Nask H3 Flashcards

1
Q

Temperatuur

A

Hoe warm het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Thermometer

A

Het meetinstrument waarmee je de temperatuur meet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Graden Celsius

A

De eenheid waarmee temperatuur het meest wordt aangegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kamertemperatuur

A

De temperatuur die je thuis in huis hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kelvin

A

Graden celsius plus 273 graden celsius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Symbolen graden celsius en kelvin

A

Kelvin = k en graden celsius = klein bolletje en daarnaast een c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Decimalen

A

Cijfers achter de komma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Meetbereik

A

De temperaturen tussen … en …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Digitale thermometer

A

Elektrische thermometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vloeistofthermometer

A

Thermometer die bestaat uit een reservoir en een stijgbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reservoir

A

Klein glazen bolletje aan de onderkant van een thermometer gevuld met alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stijgbuis

A

Dun glazen buisje aan het reservoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zie je het verschil in de thermometers?

A
  • Soort vloeistof die wordt gebruikt in de thermometer
  • Grootte van het reservoir
  • De diameter van de stijgbuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee punten heeft mr. celcius gebruikt?

A

kokend water = 100 c~

smeltend ijs = 0~

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Warmtebron

A

Wat warmte maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Brandstoffen voorbeelden

A

Steenkool, stookolie, benzine en hout

17
Q

Wat gebruikt de industrie?

A

Aardgas steenkool en stookolie

18
Q

Wat wordt van aardolie gemaakt?

A

Stookolie, kerosine, benzine en diesel

19
Q

Fossiele brandstoffen

A

Brandstoffen die ontstaan uit planten en dieren

20
Q

Branddriehoek

A

Alles wat je nodig hebt voor verbranding bv zuurstof, brandstof en ontbrandingstemperatuur

21
Q

Hoeveel procent komt zuurstof voor in de lucht?

A

20%

22
Q

Wat is ontbrandingstemperatuur

A

Een hoge temperatuur

23
Q

Gele vlam, blauwe vlam

A

Te weinig, genoeg

24
Q

Broeikaseffect

A

Het tegen houden van warmte straling + het is nodig voor leven op aarde

25
Q

Versterkt broeikaseffect

A

Hetzelfde als broeikas effect maar versterkt

26
Q

Vloerverwarming

A

Een warme vloer geeft warme lucht af aan de kamer

27
Q

Heteluchtverwarming

A

Lucht wordt verwarmt via een ketel en buizen

28
Q

Warmtetransport

A

Als warme lucht op een warme plek verplaatst naar een koude plek

29
Q

Geleiding

A

Als warmte verplaatst gebeurt via geleiding

30
Q

Warmtegeleider

A

Iets waar de warmte metaal heen kan gaan

31
Q

Isolator

A

tegenovergestelde van een warmtegeleider

32
Q

Tussenstof

A

Extra stof bij geleiding

33
Q

Stroming

A

Wanneer de lucht warmte meeneemt. Er is altijd een tussenstof bijvoorbeeld water of lucht

34
Q

Straling

A

Bij straling verplaatst warmte zich zonder tussenstof

35
Q

Wat doe je bij brand?

A
1 blijf kalm
2 waarschuw alle andere bewoners
3 vlucht volgens je eigen vluchtplan. Ga naar buiten en blijf buiten
4 houd deuren en ramen gesloten en doe deuren achter je dicht
5 blijf laag op de grond
6 gebruik nooit de lift
 7 bel direct 1-1-2
geef door:
* het adres waar je bent
* de soort brand
* of er slachtoffers zijn
8 Breng jezelf nooit in gevaar, speel geen held