Neuroanatomie Flashcards

1
Q

Cerebrum

A

Grote hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 kwabben

A

Frontale kwab, parietale kwab, temporale kwab, occipitale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Frontale kwab

A

Kennis, voluntaire bewegingen, gedrag m.b.t emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Parietale kwab

A

Integreren van van sensorische informatie uit verschillende modaliteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Temporale kwab

A

Visueel geheugen, senorische processen zoals horen en interpreteren van visuele input

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Occipitale kwab

A

Visuele processen waaronder kleuren en beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Centrale sulcus

A

Scheidt frontale en parietale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mediale longitudinale fissure

A

Deelt cerebrum op in een linker- en rechterhelft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diencephalon

A

Thalamus, hypothalamus, epithalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Thalamus

A

Sensorische signalen sorteren en slaap en alertheid reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hypothalamus

A

Primitieve vitale processen reguleren, regulatie endocriene systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Epithalamus

A

Regulatie endocriene systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hersenstam

A

Hoofdvoorziener van motorische en sensorische zenuwen van de nek, gezicht en regulatie ademhalings- en hartritmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hersenstam bestaat uit:

A

Middenbrein, pons, medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cerebellum

A

Kleine hersenen; draagt bij aan coördinatie, precisie en timing. Ontvangt signalen uit de sensorische systemen en integreert deze signalen om de motorische activiteit te fine-tunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Basale ganglia

A

Grijze kernen in de witte stof die zich bevinden in het cerebrum, thalamus en hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Optisch chiasmum

A

Kruizing van oogzenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Olfactory bulb

A

Neurale structuur die betrokken is bij het weernamen van geuren. Zendt informatie naar de orbitofrontale cortex en de hippocampus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Centraal zenuwstelsel

A

Hersenen en ruggenmerg

20
Q

Perifeer zenuwstelsel

A

Alle perifere zenuwen

21
Q

Visceraal motorisch

A

Autonome ganglia en zenuwen

22
Q

Parasympatisch

A

bevordert assimilatie in het lichaam, innervatie van het lichaam in rust

23
Q

Sympatisch

A

bevordert activiteit en fight-flight reactie, innervatie van het lichaam bij activiteit

24
Q

Somatisch motorisch:

A

motorische zenuwen die gebruikt worden voor voluntaire bewegingen

25
Q

Sensorisch

A

sensorische ganglia en zenuwen die informatie en receptoren in het lichaam overbrengen naar het CNS of die reflexen veroorzaken via reflexbogen

26
Q

Neuronen

A

Zenuwcellen die gespecialiseerd zijn voor signaalverwerking en -transmissie

27
Q

Neuroglia

A

Ondersteunen neuronen

28
Q

Soma

A

omvat nucleus, ribosomen, het ER, golgi-apparaat en mitochondria. Golgi-apparaat is belangrijk omdat neurotransmitters in synaptische vesikels zitten geproduceerd door dit apparaat

29
Q

Dendrieten

A

primaire input voor andere neuronen. Gekarakteriseerd door grote hoeveelheid ribosomen en specifieke cytoskeletale eiwitten

30
Q

Axon

A

geleiden van elektrisch signaal naar andere cellen.
Omgeven door myelineschede die niet geleidend is zodat sprongsgewijze conductie plaatsvindt en die voorkomt dat er een potentiaal verloren gaat door lekkage

31
Q

Axon hillock:

A

het punt waar het axon vormt uit het cellichaam en het potentiaal begint

32
Q

Knoop van Ranvier

A

punten langs het axon waar geen myelineschede is, hier vindt polarisatie, depolarisatie en repolarisatie voor signaalgeleiding plaats

33
Q

Terminale ‘boutons’

A

synaptische uiteinde van axonen waar met behulp van neurotransmitters een chemische overdracht van een zenuwimpuls plaatsvindt.

34
Q

Neuropil

A

een gebied met daarin veel synaptische activiteit en daarom zijn er veel axon-uiteindes, dendrieten en neuroganglia aanwezig

35
Q

Multipolair

A

veelvuldig vertakking van dendrieten en daardoor integratie van een grote hoeveelheid informatie

36
Q

Bipolair

A

twee extensies vanuit het cellichaam

37
Q

Unipolair

A

één vertakking van het cellichaam

38
Q

Pseudo-unipolair

A

een lang axon met aan de ene zijde veelal een receptor en aan de andere kant een synaps

39
Q

Divergentie

A

het aantal targets dat wordt geïnnerveerd door een neuron

40
Q

Convergentie

A

het aantal inputs bij een neuron

41
Q

Astrocyten

A

Type neuroglia: bevinden zich alleen in het CNS. Houden chemische omgeving voor neurale signaaloverdracht in stand. Bovendien zorgen ze voor structurele support en zijn ze aanwezig in de bloed-hersen barrière

42
Q

Oligodendendrocyten (CNS), Schwann cellen (PNS)

A

Type neuroglia: omhullen axonen met myeline

43
Q

Microglia

A

Type neuroglia: cellen die de cellulaire debris opruimen. Ze scheiden moleculen uit die een lokale ontstekingsreactie doen optreden bij een verwonding

44
Q

Afferente neuronen

A

Sturen signalen naar CNS

45
Q

Efferente neuronen

A

Sturen signalen naar PNS

46
Q

Interneuronen

A

Werken over korte afstanden en bevinden zich in het ruggenmerg