💙nederlands: 1,2,3 Flashcards

1
Q

acceptatie

A

aanvaarding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

overcompenseren

A

te fel goedmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

selectief

A

kieskeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

virtueel

A

online

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

idyllisch

A

onwerkelijk mooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

authentiek

A

echt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pun intendid

A

opzettelijke woordspelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

informatie geven

A

informatieve tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iemand te overtuigen of te beïnvloeden

A

persuasieve tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

je mening geven

A

opiniërende tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

instructies geven

A

prescriptieve tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een verhaal vertellen

A

narratieve tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke signaalwoorden zijn van stelling

A

want
immers
omdat
namelijk
aangezien
doordat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke signaalwoorden zijn van conclusie

A

dus
daarom
bijgevolg
vandaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een standpunt kun je meestal herkennen aan…

A

ik vind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het doel van een flaptekst

A

het wekt nieuwsgierigheid op

17
Q

op welke soort vragen beantwoord de flaptekst meestal?

A

topische vragen