Nederlands woordenlijst en betekenis Flashcards

1
Q

Aantonen

A

Laten zien dat iets zo is, bewijzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ambitieus

A

Graag hogerop of verder komen, als je veel wilt bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zich bekommeren om

A

Zich zorgen maken om.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Iets bevestigen

A

Zeggen dat het klopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het knaagt

A

Het laat je niet met rust, het blijft je maar pijn doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vele maken

A

Heel wat, veel keer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nonchalant

A

Achteloos, onverschillig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De reputatie

A

Goede of slechte naam hebben van iets of iemand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Resterend

A

Overblijvend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Veelbelovend

A

Gezegd van iets waarvan je veel verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vol vuur

A

Vol enthousiasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De wijze

A

De manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bewust

A

Gezegd van iets waarvan je heel goed weet dat je het doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Amateur

A
  1. Iemand die op een onhandige manier met iets bezig is waar hij weinig verstand van heeft. 2. Iemand die iets voor zijn plezier doet en niet voor zijn werk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het aanbod

A

Alle producten die bijv. een winkel of een firma aanbiedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aantrekkelijk

A

Verleidelijk, aanlokkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Abrupt

A

Heel plotseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het assortiment

A

Alle verschillende soorten artikelen die in een winkel te koop zijn, de keuze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gevarieerd

A

Afwisselend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het groentebed

A

Een stuk grond waar je groenten verbouwt, miniakker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hectisch

A

Heel erg druk en rommelig.

22
Q

De herkomst

A

Waar iets of iemand vandaan komt.

23
Q

Isoleren

A

Afzonderen, afsluiten van de omgeving

24
Q

Medisch

A

Te maken met de geneeskunde

25
Q

In een mum van tijd

A

Heel snel.

26
Q

Naburig

A

In de buurt gelegen.

27
Q

In de nabijheid van

A

In de buurt van dichtbij.

28
Q

Nuttigen

A

Eten of drinken.

29
Q

De poli

A

Polikliniek, afdeling in het ziekenhuis waar patiënten niet overnachten.

30
Q

Bij het rechte eind hebben

A

De juiste oplossing hebben, gelijk hebben.

31
Q

De remedie

A

Geneesmiddel, oplossing.

32
Q

De rookwaar

A

Wat je kunt roken, zoals sigaretten.

33
Q

De rol

A

Functie of baan die iemand heeft.

34
Q

Verantwoord

A

Zonder risico’s, gezond, duurzaam.

35
Q

De verleiding

A

Iets waardoor je iets doet wat je eigenlijk niet mag of wilt.

36
Q

Veroorzaken

A

De oorzaak zijn van dingen, teweegbrengen.

37
Q

Voorhanden zijn

A

Beschikbaar of voorradig zijn.

38
Q

Aarzelen

A

Twijfelen.

39
Q

Continu

A

Steeds weer, voortdurend, zonder pauze.

40
Q

De instructie

A

Uitleg in stappen hoe je iets moet uitvoeren.

41
Q

Het object

A

Voorwerp, ding.

42
Q

Minstens

A

Ten minste, niet minder dan.

43
Q

Het obstakel

A

Hindernis, iets dat in de weg zit, je belemmert.

44
Q

De perfectionist

A

Iemand die alles foutloos wil hebben.

45
Q

De periode

A

Bepaalde hoeveelheid tijd, het tijdvak

46
Q

Selecteren

47
Q

De strategie

A

Manier om je doel te bereiken, tactiek.

48
Q

Volgens plan verlopen

A

Gebeuren zoals je bedacht en gepland had.

49
Q

Besmettelijk

A

Gemakkelijk van de een of ander overgaand.

50
Q

Origineel

A

Niet van iemand overgenomen, erg bijzonder.

51
Q

Wat is een samenstelling?

A

Een samenstelling is een combinatie van twee of meer woorden die elkaar ook los voorkomen.

52
Q

Wat zijn Synoniemen?

A

Dat zijn woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenis hebben, je kunt het ene woord door het andere vervangen.