Nederlands paas examens Flashcards
context
de zinnen rond het woord lezen
woordfamilie
bv fantaseren –> fantasie
woordbouw
bv boekentas–> boek +tas
vreemde taal
bv lokaal–>local–>locale
ergens de deur platlopen
ergens vaak op bezoek komen
voor een gesloten deur staan
merken dat er niemand thuis is
met de deur in huis vallen
meteen ter zake komen, meteen iets vertellen
iemand de deur wijzen
iemand wegsturen
de stok staat achter de deur
een dreigement
iemands deur voorbij lopen
iemand negeren
een brug slaan
contact zoeken
dat is me een brug te ver
dat gaat te ver, dat is me te hoog gegrepen
over de brug moeten komen
moeten betalen
iets in je hand werken
iemand iets laten doen zoals jij wil
zich met hand en tand verzetten
zich heel hevig verzetten tegen iets
iemand naar zijn hand zetten
iemand iets laten doen zoals jij wil
iemand met een handleiding
iemand waarvan je moet weten hoe je hem moet aanpakken
zijn hand voor iets niet omdraaien
er niet voor terugdeinzen, iets probleemloos doen
iemand de hand boven het hoofd houden
iemand in bescherming nemen
een helpende hand toesteken
iemand helpen
losse handjes hebben
snel fysiek geweld gebruiken
vormen van een werkwoord
VD, IMP, INF, PV
intensief lezen
de hoofdgedachte, de opbouw, het tekstdoel, de verbanden, de signaalwoorden, de betekenis van de woorden
globaal lezen
inleiding en slot, tussentitels, eerste en laatste zin van een alinea
hoofdgedachte
1 of 2 korte zinnen
onderwerp
kort over wie of wat
tweedelige structuur
inleiding en midden
driedelige structuur
inleiding, midden en slot
‘t sexy fokschaap
3e laatste letter van het woord
zwobbels
zijn, worden, blijken, blijven, lijken, schijnen
aantonen
laten zien dat het zo is
aanvinken
je duidt met een vinkje iets aan
beoordelen
je geeft een mening over iemand of iets= de beoordeling
ontwikkelen
je doet iets ontstaan en werkt het uit, je doet iets groeien, iets groeit
opsommen
je noemt zaken na elkaar= de opsomming
overlopen
iets vluchtig bekijken of overlezen
registreren
gegevens noteren in een register of een lijst
toepassen
je brengt een regel in de praktijk= de toepassing
het advies
wat als je raad krijgt, geeft de raadgeving= adviseren
het alternatief
een andere keuzemogelijkheid
de versie
elk van de manieren waarop iets gepresenteerd wordt
beknopt
bondig, kort samengevat
correct
onberispelijk, keurig= corrigeren, de correctie
dergelijk
zulk, soortgelijk
overbodig
wat je niet nodig hebt of wat niet nodig is