Notizen zum wiesn Flashcards
Vocabulaire
1
Q
een liter bier in Beieren
A
die Mass
2
Q
bijna vol
A
fast voll
3
Q
in 2014
A
2014 (zweitausendvierzehn)
4
Q
verhoudingsgewijs
A
vergleichsweise
5
Q
een literglas
A
ein Masskrug –> zwei Masskrüge
6
Q
tot aan de rand
A
bis zum Rand
7
Q
de tapkraan
A
der Zapfhahn
8
Q
de wei
A
die Wiesn –> die Wiese(n)
9
Q
bezoeker
A
ein Besucher
10
Q
telkens/respectievelijk
A
jeweils
11
Q
gebraden kippetjes en varkensworstjes
A
Brathendl und Schweinswürstl
12
Q
in dat jaar
A
in jenem Jahr
13
Q
tijdens de wereldoorlogen
A
während der Weltkriege
14
Q
wegens
A
wegen
15
Q
jaarlijks
A
jährlich
16
Q
door de oorlog veroorzaakt
A
kriegsbedingt
17
Q
een gedwongen pauze
A
eine Zwangspause
18
Q
burgers
A
Zivilisten
19
Q
belastingen
A
die Steuer(n)
20
Q
BTW
A
Mehrwertsteuer (MWSt.)
21
Q
feesttent
A
das Festzelt –> die Festzelte
22
Q
plaats
A
der Platz –> 12 000 Plätze
23
Q
gast
A
der Gast –> 100 Gäste
24
Q
(in) totaal
A
ingesamt
25
werk
die Arbeit
26
een provinciestad
eine Kleinstadt <-> eine Grossstadt
27
een werknemer
ein Angestellter --> 800 Angestellte
28
een hulpje
eine (Aus)hilfskraft --> 500 Hilfskräfte
29
de stoet/optocht
der Einzug --> die Einzüge
30
gratis/tevergeefs
umsonst
31
naar de wc
aufs Klo
32
op 't potje gaan
aufs Töpfchen gehen (der Topf --> die Töpfe --> das Töpfchen)
33
ter beschikking staan
zur Verfügung stehen
34
hout voor de deur
Holz vor der Hüttn --> Hütte
35
celebs
ein Promi --> die Promis
36
ronding/curve
eine Kurve --> die Kurven
37
uitspraak/citaat
ein Spruch --> die Sprüche
38
verbazend/verbazingwekkend
ernstaunlich
39
kermisattractie
das Fahrgeschäft(e)
40
kopie/imitatie
ein Nachahmer
41
Het is getapt!
O'zapft is! / Es ist angezapft!
42
hossen
schunkeln
43
de Münchense levenshouding
Das Münchner Lebensgefühl
44
Ik heb je graag
I mog Di! / Ich mag dich
45
daadwerkelijk/feitelijk
tatsächlich
46
in Oktober
im Oktober
47
reden
der Grund --> die Gründe
48
hondenweer
Sauwetter
49
de waard/uitbater
der Wirt(e)
50
seizoen/jaargetijde
die Jahreszeit(en)
51
basisprincipe
der Grundbegriff(e)
52
een zin
eine Floskel(n)
53
Goedendag/welkom/hallo
Servus!
54
verstandhouding
Verständigung
55
zitbank
eine Bank --> die Bänke
56
het uitkleden
das Ausziehen
57
een no-go
ein No-Go
58
pikken/stelen
klauen
59
glas
ein Glas --> 2 Gläser
60
verdwijnen
verschwinden
61
smokkelen
schmuggeln
62
zolang het maar werkt!
Hauptsache, es klappt!
63
sjerp/lint
die Schleife(n)
64
de stijl
der Stil
65
ongehuwd
ledig
66
bezet
vergeben
67
een maagd
eine Jungfrau
68
een weduwe
eine Witwe
69
conventioneel
herkömmlich
70
lekker om te drinken
süffig
71
elke seconde
im Sekundentakt
