omgaan met mensen deel 2 Flashcards
1
Q
de vriend
A
der Freund
2
Q
de vriendin
A
die Freundin
3
Q
kunt u mij helpen?
A
Können Sie mir helfen?
4
Q
ik wil graag
A
ich möchte bitte
5
Q
Kunt u mij een plezier doen?
A
Können Sie mir helfen?
6
Q
ik zou graag
A
Ich würde gern
7
Q
Akkoord!
A
Einvertanden
8
Q
goedemorgen
A
Guten Morgen
9
Q
Goedendag
A
Guten Tag
10
Q
goedenavond
A
Guten Abend
11
Q
Hallo
A
hallo
12
Q
Hoi Peter
A
Grüß dich Peter
13
Q
tot ziens
A
Auf Wiedersehen
14
Q
Dag
A
Tschüs
15
Q
doe de groeten aan
A
Viele Grüße an
16
Q
hoe gaat het met je?
A
Wie geht’s dir?
17
Q
bedankt, goed
A
danke, gut
18
Q
graag gedaan
A
bitte!
19
Q
alstublieft
A
bitte