Neurale signalering Flashcards

1
Q

Rustpotentiaal

A

Bevind zich tussen -40 en -90 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Graded potential

A

Verandering in het membraanpotentiaal die variabel zijn in grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Receptorpotentiaal

A

zorgen voor een verandering van de membraanpotentiaal door een reactie op een stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Synaptisch potentiaal

A

potentiaal activeert een synaps zodat er overdracht van informatie van het ene naar het andere neuron plaats kan vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Actiepotentiaal

A

verplaatst zich over het axon met “alles of niets” principe; zijn verantwoordelijk voor overbrengen van informatie op lange afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Passieve elektrische responsie

A

potentiaal wordt zo aangebracht dat deze hyperpolarisatie veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Actieve elektrische responsie

A

potentiaal wordt zo aangebracht dat deze depolarisatie veroorzaakt tot een bepaald tresholdpotentiaal wordt bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Actieve transporters

A

Transporteren actief ionen tegen het concentratiegradiënt in; kost energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Passieve transporters

A

passieve diffusie van ionen met de concentratiegradiënt mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stappen actiepotentiaal

A
  1. De geleidbaarheid van natrium neemt toe
  2. Natrium stroomt de cel in  het membraanpotentiaal wordt positiever (depolarisatie)
  3. De drijvende krachten achter de natriumflux nemen af door inactivatie geleidbaarheid en afname elektrochemische drijvingskracht
  4. Ondertussen is de geleidbaarheid van kalium toegenomen met als gevolg efflux van kalium  repolarisatie
  5. Gedurende de repolarisatie wordt de geleidbaarheid van kalium tijdelijk hoger dan in de rustsituatie  hyperpolarisatie
  6. Langzaam raakt de kaliumgeleidbaarheid uitgeschakeld met als gevolgd de refractaire periode waarin er geen membraangeleidbaarheid aanwezig is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verhogen geleidingssnelheid door vergroten axondiameter

A

verlaagd de weerstand voor passieve current flow waardoor actiepotentialen verderop in het axon eerder op kunnen treden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verhogen geleidingssnelheid door axonmyelinatie

A

myeline geleidt geen elektriciteit en vormt daardoor een isolerende schede om het axon. De myelineschede zorgt ervoor dat er op slechts specifieke plekken langs het axon actiepotentialen ontstaan (nodes van Ranvier). Hier bevinden die natrium- en kaliumkanalen. Het ontstane patroon is sprongsgewijs, van node naar node (saltatoir)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ionkanalen

A

Ion-selectief en passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voltage-gated (passief)

A

laten veelal een type ion door en openen als gevolg van een verandering in membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ligand-gated (passief)

A

reageren op extra- en intracellulaire chemicaliën die ervoor zorgen dat 2 of meer verschillende ionen over het membraan verplaatst kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ATP-ases (actief)

A

verkrijgen energie door hydrolyse van ATP

17
Q

Ionwisselaars (actief)

A

verkrijgen energie door de elektrochemische gradiënt van andere ionen

18
Q

Antiporters

A

verwisselen intracellulaire en extracellulaire cellen

19
Q

Co-transporters

A

verplaatsen van meerdere ionen in dezelfde richting

20
Q

Synaps

A

Overgang tussen twee neuronen waar de overdracht van actiepotentialen plaatsvindt

21
Q

Elektrische synapsen

A

Berusten op directe overdracht van ionische current door gap junctions (bestaande uit connexines die de cytoplasma’s van de neuronen met elkaar verbindt.)

22
Q

Voordelen elektrische synaps

A
  1. Sneller door rechtstreekse verbinding
  2. Flow kan bidirectioneel zijn; dit maakt een gesynchroniseerde activatie van een poel neuronen mogelijk (bijvoorbeeld in de hersenstam of gliacellen in brein)
  3. De relatieve grote poriën maken uitwisseling van stoffen groter dan ionen mogelijk
23
Q

Chemische synapsen

A

Tussen twee neuronen bevindt zich een synapsspleet waar neurotransmitters worden uitgescheiden door de presynaptische cel.

24
Q

Stappen chemische synaps

A
  1. Voor de transmissie worden vesicles met neurotransmitters gevormd in het presynaptische axon
  2. Bij aankomst van actiepotentiaal gaan voltage-gated calciumkanalen open waardoor een influx van calcium optreedt
  3. Verhoogde calciumconcentratie zorgt ervoor dat de vesicles fuseren met het synaptische membraan zodat exocytose van neurotransmitters plaats kan vinden
  4. Postsynaptische receptoren binden de neurotransmitter waardoor de ionkanalen in deze cel openen met als gevolg dat de geleidbaarheid van het membraan verandert. Hierdoor verandert de waarschijnlijkheid van een actiepotentiaal
  5. Na transductie worden de neurotransmitters opgeruimd door enzymatische degradatie en heropname in neuronen of omringende gliacellen