Oefententamenvragen over paard Flashcards

1
Q

Ter hoogte van welke locatie komt OCD of osteochondrose in de tarsus van paarden
het meest voor?

A

ter hoogte van de cochlea tibia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stelling is juist? Op het vlak van fractuurheling bij het paard geldt onder
andere het volgende:
Stabilisatie van een fractuur met behulp van een spalk is een vorm van
primaire botgenezing.
b. De grootte van de callus wordt beïnvloed door de graad van stabilisatie.
c. Na drie weken is de graad van mineralisatie al voldoende zichtbaar op
röntgenopnames.
d. Bij primaire botgenezing is er botresorptie ter hoogte van de
fractuuruiteinden.

A

b. De grootte van de callus wordt beïnvloed door de graad van stabilisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een type 3 fractuur van het hoefbeen bij het paard?

a. Een intra-articulaire processus extensorius fractuur.
b. Een communitieve fractuur van het hoefbeen.
c. Een hoefbeentakfractuur.
d. Een sagittale intra-articulaire fractuur

A

D. Een sagittale intra-articulaire fractuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met welke conservatieve behandeling kan een paard met een intra-articulaire
sagittale fractuur van het kootbeen het beste behandeld worden?
a. Een eenlagig immobiliserend distal limb-verband.
b. Een full limb-gips.
c. Een distal limb-gips.
d. Een robert jones-verband.

A

c. een distal limb-gips.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
Een hoge overhoef bij het paard is een chronisch verlopende osteoartrose ter hoogte
van:
a. de bursa podotrochlearis.
b. het hoefgewricht.
c. het kootgewricht.
d. het kroongewricht.
A

d. het kroongewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is podotrochleose bij het paard?
a. Een chronisch degeneratieve aandoening ter hoogte van het straalbeen en/ of
de diepe buigpees in de ondervoet.
b. Een septische ontsteking van de pododerma ten gevolge van nageltred.
c. Een aseptische ontsteking van de pododerma met mogelijk zakken en
kantelen van het hoefbeen.
d. Een aandoening ten gevolge van osteoartrose van het hoefgewricht.

A

a. Een chronisch degeneratieve aandoening ter hoogte van het straalbeen en/ of
de diepe buigpees in de ondervoet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de meest voorkomende rugaandoening bij paarden?

a. Spondylose.
b. Degeneratie en hernia van de tussenwervelschijf.
c. Kissing spines.
d. Discospondylitis.

A

c. kissing spines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
Hoe kan een septische artritis van het femoropatellair gewricht bij een paard het
beste behandeld worden?
a. Antibiotica parenteraal.
b. Antibiotica lokaal.
c. Spoelen en antibiotica.
d. Spoelen alleen.
A

c. spoelen en antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een distal limb robert-jonesverband aan het voorbeen bij een paard?

a. Een spalkverband vanaf de ondervoet tot net boven de carpus.
b. Een enkelvoudig verband vanaf de ondervoet tot net onder de carpus.
c. Een meerlagig verband vanaf de ondervoet tot net onder de carpus.
d. Een meerlagig verband vanaf de ondervoet tot net boven de carpus.

A

c. Een meerlagig verband vanaf de ondervoet tot net onder de carpus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rond welke leeftijd bij het paard sluit de groeischijf ter hoogte van de distale tibia?

a. 4 maanden.
b. 6 maanden.
c. 5 maanden.
d. 8 maanden.

A

a. 4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
Aan welke pees kan er letsel optreden bij een fractuur van het mediale griffelbeen in
het achterbeen bij het paard?
a. De extensor digitorum communis.
b. De oppervlakkige buigpees.
c. De tendo interosseus.
d. De diepe buigpees.
A

c. tendo interosseus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt een type III groeischijffractuur?

a. Door de groeischijf naar de epifyse.
b. Door de groeischijf naar de metafyse.
c. Van de metafyse door de groeischijf naar de epifyse.
d. Door de groeischijf parallel aan de epifyse.

A

a. door de groeiscijf naar de epifyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij het paard, het varken en de hond worden regelmatig acquisiete bursae in de vorm
van leggers aangetroffen. Op welke anatomische locatie treedt de legger op?
a. Tuber calcanei.
b. Tuber olecrani.
c. Tuber ischiadicum.
d. Tuber coxae.

A

c. tuber olecrani

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Indien u een paard met een septische artritis parenteraal behandelt met antibiotica,
wat is dan het meest belangrijk voor de farmacokinetiek van het antibioticum dat u
kiest?
a. Voldoende orale biologische beschikbaarheid.
b. Voldoende distributie.
c. Bacteriocide werking.
d. Breed werkingsspectrum.

A

B. voldoende distributie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een ‘sweeney shoulder’ wordt veroorzaakt door trauma aan de nervus
suprascapularis. Over welke gewrichtsas wordt het schoudergewricht niet meer
gestabiliseerd?
a. Cranio-caudale as.
b. Dorso-ventrale as.
c. Latero-mediale as.

A

c. latero-mediale as.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zie je meestal bij klinisch onderzoek aan een paard met acute kreupelheid ten gevolge van osteoartritis van het kootgewricht?

a. Geen gewrichtsovervulling van het kootgewricht.
b. Een positieve buigproef van de ondervoet/ kogel.
c. Een positieve hoefpercussie.
d. Een warme ondervoet met verhoogde digitale pols.

A

b. Een positieve buigproef van de ondervoet/ kogel.

17
Q

Welke van de volgende stellingen over arthrogrypose is niet correct?

a. Arthrogryposis is een aangeboren contractie van gewrichten.
b. Blauwtong virus en Schmallenbergvirus zijn mogelijke oorzaken.
c. Arthrogrypose kan worden veroorzaakt door giftige planten.
d. Het gewrichtskraakbeen van betrokken gewrichten is sterk verdikt.

A

d. Het gewrichtskraakbeen van betrokken gewrichten is sterk verdikt.

18
Q

Welke spiergroep is met name actief bij een paard dat een ploeg trekt?

a. protractiespieren
b. epaxiale spieren
c. retractiespieren
d. hypaxiale spieren

A

a. protractiespieren / c. retractiespieren

19
Q

Welke spier zal bij het paard met name in de knel komen bij een slecht passend zadel?

a. M. longissimus
b. M. iliopsoas
c. M. rectus abdominis
d. M. quadratus lumborum

A

a. M. longissimus

20
Q

Welke van de volgende stellingen in verband met kramperigheid / hanentred bij het paard is JUIST?

a. hanentred is het verschijnsel waarbij het dier alleen één van beide of afwisselend beide achterbenen trillend optilt en enigszins in geabduceerde stand veel te hoog optrekt.
b. Er zijn 2 vormen van kramperigheid: een symptomatische en een idiopathische vorm.
c. Ter behandeling van hanentred kan een tenectomie van de pees van de m. extensor digitorum lateralis uitgevoerd worden.
d. Kramperigheid heeft een vrij gunstige prognose, omdat de aandoening zelden progressief verloopt.

A

c. Ter behandeling van hanentred kan een tenectomie van de pees van de m. extensor digitorum lateralis uitgevoerd worden.

21
Q

Welke van de volgende stellingen in verband met tendovaginitis bij het paard is JUIST?

a. Een septische tenosynovitis of tendovaginitis ontstaat na niet-perforerend trauma, zoals overbelasting, contusie, overrekking en verscheuring.
b. Bij een tenosynovitis speelt de ontsteking zich vooral af in de synoviale holte en niet zozeer in de synoviaalmembraan.
c. Bij tenosynovitis ontstaan tussen de peesschedewand en de pees, vaak adhesies en later vergroeiingen op langere termijn.
d. Peesschedegallen bij oudere paarden veroorzaken geen kreupelheid en zijn gewoon het resultaat van slijtage.

A

c. Bij tenosynovitis ontstaan tussen de peesschedewand en de pees, vaak adhesies en later vergroeiingen op langere termijn.

22
Q

Welke van de volgende stellingen in verband met osteomyelitis bij het paard is JUIST?

a. Bij jonge veulens ontstaat osteomyelitis vaak door trauma of lymfogeen vanuit de omgeving.
b. Polyartritis bij veulens treedt vaak op ten gevolge van polyosteomyelitis in de groeiplaten
c. Oudere paarden met sepsis hebben meer kans op osteomyelitis in de verschillende groeicentra dan jonge dieren.
d. Voorkeursplaatsen van osteomyelitis bij jonge veulens zijn het subchondrale beenweefsel en het beenweefsel ter hoogte van de diafyses van de lange beenderen.

A

b. Polyartritis bij veulens treedt vaak op ten gevolge van polyosteomyelitis in de groeiplaten

23
Q

Welke van de volgende stellingen in verband met podotrochleose bij het paard is JUIST?

a. Het straalbeen is voor 30 % bedekt met kraakbeen in tegenstelling tot andere beenderen.
b. Bij podotrochleose zijn van het straalbeen in combinatie met de diepe buigpees aangetast.
c. Podotrochleose uit zich vaak als een acute ontwikkelende belastingskreupelheid die in ernst kan wisselen.
d. Podotrochleose is een degeneratief proces dat curatief kan behandeld worden, weliswaar met een dubieuze tot gereserveerde prognose.

A

b. Bij podotrochleose zijn van het straalbeen in combinatie met de diepe buigpees aangetast.

24
Q

Wat is de projectie van de hoefkatrol op de zool van het paard?

a. Ongeveer ter hoogte van de punt van de straal
b. Ongeveer halverwege de straal
c. Ongeveer ter hoogte van de verzenen
d. Ongeveer ter hoogte van de witte lijn.

A

b. Ongeveer halverwege de straal

25
Q

Als we de zwaaifase van de pas als een rotatiebeweging beschouwen, waar verwacht u dat het draaipunt van het been zich bevindt?

a. bij het schoudergewricht
b. het is een translatiebeweging zonder draaipunt
c. halverwege het schouderblad
d. aan de bovenrand van het schouderblad

A

b. het is een translatiebeweging zonder draaipunt

26
Q

Sluiting groeischijven paard

A

Groeischijf distale radius van paard sluit op; 6 maanden
Groeischijf distale tibia van paard sluit op; 4 maanden
Groeischijf distale metacarpus van paard sluit op; 3 maanden
Groeischijf phalanx I van paard sluit op; 3 maanden