Ned-Spaans 50 zinnen b1 - II Flashcards
Wat doe je in je vrije tijd?
¿Qué haces en tu tiempo libre?
Ik studeer altijd ’s middags.
Siempre estudio por la tarde.
Kun je een glas water voor me meenemen?
¿Puedes traerme un vaso de agua?
Ik ga nu het ontbijt klaarmaken.
Voy a preparar el desayuno ahora.
Zij wonen in een klein dorp.
Ellos viven en un pueblo pequeño.
Weet je hoe je bij het station komt?
¿Sabes cómo llegar a la estación?
Mijn ouders werken in een fabriek.
Mis padres trabajan en una fábrica.
Wanneer ga je je oma bezoeken?
¿Cuándo vas a visitar a tu abuela?
Het kind speelt met zijn speelgoed.
El niño está jugando con sus juguetes.
We moeten over het probleem praten.
Tenemos que hablar sobre el problema.
Vind je het leuk om met het vliegtuig te reizen?
¿Te gusta viajar en avión?
Mijn zus leert Frans.
Mi hermana está aprendiendo francés.
Gisteren regende het de hele dag.
Ayer llovió todo el día.
Ik ga een cadeau kopen voor mijn vader.
Voy a comprar un regalo para mi padre.
Hoeveel uur slaap je ’s nachts?
¿Cuántas horas duermes por la noche?
De winkel sluit om acht uur ’s avonds.
La tienda cierra a las ocho de la noche.
Ik zou dat typische gerecht willen proberen.
Me gustaría probar ese plato típico.
De trein gaat erg snel.
El tren va muy rápido.
Waarom kom je niet met ons mee?
¿Por qué no vienes con nosotros?
Ik neem altijd een paraplu mee in de herfst.
Siempre llevo un paraguas en otoño.