NH_H14: Middelenmisbruik en verslaving Flashcards
4 DsM5 criteria voor substance use disorder
(1) verminderde controle
(2) verder gebruiken ondanks negatieve consequenties
(3) risicovol gebruik
(4) tolerantie/ontwenningsverschijnselen
1/3 van sterfgevallen door?
respiratory paralyses (stoppen met ademen)
3 fases van alcohol ontwenning
(1) enkele uren na gebruik: schudden van lichaam, slapheid, angst, hoofdpijn, braken, dingen horen of zien
(2) 2-3dagen na gebruik: convulsieve seizures
(3) delirium tremens: audio, visuele, tactiele hallucinaties, koorts, zweten en onregelmatig hartslag
(1) bij moderate substance use disorder
(3) in 10% van de gevallen letaal
voornamelijke gezonheidsprobleem door misbruik van amfetamines?
cardiovasculaire problemen, onder meer
snelle/onregelmatige hartslag
verhoogd bloeddruk
schade aan de kleine bloedvaten in het brein
overdose: dood door verhoogd lichaamstemperatuur
welke biochemicals zet nicotine vrij?
(1) dopamine
(2) norepinephrine
(3) serotonine
(4) endogene opiodes
4 opioides
(1) morphine
(2) heroine
(3) codeine
(4) methadone
functie van endorphines?
verminderen van pijn
wordt in de lichaam zelf geproduceerd en vrijgelaten
welke drug oorzaak voor hogere risico op “sudden infant death syndrome”?
heroine tijdens de zwangerschap
gevolgen van chronisch cannabiskonsum voor mannen en vrouwen?
mannen: minder sperma
vrouwen: onregelmatige ovulatie
hoe werken inhalants op het CNS?
depressant
uitleg: sudden sniffing death
gebruik van inhalants: dood door acute hartslag onregelmatigheden of tekort an zuurstof
uitleg: behavioural undercontrol
verhoogd het risico op middelenmisbruik
de neiging om impulsief, sensatiezoekend en gevoelig voor antisociaal gedrag te zijn
beinvloedt door genen
uitleg: antagonist drugs
blokkeren of veranderen de werkwijze van de drug aan die de patient verslaafd is
uitleg: motivational interviewing
doel is om client te motiveren om te veranderen door een empathische stijl van interactie met therapeut
uitleg: abstinence violation effect
2 componenten
(1) gevoel van conflict en schuld bij terugval
(2) attributeren van terugval niet aan situationele factoren maar aan negatieve eigenschappen bv. zwakke zelfbeheersing