Monitoring Flashcards

1
Q

Is er bij hart flutter een pulse te tellen?

A

Ja, bij fibrilleren niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke verhouding heeft atrium flutter tegenover ventrikel

A

2 keer zoveel . Ventrikel slag, atrium x4, ventrikel slag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de meest gebruikelijke afleiding?

A

afleiding 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe heet de methode met 6? plakkers op de borstkas?

A

Wilson methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke methode wordt die van Goldberger ook wel genoemd (3-4 elektrodes)

A

Extremiteitsafleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel leads heeft een ECG met alle afleidingen?

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke soorten stoornissen/problemen bewaak je met een ECG?

A

Ritmestoornissen
geleidingsstoornissen
ischemie/infarcering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afkorting voor cardiac output?

A

CO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is belangrijk om te controleren naast de ECG, vooral als deze afwijkingen laat zien?

A

De bloeddruk. Zolang deze goed is komt er dus genoeg bloed uit het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel kans heb je met een 3 leads ECG om een ischemie te zien?

A

33%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel kans heb je met een 5 leads ECG afleiding 2 en v5 om een ischemie te zien?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn zijn de stappen bij het observeren van een ECG?

A
Regulair/irregulair?
Frequentie
Zijn er P-toppen
Vorm van qrs
afwijkende slagen?
Pq tijd
st segment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke gevolgen kunnen ritmeafwijkingen hebben?

A

tensieverlies
verminderde circulatie
circulatiestilstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan er tegen hartritmestoornissen gedaan worden?

A

uitlokkende factor weghalen
medicatie toedienen
reanimeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor daalt de bloeddruk bij toediening van anesthesie?

A

De sympatische activiteit en de secretie van catecholaminen door d ebijnier vallen weg na de inductie. Dit zorgt voor vasodilatatie en verlaging van de bloeddruk bij mensen met chronische hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor wordt de cardiac output mogelijk lager bij narcose?

A

Door kunstmatige beademing wordt de luchtwegdruk positief. Daling in preload van rechter ventrikel. Pulmonale vaatweerstand wordt hoger.

Houdingsveranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke hartfunctieonderzoeken ken je?

A
  • ECG
  • ECHO
  • Myocardcintigrafie
  • Cornairangiografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat meet je met een ECHO?

A

Structuur, de diastolische en systolische pompfunctie, de hartleppen, de vullingsstatus en de aanwezigheid van pericardvocht te beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doe je met een coronairangiografie?

A

beoordelen van coronaria en eventueel stenosen met contrast is de gouden standaard voor het beoordelen van cornarialijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een Myocardcintigrafie?

A

Myocardscintigrafie is een onderzoeksmethode naar de doorbloeding van de hartspier met behulp van een SPECT-scan. van waarde wanneer een inspanningsonderzoek mislukt is of een onduidelijk resultaat oplevert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke soort warmte uitwisselingen zijn er?

A

Radiatie
Convectie
Conductie
Evaporatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is Radiatie? (warme uitwisseling)

A

Straling. Het lichaam straalt warmte uit (te zien met infrarood).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke soort warmte uitwisseling zorgt voor het meeste warmteverlies?

A

Radiatie (40 tot 70%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan radiatie worden tegengegaan?

A

Reflecterend folie

opzetten van warme objecten rondom de patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is convectie?

A

Stroming. Warmte wordt overgedragen op een luchtstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat bepaald het warmteverlies bij convectie?

A

temperatuur van de lucht

stroomsnelheid langs het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is conductie?

A

Geleiding. Gebeurt wanneer je in contact komt met koude voorwerpen zoals operatietafel en infusievloeistoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is evaporatie?

A

Verdamping. Treedt op via de huid. 20% van de warmte gaat zo verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is normothermie?

A

Behouden van lichaamstemperatuur hoger dan 36,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarin moet bij thermoregulatie een evenwicht zijn?

A

Warmteproductie
afgifte
opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe regelt het lichaam zelf de temperatuur?

A

Vasoconstrictie

Vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de ideale temperatuur bij naakt zijn?

A

29-30 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoeveel graden zorgt bij een naakte patiënt al voor vasoconstrictie?

A

27 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer, gekeken naar omgevingstemperatuur, is er alleen sprake van straling, stroming en geleiding?

A

Als de omgevingstemperatuur kouder is dan het lichaam van de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wanneer is er sprake van maximale vasoconstrictie? Wat betekent dit voor de sympathische activiteit?

A

Bij een ok-temperatuur van 23 graden of minder.

Sympathische activiteit gaat sterk omhoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn nadelen van hypothermie op ok?

A
  • Hoger bloedverlies, slechtere stolling
  • Slechtere wondgenezing
  • Minder zuurstof naar lichaamsweefsels, kan gevaarlijk zijn voor het hart.
  • Verminderde stofwisseling, ook van geneesmiddelen
  • Geneesmiddelen zijn langzamer uitgewerkt.
  • Rillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarom is een patiënt vatbaar voor hypothermie?

A
  • Naakt op bed
  • Ok complex is koud
  • de Ok zelf nog kouder
  • koud bed
  • bij anesthesie verstoring van evenwicht tussen - sympathische en parasympathische activiteit.
    • Verlaging van de spiertonus
    • Uitschakeling van de spieractiviteit
    • Loco regionale anesthesie -> vasodilatatie in verdoofde delen
    • Chirurgie: Het motto van de dokter: “Hoe meer bloot ik zie, hoe beter ik opereer”
    • Chirurgie: Het inblazen van CO2 in de buik (laparascopie)
    • Chirurgie: Het openzetten van de kranen in de trocars om de rook af te voeren
    • Chirurgie: Desinfectie van het operatieterrein
    • Chirurgie: Het uit het lichaam halen van organen
    • Chirurgie: De grootte van de operatiewond
    • Anesthesie: Koude infusievloeistoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat kun je doen om hypothermie te voorkomen?

A
  • Patiënt zoveel mogelijk afdekken
  • Operatiefolie bij grote wonden
  • Organen inpakken in plastic
  • Infuusvloeistoffen verwarmen
  • verwarmde matras
    Bairhugger –> warme lucht deken
    Ademgassen verwarmen en bevochtigen
    Zorgen voor een warm bed postoperatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De student kan de (mis)match van ventilatie-perfusieverhouding verklaren

A

Denk hierbij aan de zwaartekracht, lucht zal boven in de longen zijn waardoor dat gedeelte gehyperventileerd wordt terwijl bloed door de zwaartekracht veel onder in de long aanwezig zal zijn, waar minder geventileerd wordt. Hierdoor heb je geen optimale uitwisseling van gas met bloed. In het midden is in staande positie dus de beste uitwisseling. Dit verhaal is erg moeilijk, lees het een paar keer rustig door en hou het bovenstaande in je achterhoofd, dat maakt het wel iets duidelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is intrapulmonale rechtslinksshut, of kortweg shut?

A

Wanneer het bloed door een nauwelijks geventileerde alveoli loopt neemt het haast geen zuurstof op, dit wordt intrapulmonale rechtslinksshut, kortweg shut genoemd. Dit leidt tot hypoxemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de pH-waarde van bloed?

A

7,35 - 7,45

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke middelen heeft het lichaam om de PH te behouden?

A

Ademhaling (respiratoire)

Nieren (metabole)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is respiratoire acidose?

A

Er is een opstapeling van CO2 in het bloed. Dit wordt daarom te zuur. Dit komt vrijwel altijd voor bij alles wat te maken heeft met hypoventilatie, ineffectieve gasuitwisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is resperitoire alkalose?

A

Door de longen is het bloed te basisch. Staat in verband met hyperventilatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is metabole acidose?

A

Door de nieren is het bloed te zuur. Teveel zuur of te weinig basisch. Kan komen door:

  • diabetische ketoacidose
  • alcohol intox
  • nierfalen
  • rhabdomyolyse (spierafbraak)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is metabole alkalose?

A

Door de nieren is het bloed te basisch.

  • braken
  • diuretica
  • kalium tekort
  • tehoge NaCO3 intake
47
Q

Welk effect hebben opiaten zoals fentanyl en morfine op de ademhaling?

A
  • Veroorzaakt een ademdepressie, reflexen vallen weg.

- Mensen worden slapper, waardoor meer druk nodig is om lucht in de longen te krijgen.

48
Q

Wat is bij mechanische ademhaling de verhouding tussen compliance en benodigde druk?

A

Hoe lager de compliance, hoe meer druk nodig is.

Hoge compliance, minder druk nodig

49
Q

Heeft preoxygeneren risico’s?

A

Ja, als het wordt gevolgd door hyperventilatie is er risico op het ontstaan van redorptieatelectase. Daarom wordt er na intubatie kortdurend een druk van 40 a 50 vmH2O gegeven.

50
Q

Wat is I/E? En wat is de normaalwaarde?

A

Inspiratie en expiratie verhouding. Normaliter 1:2

51
Q

Wat betekent de tijd voor de mechanische inspiratie voor de druk die moet worden uitgeoefend?

A

Deze moet dan hoger zijn, dit is ongewenst.

52
Q

Wat is FiO2?

A

Concentratie zuurstof in de ingeademde lucht.

53
Q

Wat is de FiO2 van buitenlucht?

A

21%

54
Q

Wat is het minuut volume?

A

Het product van frequentie x teugvolume

55
Q

Waarom is een vrije luchtweg zo belangrijk?

A

Het is de A in de ABCDE, treat first what kills first

56
Q

Wat hoort allemaal bij de B bij luchtwegmanagement? Qua hulpmiddelen

A
  • Maskerbeademing
  • larynxmasker
  • endotracheale tube
57
Q

Wat kan helpen voor een goede A bij luchwegmanagement?

A
  • Chinlift
  • Jaw thrust
  • Sniffing position
58
Q

Wat zijn hulpmiddelen voor een vrije luchtweg (A)?

A
  • Guedel/Mayotube

- Nasopharyngeal guedel/mayo (gaat via de neus)

59
Q

Wat zijn hulpmiddelen voor de B bij luchtwegmanagement?

A
  • Beademingstoestel

- Buiten de OK –> Ambuballon

60
Q

Wat doet een Mayo/guedel en hoe breng je m in/kies je de maat?

A

o De juiste maat bepaal je door de mondhoek richting het oor af te meten.
o Hij tilt de tong omhoog
o Hij mag pas ingebracht worden, wanneer je weet dat de patiënt diep genoeg weg is. dit vanwege het kokhalsreflex
o inbrengen door punt richting gehemelte en vervolgens te draaien

61
Q

Wat is de reden om voor een nasopharyngeal guedel te kiezen ipv een normale?

A

o Minder prikkelend voor de patiënt
o obstructie in mond?
o Voorzichtigheid geboden bij het inbrengen

62
Q

Waar let je op bij maskerbeademing?

A
  • Oppassen dat er niks wordt beschadigd
  • Komt er lucht in de patiënt?
  • blijft de luchtweg vrij?
  • krijgt de patiënt voldoende zuurstof?
  • Is de tong niet naar achter gevallen?
63
Q

Hoe weet je of je juist beademt?

A
  • Thorax excursie
  • de kap beslaat
  • capnografie zichtbaar op beademingsmachine?
64
Q

Wat valt er allemaal onder het autonome sympathische deel?

A
o	pupillen groter
o	stofwisseling sneller
o	lipolyse (een reden waarom stress slecht is?) 
o	bloed naar skeletspieren
o	haren overeind (om groter te lijken)
o	ademhaling sneller + bronchusdilatatie 
o	hartslag sneller en krachtiger
o	zweten - (geur van angst)
o	bloedtoevoer aan hersenen
o	activering cerebrale activiteit (beetje angst goed voor examens!) 
–	schakelt minder vitale functies terug
o	minder bloed naar huid
o	minder darm activiteit en doorbloeding
o	minder speeksel
65
Q

Wat valt er allemaal onder het autonome parasympathische deel?

A

• regeling van interne zaken zoals:
– temperatuur (zweten, stofwisseling, rillen, kippenvel enz.)
– maagdarm activering
– stimulering klieren
– opbouw energie voorraden
– hartfrequentie en kracht tot rust brengen

66
Q

Hoe werken het sympathische en parasympathische deel onderling samen?

A
  • tonus - beide systemen zijn continu actief.
  • Actie: meer sympathicus of minder parasympathicus
  • Rust: minder sympaticus of meer parasympaticus
67
Q

Welke neurotransmitters zorgen voor het gehele parasympathische systeem?

A

Cholinerge, zoals acethylcholine

68
Q

Welke neurotransmitters zorgen voor sympathische laatste schakeling?

A

Noradrenaline

69
Q

Welke soorten receptoren zijn er bij adrenerge receptoren?

A

Alpha receptoren

Beta receptoren

70
Q

Waar zorgen de adrenerge alpha receptoren voor?

A
  • Vasoconstrictie
  • Pupilverwijding
  • Darm relaxatie
  • Darm sfincter contractie
  • Pilomotor contractie
  • Blaassfincter contractie
71
Q

Waar zorgen de adrenerge Beta receptoren voor?

A
  • Vasodilatatie
  • Pos. Ino-en chronotroop
  • Darmrelaxatie
  • Uterusrelaxatie
  • Bronchodilatatie Glycogenolysis
  • Lipolyse
  • Blaasrelaxatie
72
Q

Waar zorgen de cholinerge receptoren voor?

A
  • Pupilvernauwing
  • Negatief ino- en chronotroop
  • Bronchoconstrictie
  • Darm motiliteit verhoging
  • Relaxatie darmsfincters
  • Blaaswandcontractie
  • Geen of onduidelijk effect op de bloedvaten
73
Q

Wat valt onder het animale zenuwstelsel (somatische/willekeurige zenuwstelsel)?

A

o Reageren op de omgeving, doelgericht
o Informatie-uitwisseling
o Prikkelverwerking, geleiding, overdracht
o Beweging

74
Q

Welke stadia van anesthesie zijn er?

A
  1. wakker stadium
  2. Sedatie/analgesie stadium
  3. Excitatiestadium
  4. Chirurgisch/anesthesie stadium
  5. Toxisch stadium
75
Q

Leg stadium 2, excitatie, van anesthesie uit

A

excitatie: de ademhaling wordt sneller en oppervlakkiger en er kunnen onwillekeurige bewegingen optreden. De ogen draaien naar boven en naar buiten en de pupillen zijn verwijd. In dit stadium kunnen prikkels apneu, laryngospasme, braken, hypertensie en tachycardie veroorzaken.

76
Q

Leg het chirurgisch stadium van anesthesie uit

A

chirurgisch stadium: de ademhaling wordt rustiger, de pupillen worden weer nauwer en de ogen komen weer in de middenstand. In dit stadium kunnen chirurgische handelingen verricht worden zonder dat dit voor de patiënt gevaarlijke reacties oproept. Aan de hand van de intensiteit van de opgeroepen reacties kan nog een onderscheid gemaakt worden naar lichte, gemiddelde en diepe anesthesie.

77
Q

Wat is het toxische stadium van anesthesie?

A

de ademhaling en de circulatie zijn sterk onderdrukt en zonder correctie door beademing en circulatieondersteuning zal de patiënt overlijden.

78
Q

Wat was de eerste vorm van anestheticum?

A

Ether?

79
Q

Wanneer kwam ether op de markt/werd het gebruikt?

A

rond 1846

80
Q

Welke innovatie kwam er eind 19e eeuw?

A

cilinders met gassen

81
Q

Wat volgde begin 20e eeuw na het invoeren van cilinders met gassen?

A

Anesthesietoestel

82
Q

Wat was het eerste regionale anestheticum?

A

Cocaïne

83
Q

Welke twee belangrijke innovaties bracht de 1e wereldoorlog?

A

Endotracheale intubatie

intraveneuze toediening van anesthetica

84
Q

Wat kwam er in 1983?

A

Larynxmasker

85
Q

Wanneer kwam sugammadex?

A

2008

86
Q

Wanneer ontstond het specialisme anesthesie?

A

Met de ontdekking van de spierverslapper

87
Q

Wat zijn de kerntaken van de anesthesiemederwerker bij het domein “inhoud van zorg”?

A

Observeren en onderzoeken

  • analyseren en diagnose stellen
  • verlenen van anesthesiologische zorg
  • communiceren met de patiënt
88
Q

In welke 3 domeinen zijn de kerntaken van de anesthesiemedewerker in te delen?

A
  • Inhoud van zorg
  • Organisatie van zorg
  • professionaliseren
89
Q

Wat zijn de kerntaken van de anesthesiemederwerker bij het domein “Organisatie van zorg”?

A
  • Zorg dragen voor de kwaliteit van het werk
  • Zorg dragen voor de organisatie en het beheer
  • Samenwerken, communiceren en afstemmen met andere zorgverleners.
90
Q

Wat zijn de kerntaken van de anesthesiemederwerker bij het domein “Professionaliseren”?

A
  • Eigen deskundigheid op peil houden
  • Coachen en onderwijzen van studenten en collega’s
  • Bijdragen leveren aan de ontwikkeling en professionaliteit van de beroepsgroep
  • participeren in wetenschappelijk onderzoek
91
Q

Naar welke dingen kan worden gekeken bij de bewaking van een patiënt zonder apparatuur?

A
  • Bewustzijn
  • Huid
  • Slijmvliezen
  • Circulatie
  • Ademhaling
92
Q

Welke dingen controleer je bij het checken van het bewustzijn

A
  • Aan/afwezigheid reflexen
  • bewegingen en/of de stand van de ogen
  • grootte van de pupillen
  • reacties van de pupillen op invallend licht
  • reacties van de patiënt (mimiek, bewegingen)
  • veranderende bewakingsparameters: hartfrequentie, kleur, klierproductie
93
Q

Welke reflexen kun je controleren om iemands bewustzijn te checken?

A
  • Ooglidreflex
  • glottisreflex
  • hoestreflex
  • braakreflex
94
Q

Welke kleuren van de huid ken je?

A
  • Roze
  • Rood
  • Bleek
  • Geel
  • Blauw
95
Q

Wat zegt een rode huid?

A

gevolg vasodilatatie, door:

  • Koorts
  • Pijn
  • gevolg van parasympathicolyticum
96
Q

Wat zegt een bleke huid?

A

Gevolg perifere vasoconstrictie, door:

  • hypovolemie
  • hyperventilatie
  • koud
  • pijn
  • anemie
97
Q

Wat zegt een blauwe huid?

A

Zuurstoftekort

98
Q

Hoe voelt een normale huid aan?

A

Warm en droog

99
Q

Hoe voelt een klamme huid aan?

A

Koud en vochtig

100
Q

Waar kan een klamme huid een reactie op zijn?

A
  • shock

- reactie op pijn

101
Q

Waar wijst een warme vochtige huid op?

A

Koorts

102
Q

Op welke manieren van controle van de circulatie worden gedaan, zonder hulpmiddelen?

A
  • Observatie van de kleur van de huid
  • controle van de halsslagader, liesslagader, polsslagader
  • controle van de veneuze terugstroom, vulling van de halsvenen
  • controle van de perifere doorbloeding aan de lichaamsuiteinden
103
Q

Wat is vaak een oorzaak van hyperventilatie?

A
  • Pijn
  • Angst
  • Onvoldoende anesthesie
104
Q

Wat is vaak een oorzaak van hypoventilatie?

A
  • Overdosering
105
Q

Wat is de nauwkeurigheid voor een gemeten saturatie van 70% met pulsoximetrie?

A

+/-2%

106
Q

Wat is de standaard bewakingsapparatuur?

A
  • ECG
  • Pulsoximetrie
  • Bloeddruk
  • Ademfrequentie (capnografie)
107
Q

Hoe bereken je de MEAN?

A

Diastole + (syst-diast) / 3

108
Q

Wat is de normaalwaarde voor hartfrequentie?

A

60 - 100

109
Q

Normaalwaarde voor saturatie?

A

93 - 100 (2 - 15 jaar= 95 - 100)

110
Q

Wat zijn de verschillende BIS-stadia?

A
0-40 diepe bewusteloosheid
40-60 algehele anesthesie
60-70 diepe sedatie
70-90 lichte sedatie
90-100 bij bewustzijn
111
Q

Wat merk je als de anesthesie voldoende diep is maar de spierverslapping te weinig?

A

toename abdominale en thoracale druk. Patiënt zal zich onbewust gaan verzetten tegen verdere beademing. Waarnemen: toename beademingsdruk en vermindering of toename van expiratoir ademvolume.

112
Q

Op welke manieren kan de cardiac output worden gemeten?

A
  • Bio-impedantiemethode
  • Doppler-methode
  • Pulsecontourmethode
  • CO2-rebreathing
113
Q

Hoe kan ischemie op een ECG monitor gesignaleerd worden?

A
  1. verbreding van het QRS-complex doordat de PlO2 omlaag gaat.
  2. VO2 (zuurstofopname) gaat omlaag
  3. de SaO2 wordt te laag