprichter uit zijn vermogen gaat.
HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1962, NJ 2004, 360 m.nt. Ma (Muller q.q./Rabobank Katwijk a/d Rijn)
Steunverlening; 2:98c/207c; ‘met oog op’
kort: Zekerheid stellen voor eigen leenschuld valt buiten
207c.
De NV mag geen financiële steuntransacties, uitgezonderd leningen, verrichten ‘met het oog op’ het nemen of verkrijgen van haar aandelen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat hiervan bij een doorleenconstructie geen sprake is in Muller q.q./Rabobank.
Bij een doorleenconstructie vraagt en krijgt de target-NV een lening van de bank en stelt daarvoor zekerheid. Het bedrag van de lening wordt doorgeleend aan de koper van de aandelen in de target-NV. De overeenkomst tussen de bank en de target-NV inzake enerzijds het verstrekken van de lening en anderzijds het stellen van zekerheid is rechtsgeldig. De target-NV verstrekt zekerheid voor haar eigen leenschuld en niet met het oog op de verkrijging van haar aandelen door een derde. Wil het door de target-NV doorlenen van de gelden aan de koper van de aandelen rechtsgeldig zijn, dan moet worden voldaan aan de in lid 2-7 gestelde vereisten
Hof Arnhem 26 mei 1992, ECLI:NL:GHARN:1992:AD1688, NJ 1993, 182 (Uniwest)
Rechten verbonden aan aandelen; minderheidsaandeelhouders; strijd met redelijkheid en billijkheid
Aandeelhouders hebben recht op een redelijk dividend.
Als er geen belang is bij reservering, dus reservering zonder echte bestemming voor nieuwe investering, dan is het reserveren niet nodig en niet in het belang van de vennootschap. Uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid moet winst worden uitgekeerd.
De vennootschap werd veroordeeld tot betaling van een door het hof bepaald dividendbedrag aan de twee minderheidsaandeelhouders.
HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR: 2007:BB3523, NJ 2008, 105 (DSM)
Rechten verbonden aan aandelen; loyaliteitsdividend
In de DSM-beschikking kwam de voorgenomen statutenwijziging tot invoering van loyaliteitsdividend bij DSM aan de orde.
Art. 2:92 lid 1 (aandelen gelijke rechten, tenzij statuten…) verzet zich niet tegen een regeling in de statuten waarbij aan geregistreerde aandeelhouders onder bepaalde voorwaarden een financiële uitkering, bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend dividend, wordt toegekend, mits deze regeling geen schending oplevert van het in art. 2:92 lid 2 (gelijke omstandigheden, gelijke behandeling) neergelegde gelijkheidsbeginsel.
BV: Algemeen wordt aangenomen dat de DSM-beschikking ook ziet op het bepaalde in art. 2:201 BW: op basis van art. 201 lid 1 mag aldus wel onderscheid gemaakt worden tussen aandeelhouders, maar niet tussen aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden.
Deze laatste bijzin komt erop neer dat bij schending van het gelijkheidsbeginsel van lid 2 er ook sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel van lid 1.
HR 30 juni 1944, ECLI:NL:HR:1944:BG9449, NJ 1944, 465 (Wennex)
**Stemovereenkomst
Stemovereenkomst tussen aandeelhouders onderling. Dit was (in beginsel) geoorloofd. Het stemmen in strijd met de stemovereenkomst is in principe toegestaan.
HR 13 november 1959, ECLI:NL:HR:1959:AG2043, NJ 1960, 472 (Melchers)
**Stemovereenkomst; voorvergadering
Partijen komen dan overeen dat zij op de algemene vergadering zullen stemmen overeenkomstig de besluitvorming op een door hen te houden voorvergadering over dezelfde agendapunten als op de algemene vergadering worden behandeld. Dit was volgens de HR geoorloofd.
HR 19 februari 1960, ECLI:NL:HR:1960:AG2044, NJ 1960, 473 (Aurora)
stemovereenkomst; met derde;
De verzekeringsmaatschappij Aurora had een optie egelregen om de aandelen in verkzeringsmaatschappij Olva te kopen. Vóór deze aankoop zou Aurora de boeken van Olva onderzoeken. De aandeelhouders van de verkopers (Olva) hadden zich verbonden in een stemovereenkomst met de kopers om de commissarissen van olva te ontslaan, als deze zich daartegen zouden verzetten.
Deze stemovereenkomst oordeelde de Hoge Raad geldig, omdat het stemrecht het belang van de aandeelhouder dient.
HR 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2211, NJ 1997, 345 (Chipshol)
**Doorwerking aandeelhoudersOVK; via OD; ook als geen partij
- Tussen aandeelhoudersovereenkomst en statuten bestaat geen hiërarchie.
- AandeelhoudersOVK opgesteld door X. In OVK stond dat RvC zou bestaan uit onafhankelijke personen (ten opzichte aandeelhouders). Uiteindelijk wordt X benoemd tot commissaris. Nu X niet onafhankelijk was, had het bestuur hier rekening mee moeten houden en nu zij dit niet deed kon zij hiertoe worden gehouden door de aandeelhouders.
- Dit kan resulteren in (o.a.) een gebod/verbod om op een bepaalde wijze van vennootschapsrechtelijke bevoegdheden gebruik te maken. In dit arrest werd het bestuur opgedragen om een AvA bijeen te roepen met als doel de met de aandeelhoudersovereenkomst strijdige situatie ongedaan te (kunnen) maken.
Vennootschap (organen (bestuur)) dient bij haar handelen rekening te houden met de aandeelhoudersovereenkomst, ondanks het feit dat zij zelf geen partij was bij de aandeelhoudersovereenkomst. De bepalingen uit een aandeelhoudersovereenkomst kunnen op grond van artikel 2:8 BW (redelijkheid en billijkheid) doorwerken in de vennootschapsrechtelijke orde.
Hof Amsterdam (OK) 2 mei 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AG8118, JOR 2002, 112 (Broadnet)
Aandeelhoudersovereenkomst; vennootschaprechtelijke doorwerking en norm
- of de vennootschap wel of niet partij is bij de overeenkomst, niet relevant was in het kader van de vennootschapsrechtelijke doorwerking.
- Zij bevestigt dat in de ogen van de OK een aandeelhoudersovereenkomst meer kan inhouden dan alleen een obligatoire band tussen de aandeelhouders die partij zijn bij de overeenkomst. De overeenkomst kan ook een vennootschapsrechtelijke norm inhouden. De vennootschap, handelend door middel van haar organen, zal haar juridisch handelen mede moeten laten bepalen door de overeenkomst.
- Contractuele bepalingen kunnen dus een rol spelen in het vaststellen van wanbeleid in een enquêteprocedure
Hof Den Haag, 7 augustus 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BF0190, JOR 2008/262 (Ramsley)
Afwijken prijsbepaling statuten bij aandeelhoudersovereenkomst
Er bestaat geen bezwaar om niet bij statuut maar bij aandeelhoudersovereenkomst af te wijken van (dwingendrechtelijke) prijsbepaling.
Hof dat een contractuele prijsbepalingsregeling die strijdig was met een dwingendrechtelijke bepaling uit Boek 2, desondanks geldig is. Het hof overwoog hierbij dat uit de desbetreffende bepaling niet kan worden afgeleid dat zij de strekking heeft ook de contractsvrijheid te beperken.
HR 31 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1212, NJ 1994, 436 m.nt. Ma (Verenigde Bootlieden)
Redelijkheid en billijkheid/ Gelijkheidsbeginsel 2:201 lid 2 BW
Van schending van het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders (2:201 lid 2 BW) is geen sprake indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen.
De bijzondere omstandigheden, met name het bijzondere karakter van de vennootschap (aandeelhouder/werknemer) en de omstandigheid dat het gaat om het opheffen van een voor vier aandeelhouders nadelige fiscale ongelijkheid door maatregelen welke voor de andere aandeelhouders slechts een relatief geringe daling van hun belang meebrachten, vormen een zodanige rechtvaardiging.
HR 1 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9857, JOR 2002/79 (Zwagerman)
Redelijkheid en billijkheid/ Gelijkheidsbeginsel; familievennootschap; wanbeleid wegens belangenverstrengeling
- De vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten t.o.v. alle aandeelhouders (2:8);
- Uitwerking afhankelijk van concrete omstandigheden;
- Relevant zijn onder omstandigheden (1) meerderheid versus minderheid en (2) of er familieverhoudingen spelen;
- Er is dan grotere kans op vermenging van belangen, zodat meer alertheid is geboden om (schijn van) tegenstrijdigheid van belangen te voorkomen.
Hof Amsterdam (OK) 14 december 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AU8151, JOR 2006/7 (Versatel I)
Redelijkheid en billijkheid/ Gelijkheidsbeginsel; tegenstrijdige belangen
Voor vaststelling van wanbeleid in een enquêteprocedure, kunnen contractuele aandeelhoudersafspraken grote gevolgen hebben.
In enquêteprocedure werden met onmiddelijke voorzieningen een fusie tegengehouden, omdat de rvC onvoldoende onafhankelijk was samengesteld.
HR 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1777, JOR 2004, 35 (Goglio)
Uitkoop/squeeze out; uitkoopregeling 2:201a lid 4; afwijzingsgrond inzake prioriteitsaandelen
Art. 2:201a BW : afwijzingsgronden uit lid 4 moeten beperkt worden uitgelegd; in beginsel ook geen ruimte voor een belangenafweging door rechter.
- Op de afwijzingsgrond dat ‘een gedaagde houder is van een aandeel waaraan de statuten een bijzonder recht inzake de zeggenschap in de vennootschap verbinden’ kan slechts een beroep worden gedaan door een houder van aandelen van een bepaalde soort waaraan de statuten bijzondere rechten verbinden inzake de zeggenschap in de vennootschap.
- Hiervan is geen sprake als er alleen gewone aandelen zijn uitgegeven, maar de statuten unanimiteit voorschrijven, heeft de minderheidsaandeelhouder een soort vetorecht, maar is hij geen houder van aandelen met bijzondere rechten. Een beroep op de afwijzingsgrond komt hem dan ook niet toe.
HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4117, JOR 2007/237 (Versatel)
Uitkoop/squeeze out; bij juridische fusie
Een aandeelhouder die (meer dan) 95% van de aandelen bezit, heeft steeds het recht de minderheidsaandeelhouders uit te kopen. Voor een (nadere) weging van de belangen van de minderheidsaandeelhouders is bij toepassing van de uitkoopprocedure geen plaats. Zo blijkt ook uit de wetsgeschiedenis. Bij juridische fusie kunnen de minderheidsaandeelhouders dus uit de NV/BV in beginsel worden gestoten, mits aangekondigd in de biedingsdocumentatie.
Hof Amsterdam (OK) 24 maart 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AV6564, JOR 2006/98
Uitkoop/squeeze out
Fusies waarbij minderheidsaandeelhouders gedwongen worden om genoegen te nemen met tracking stock zijn niet naar hun aard onrechtmatig.
Hof Amsterdam (OK) 20 december 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BC0800, JOR 2008/36 (Trafalgar/Shell)
Uitkoop/squeeze out
- De OK oordeelde dat de structuur van de juridische fusie in strijd was met de redelijkheid en billijkheid jegens de minderheidsaandeelhouders. In de structuur was het nominale kapitaal van de toe te kennen aandelen zeer hoog. Zij zouden namelijk uitsluitend contanten zouden ontvangen en geen aandelen in de gefuseerde vennootschap. Bij de betaling in contanten en de bepaling van de hoogte daarvan ontbraken voldoende waarborgen om de minderheidsaandeelhouders te beschermen, zoals de vaststelling van de prijs door een onafhankelijke rechter. De belangen van de minderheidsaandeelhouders werden daardoor onevenredig benadeeld.
- Dit is wel toegestaan als alle aandeelhouders hiermee instemmen!
Kortom: target en meerderheidsaandeelhouder moeten zorgvuldigheid betrachten jegens de belangen van de stakeholders, waaronder de (na het bod over te blijven) minderheidsaandeelhouders. Voor bestuurders en commissarissen van de target met zich brengen dat zij ervoor zorgen de belangen van de minderheid niet onevenredig of onnodig worden geschaad.
HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0401, NJ 1992, 174 (Nimox)
**Aansprakelijkheid aandeelhouder; bevoorrechte verhaalspositie
Dochtervennootschap keert terwijl zij in een slechte financiële situatie zit, dividend uit aan aandeelhouder. Dit levert een onrechtmatige daad op voor de moedervennootschap.
HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995, 288 (Poot/ABP)
*Geen afgeleide schade;
1) Aandeelhouders probeerden schadevergoeding te vorderen vanwege het minder waard worden van hun aandelen. Een soort omgekeerde doorbraak van aansprakelijkheid. HR oordeelde dat in het Nederlandse systeem hiervoor geen grondslag bestaat. er zijn immers voldoende rechtsmiddelen om de vennootschap te bewegen schadevergoeding te vorderen.
2) Als de aandeelhouder aantoont dat een afzonderlijke, specifieke jegens hem geldende zorgvuldigheidsnorm is geschonden, kan hij wel zélf schadevergoeding vorderen. Daarbij kan de aandeelhouder niet volstaan met een verwijzing naar de tegenover de vennootschap gepleegde wanprestatie of onrechtmatige daad, maar zal hij de schending moeten onderbouwen aan de hand van bijzondere omstandigheden, zoals het vooropgezette doel om de aandeelhouder in privé te treffen.
In de praktijk blijkt dat voor de aandeelhouder lastig aan te tonen en is deze uitzondering dus slechts van beperkte betekenis.
Zie ook HR Heino Krause
HR 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669, NJ 1998, 727 (Coral Stalt)
Aansprakelijkheid aandeelhoudster; intragroep selectieve betaling (na beëindiging activiteiten)
Als een vennootschap besloten heeft haar activiteiten te beëindigen en zij heeft onvoldoende middelen om alle schuldeisers te voldoen, dan staat het haar niet vrij om tot haar groep behorende vennootschappen met voorrang te voldoen. Hieronder vallen natuurlijk niet de wettelijke voorrangsrechten die groepsmaatschappijen hebben. Dit levert dan een OD op.
Het is anders als de vennootschap voor de selectieve betaling
een rechtvaardiging heeft, maar dat moet de vennootschap zelf stellen en bewijzen.
Wel rechtvaardigheid: dochter gaat slecht, maar wel een kans. Wil goederen uit andere onderneming van vennootschap. Die andere vennootschap wil dan direct betaling bij levering van de goederen. Dit kan onder omstandigheden worden toegestaan.
HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4499, JOR 2002/38 (Hurks II)
Aansprakelijkheid aandeelhouderster; verzuim zorgplicht;
de moedervennootschap kon worden verweten dat zij vanaf een bepaald moment niet heeft verhinderd dat schuldeisers prestaties leverden, omdat de moeder wist dat deze prestaties niet meer zouden kunnen worden voldaan.
HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4033, NJ 2009, 565 (Comsys)
Aandeelhoudersaansprakelijkheid; inherente risico’s aan opgezette structuur
moeder was aansprakelijk voor de faillissementstekort jegens de crediteuren. De structuur was zodanig vormgegeven dat alle baten binnenkwamen in werkmij 1 en werkmij 2 alleen het personeel bevatte. Deze laatsgenoemde personeelsBV was dus volledig afhankelijk van de concernfinanciering door rekening-courant. Toen deze werd rekening-courant werd stopgezet wist de holding dat de crediteuren van de personeelsBV zouden worden benadeeld.
OK 02 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4454, JOR 2016/61 (Meavita)
**Wanbeleid;
1.** gebrek centrale sturing en toezicht op het gebrekkige bestuur door de RvC in topholding.** Als topholding onvoldoende bewerkstelligt dat diens concernstrategie op lageren niveau’s wordt doorgezet, kan dit constatering van wanbeleid in een OK-procedure opleveren.
- In ieder geval vormden deze en dergelijke omstandigheden voor het geconstateerde gebrek aan aandacht en voor de overige tekortkomingen, zoals ten aanzien van het schenden van governance- en medezeggenschapsregels, geen rechtvaardiging. De Ondernemingskamer concludeert: er was inderdaad een cumulatie aan moeilijke tot zeer moeilijke externe factoren. **In plaats van die tegemoet te treden met extra zorgvuldigheid en aandacht, vervielen bestuurders en toezichthouders in een cumulatie van tekortkomingen zoals hiervoor overwogen.*
HR 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1283, JOR 2024/1 (Funda)
zorgplicht ex art. 2:8 BW; 2; ook van toepassing op indirect meerderheidsaandeelhouders
OK beslist dat artikel 2:8 BW en de daaruit voortvloeiende zorgplicht niet alleen gelden voor een rechtstreekse meerderheidsaandeelhouder in Funda, maar ook van toepassing is op een meerderheidsaandeelhouder die slechts indirect (via STAK) in Funda participeert.
Een indirecte meerderheidsaandeelhouder behoort naar de letter niet tot degenen die krachtens de wet of de statuten bij de organisatie van Funda zijn betrokken, maar feitelijk is dat wel zo. De indirecte meerderheidsaandeelhouder kan immers grote invloed in Funda hebben.
Sevic Systems (HvJ 13 december 2005, C-411/03)
grensoverschrijdende fusie
Grensoverschrijdende fusies: mogelijkheid voor fusie naar nationaal recht, dan ook voor buitenlandse vennootschappen, anders strijd vrijheid van vestiging 49/54 VWEU.
Ging om een fusie Duitse verkrijgVNSP en VerdwijnVNSP in andere lidstaat. Fusie werd geweigerd, omdat het Duitse recht alleen fusies toestond als beide zetels in Duitsland waren.
Cartesio (HvJ 16 december 2008, C-210/06)
grensoverschrijdende zetelverplaatsing
Hongaarse vennootschap wilde zetel verplaatsen naar Italië. Hongaars recht stond dit niet toe, omdat een Hongaarse vennootschap diens leiding in Hongarije moet hebben. Dit leverde geen strijd op met het recht op vrije vestiging, want het staat landen vrij om aanknopingspunten te bepalen voor hun vennootschappen.
Vrije vestigingsrecht geeft geen recht op verplaatsing ‘zetel’ naar andere lidstaat met behoud van rechtspersoonlijkheid volgens toepasselijk recht, maar wél op verplaatsing van zetel met omzetting in vennootschap naar lokaal recht, mits Lidstaat van inreizen deze omzetting erkent.
Vale (HvJ 12 juli 2012, zaak C-378/10)
grensoverschrijdende zetelverplaatsing en omzetting
Hoewel lidstaten eisen mogen stellen aan de omzetting van een rechtspersoon, mogen zij geen regeling hebben die omzetting van buitenlandse rechtspersonen categorisch uitsluit. Dit is een verboden beperking van de vrijheid van vestiging 49/54 VWEU.
Hongarije weigerde Ita-VNSP die diens zetel naar Hongarije wilde verplaatsen EN was omgezet naar een Hongaarse vennootschap, in te schrijven. Strijd met vrijheid van vestiging 49/54 VWEU.
Polbud (HvJ 25 oktober 2017, zaak C-106/16)
grensoverschrijdende zetelverplaatsing;
werkelijke vestiging in de beoogde lidstaat van inreizen is niet vereist voor grensoverschrijdende omzetting vanuit Unierechtelijk perspectief. Of dit vereist is, hangt ervan af of het als aanknopingspunt wordt
verlangd door de lidstaat van inreizen (werkelijke zetelleer).
Het afhankelijk stellen van de liquidatie
van de eerste vennootschap voor verplaatsing statutaire zetel naar andere lidstaat
met oogmerk op de omzetting in vennootschap naar recht van die andere lidstaat
is niet toegestaan 49/54 VWEU.
Poolse vnsp die zetel naar buitenland wilde verplaatsen, verloor geen rechtspersoonlijkheid, maar moest wel worden ontbonden en geliquideerd.