oefententamen 2 Flashcards
standaardafwijking en percentages
1 standaardafwijking -> 34,13%
2 standaardafwijkingen -> 34,13% + 13,59%
3 standaardafwijkingen -> 34,13% + 13,59% + 2,14%
4 standaardafwijkingen -> 31,13% + 13,59% + 2,14% + 0,13%
Begripsvaliditeit
De mate waarin een vragenlijst meet wat het beoogt te meten.
Criterium validiteit
De mate waarin de score op een vragenlijst gedrag buiten de testsituatie kan voorspellen.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Als twee informanten dezelfde problemen signaleren.
Interne consistentie
De mate waarin items van een vragenlijst hetzelfde construct meten.
Sensitiviteit
De kans dat de vragenlijst kinderen met een stoornis correct als zodanig identificeert.
Specificiteit
De kans dat de vragenlijst kinderen zonder stoornis correct als zodanig identificeert.
Test- hertest betrouwbaarheid
Als dezelfde informant op een later moment dezelfde problemen signaleert.
Percentielscore
Gebaseerd op rangscores. De mediaan vormt het 50e percentiel.
Standaardnormen
Normen die zijn gebaseerd op gemiddelde en spreiding van scores binnen de normgroep.
Waarom vragenlijsten?
- Standaardisatie: Antwoorden van verschillende cliënten zijn vergelijkbaar.
- Volledigheid: Vragenlijsten zorgen ervoor dat alle relevante aspecten van de problematiek aan bod komen, niet alleen de meest in het oog springende.
- Kwantificeerbaarheid: Er kan een inschatting gemaakt worden van de ernst van de problematiek.
- Efficiëntie
- Transparantie
- Cliëntfeedback
- Onderzoekbaarheid
- Professionalisering en profilering.
Waarom kunnen verschillende informanten bepaald gedrag verschillend rapporteren?
- Probleemgedrag kan situatie specifiek zijn.
- Probleemgedrag kan zich buiten het zicht van volwassenen voordoen.
- De informant kan (bewust of onbewust) het probleem over- of- onder rapporteren.
- Informanten hanteren verschillende referentiekaders.
- Bepaalde symptomen zijn niet observeerbaar.
- Leeftijd beïnvloed de mate waarop het kind kan reflecteren op eigen gedrag.
Zelfconcept als risico voor psychopathologie
Zowel een laag globaal zelfconcept, als een instabiel zelfconcept, als een hoog contingent zelfconcept kunnen een risico zijn voor het ontwikkelen van psychopathologie.
Contingente zelfwaardering
Het laten afhangen van de globale zelfwaardering van het bereiken van bepaalde externe of interne standaarden.
Instabiele zelfwaardering
Houdt in dat iemands zelfwaarde gevoel sterkt schommelt met de tijd.