Nederlands sentence structure Flashcards
sentence
structure
Dit team draagt blauw. / Het team DAT blaue draagt wint.
The team THAT wears blue wins.
Een van deze honden heeft een rode trui. / Hij speelt me de hond DIE EEN RODE TRUI HEEFT.
He plays with the dog who a red coat wears.
De man verliest. / De man die heeft verloren, is verdrietig.
The man who lost is sad.
Deze vrouw houdt van kunst. / Die vrouw die van kunst houdt, praat met het meisje.
The lady who loves art, chats with the girl.
Ik neem het vliegtzuig DAT om half ses vanmiddag vertreckt.
I’ll take the flight that at 5:30pm leaves.
Ik heb veel vriendinnen DIE goed kunnen singen.
I have many friends who can sing good
Wij zoeken iets dat zij kann dragen op een verkledingfeest.
We’re looking for something that she can wear to a costume party.
Ik speel in het team DAT blauw draagt.
Hij speelt met de hond DIE een rod trui heeft.
De man DIE heeft verloren, is verdrietig.
Ik zoek iemand DIE Chinees spreekt.
Ik heb iemand nodig DIE goed kan dansen.
Ik heb een zus DIE piano speelt.
Het team DAT blauw draagt verliest.
Wij zoeken iets DAT zij kan dragen op een verkleedfest.
Ik heb iemend nodig DIE gitaar speelt.
I play in the team THAT is wearing blue.
He is playing with the dog WHO is wearing a red sweater.
The man WHO has lost is sad.
Als ik genoeg geld heb, dan koop ik dit.
If I have enough money, them I’ll buy this.
Zij vinden viskunde interessant / sai
They find math interesting / boring
Wanneer heft u hem leren kennen?
When did you meet him?
Ik heb hem twee jaar geleden leren kennen
I met him two years ago (lit. “I have him two years ago got to know”).
ALS hier een geldautomaat ZOU ZIJN, ZOU ik contant geld hebben.
ALS het meer ZOU REGNEN, ZOUDEN mijn bloemen beter groeien.
ALS ik een broodje ZOU HEBBEN, ZOU ik geen honger hebben.
IF here an ATM MIGHT BE, MIGHT I cash have.
IF it WOULD rain more, WOULD my flowers better grow.
IF I MIGHT HAVE a sandwich, WOULD I not feel hungry.
Ik [verb] al sinds [time]
Wij kijken al sinds negen uur televisie.
Ik oefen al sinds drie uur.
Zij schrijft al sinds 1992 voor dit tijdschrift.
Zij wonen al sinds 1975 in dit huis.
Ik…al sinds…
sinds = since
Ik woon sinds 1980 in Japan.
Ik heb deze film niet meer gezien sinds ik een kind was.
since
Haar vader IS zakenman.
Zei WILLEN zakenamn WORDEN.
Her father is…
They want to become…