Mondeling examen Flashcards

1
Q

Bespreek die knie

A

De knie is een gewricht dat eigenlijk uit 2 gewrichten bestaat, het in verbinding staan van deze gewrichten is weliswaar wel diersoort afhankelijk

Er zijn zeer veel slijmbeurzen in dit gewricht terug te vinden die ook een schokbrekende functie zullen hebben

Verder is deze ook opgebouwd uit 3 belangrijke beenderen :
- Dijbeen of femur
- Scheenbeen of tibia
- Knieschijf of patella
Dit is het grootste sesambeen in het lichaam
Gelegen in de eindpees van de musculus quadriceps femoris

Gewricht 1 : Articulatio femoro tibialis (tussen femur & tibia)
Hier vinden we de menisci articulares terug, deze heeft een schokbrekende functie, verzekerd de congruentie (beweeglijkheid) van het gewricht en bestaat uit fibreus kraakbeen.

Dit gewricht heeft een zeer breed gewrichtskapsel :
Fibrosa hecht zowel aan de femur als mensisci en tibia
Synovia bouwt zowel een laterale als mediale synoviaalzak uit

De gewrichtsbanden die we bij dit gewricht kunnen terugvinden zijn :

  • 6 meniscusbanden
  • 4 - femoro - tibiale banden
    • Laterale en mediale collateraal – band
    • Voorste en achterste gekruiste band

Gewricht 2 : Articulatio femoro - patellaris (tussen femur & patella)
Bij dit gewricht loopt de gewrichtsspleet volgens een verticale as waardoor de collateraalbanden volgens een horizontale as lopen.

Het gewrichtskapsel bevindt zich

  • Onder de musculus quadriceps femoris
  • Tussen de patella & trochlea femoris

De gewrichtsbanden die we hier terugvinden zijn :

  • Ligamentum femoropattelare ( dit is een collateraalband)
    • Carnivoren gaan in het begin van de musculus gastrocnemius (kuitspier) 2 beentjes hebben : de beentjes van Vesalius of de Fabella beentjes (gaat femoropatellair gewricht op aanhechten)
  • Rechte patellabanden : zeer stevig & geel gekleurd wegens het hoge elastine gehalte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Extensoren

A

Dit zijn de spieren die het gewricht een strekkende beweging zullen doen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Flexoren

A

Dit zijn de spieren die het gewricht een buigende beweging zullen doen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gewrichtskapsel

A

Dit is een min of meer sterk aangespannen vlies dat gespannen is tussen 2 articulerende (met elkaar gewricht makende) beenstukken

  • Bevindt zich van de randen van het gewrichtskraakbeen en periost tot aan het het gewrichtskraakbeen van het andere botstuk
  • Sluit de gewrichtsspleet luchtdicht af voor vacuüm te voorkomen indien de botten uit elkaar zouden wijken
  • We vinden in het gewrichtskapsel ook de gewrichtssensoren terug

Bestaat uit 2 lagen : membrana synovialis (binnenste) & membrana fibrosa (buitenste)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Membrana synovialis

A
  • Laag afgeplatte cellen met eronder losmazig bindweefsel
  • Bevat veel bloedvaten, zenuwen & elastische vezels
  • Produceert synovia : smeert de gewrichtsspleet & voedt kraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Membrana fibrosa

A
  • Bestaande uit een netwerk van collageenvezels voor stevigheid
  • Indien hier meerdere collageenvezels in dezelfde richting lopen : ligament
  • Slecht doorbloed = zorgt voor lange genezingstijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem de verschillende lagen van het ruggenmerg

A
Ruggenmerg : medulla spinalis
Grijze stof : cellichamen + dendrieten 
- Canalis centralis : hersenvocht 
- Voorhoorn : Motorisch 
- Achterhoorn : Synaps schakelneuronen
- Zijhoorn : schakelneuronen
Witte stof : gemyeliniseerde vezels
- Voor -, achter - & zijstrengen 
- Tractus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderdelen elleboog

A
  • Olecranon (beletten overextensie)
  • Humerus
  • Ulna
  • Radius
  • Precessus coronoïdeus (lateraal & mediaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de kleppen van het hart

A
  • Valva tricuspidales (atrioventriculaire klep)
    • Chordae tendineae
  • Valva trunci pulmonalis
  • Valva bicuspidalis / mitralisklep
  • Aortaklep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aders van het hart

A
  • Venae cavae
  • Vena cava caudalis en cranialis
  • Truncus pulmonalis
  • Venae pulmonales
  • Linker en rechter coronaire arterie
  • Venae coronariae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onderdelen van het hart

A
  • Sulcus coronarius (lijn artria - ventrikels)
  • Sulcus interventricularis
  • Atrium dextrum
  • Sinus venarum cavarum
  • Interventriculair septum
  • Fossa ovalis
  • Ventriculus dexter
  • Trabeculae
  • Atrium sinistrum
  • Auricula sinistra
  • Myocardium
  • Atrio - ventriculaire knoop
  • Bundel van Hiss
  • Purkinjevezels
  • Endocardium
  • Epicardium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

EKG uitleggen

A

Dit is een curve met positieve en negatieve toppen die het prikkeling proces van het hart weergeeft
P - top
- Geleiding van prikkel door atriummyocard
- Geeft depolarisatie van de atria weer

P - Q segment

  • Geleidingstijd die de prikkel nodig heeft om de ventrikelspier te bereiken
  • Dit komt door de vertraagde prikkelgeleiding in de Atrio - ventriculaire knoop

QRS - complex

  • Geeft de depolarisatie van de ventrikels
  • = Prikkelinvasie van het ventrikelmyocard
  • Q : via de bundel van Hiss
  • R : purkinjevezels
  • S : omhoog in ventrikelmyocard tot annulus fibrosus

ST - segment

  • Depolarisatie van de ventrikels
  • Wegebben van de prikkel toestand van het ventrikel

T - top

  • Repolarisatie van de ventrikels
  • Elektrische rusttoestand van het ventrikelmyocard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem alle onderdelen van het bekken

A
  1. Bekken gordel

Het heupbeen is opgebouwd uit 3 stukken

  • Os ilium : darmbeen
  • Os pubis : schaambeen
  • Os ischii : zitbeen

Tussen het os ischium en os pubis bevindt zich het foramen obturatorium (opening voor spieren & arteriën)

Acetabulum : samenkomst van de 3 heupbeenderen
Fossa acetabuli : aanhechtingsplaats ligamenten achterbeen

  1. Bekkenkanaal
  • Apertura pelvis cranialis : bekkeningang
  • Cavum pelvis : bekkenholte
  • Aperture pelvis caudalis : bekkenuitg ang

Articulatio sacroiliaca : gevormd door facies articularis van os ilium & os sacrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onderdelen lieskanaal

A
  1. Peritoneum
  2. Bindweefsellaag
  3. Buikspieren (van L → R)
    • Musculus obliquus externus abdominis
    • Musculus obliquus internus abdominis
    • Musculus transversus abdominis
  4. Zaadstreng liggend in inwendige liesopening
  5. Ligamentum inguinale
  6. Blaaskoepel bedekt door peritoneum
  7. Linea alba
  8. Oppervlakkige laag rectusschede
  9. Zaadstreng, liggend in de uitwendige liesopening
  10. Symphysis pubica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Veneuze retour

A

Transport van zuurstofarm bloed terug naar het hart waar dat het hart deze terug naar de longen stuurt en hier wordt het bloed voorzien van zuurstof.

  1. Aderkleppen
    - Plooien in tunica intima van venen
    - Beletten terugvloei veneus bloed
  2. Hartpomp
    - Tijdens ventrikel systole worden atria gerekt met drukdaling tot gevolg en aanzuigen veneus bloed
  3. Adempomp
    - Tijdens inademen : vergroting van thoraxvolume
    - Onderdruk in thorax → aanzuigen veneus bloed
  4. Spierpomp
    - Bij spiercontractie worden vene die zich tussen of in de spieren bevinden toe geduwd → verplaatsing van bloed richting hart
  5. Arteriële pomp
    - Bij dilatatie van een naburige arterie ter hoogte van de polsgolf, vernauwt het lumen van de naastliggende vene → bloed richting hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bespreek de bloeddruk

A

De bloeddruk is de druk die door het bloed op de wand van het bloedvatensysteem wordt uitgeoefend

Er bestaan 3 soorten :

  • De arteriële bloeddruk
  • De capillaire bloeddruk
  • De veneuze bloeddruk

1 Arteriële bloeddruk

Deze is afhankelijk van het hartdebiet en de perifere weerstand

Hartdebiet : hoeveelheid bloed (volume) dat per tijdseenheid door het hart wordt gepompt (L/min)
- Afhankelijk van hartritme & slagvolume
- Hartdebiet = slagvolume * hartfrequentie
Perifere weerstand : de weerstand die het bloed ondervindt in de bloedvaten
Bepaald door:
- Contractietoestand van de bloedvaten
- Elasticiteit van de vaten
- Bloedviscositeit

De arteriële bloeddruk moet bij gezonde dieren binnen bepaalde grenzen liggen, deze is onder meer ook afhankelijk van het hartritme waar zich een systolisch ene diastolische druk is te meten :

  • De systolische druk : de bovendruk die gevormd wordt bij het samenknijpen van het hart
  • De diastolische druk : de onderdruk die gevormd wordt wanneer het hart zich ontspant

systolische druk > diastolische druk

Maar deze is moeilijk te meten bij huisdieren

2 Veneuze bloeddruk

Normaal gezien zit er een 59 % van het circulerende bloed in het veneuze systeem
Al het bloed in het veneuze systeem stroomt via de venae cavae naar het rechter atrium

In het rechter atrium wordt er dan een centraal veneuze druk gevormd, deze is afhankelijk van:

  • Veneuze toevloed naar het hart
  • Vermogen van het hart om bloed weg te pompen

Extra eigenschappen van de centrale veneuze druk

  • Indien deze laag is, wijst dit op een ondervulling in het vaatstelsel of een zeer krachtige hartwerking
  • Indien deze hoog is, wijst dit op hartinsufficiëntie of overvulling van het vaatstelsel
  • Een geringe drukverhoging is al snel voelbaar in
    • Vena Jugularis
    • Vena saphena
  • Ernstige drukverhoging kan leiden tot een leververgroting en ascites
  • Een zeer ernstige drukverhoging kan leiden tot een perifeer oedeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Benoem de aangeduide delen van de huid en leg uit

A

De huid bestaat uit drie lagen :

  1. Epidermis : opperhuid
    Meerlagig verhoornd epitheel en is duidelijk van de lederhuid gescheiden door een basaal membraan, bevat geen bloed of lymfevaten wel zenuwuiteinden
    - Stratum corneum
    • Bovenste laag
    • Laag schilfers met keratine
    • Eeltvorming bij veel belasting en dikkere hoornlaag
      - Stratum lucidum
      - Stratum granulosum
      - Stratum spinosum
    • Melanocyten : pigmentcellen
      - Stratum germinativum, stratum basale
    • Onderste laag
    • Kubisch epitheel
    • Verankerd in lederhuid met groot aantal uitstulpingen : dermispapillen
    • Ruimtegebrek zal voor een golving zorgen in basale laag
  2. Dermis : lederhuid
    Bestaat uit een stevig bindweefsel (collagene en elastine vezels) en bevat bloedvaten, zenuwen, lymfevaten en musculus arectores pilorum
    - Vet - talg of zweetklieren (instulpingnen in stratum garmativum)
    - Papillen : Netwerk van capillairen
    • Talgklieren : uitmonding in haarzakje, houden huid en haren soepel
    • Zweetklieren : zweet productie, thermoregulatie
    • Haren : in haarzakjes, musculus arrectores pilorum
  3. Hypodermis : onderhuid
    Bestaat uit losmazig bindweefsel waarin meerdere vetophopingen (= subcutaan vetweefsel) te vinden zijn, via bindweefselstrengen verbonden met onderliggend weefsel (fascia van spier of been)
    - Bevat : Arteries & venen, Lymfevaten, huidsensoren & zenuwvezels
    - Functie : Warmte - isolator, Reserve voorraad brandstof, Bescherming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bespreek de opbouw van het gewricht

A

Het gewricht bestaat uit 4 delen :

  • Gewrichtsoppervlakte
  • Gewrichtskapsel
  • Gewrichtsholte
  • Bijzondere vormingen

1 Gewrichtsoppervlakte
Dit zijn de gedeelten van de 2 beenstukken die met elkaar in onmiddellijk contact staan in het gewricht.
Geen periost wegens te hoge druk

  • Kom en kop bedekt met hyalien kraakbeen (= gewrichtskraakbeen)
    • Gaat niet verbenen
  • Gewrichtskop : convex
  • Gewrichtspan : conclaaf

2 Gewrichtskapsel
Dit is een min of meer sterk aangespannen vlies dat gespannen is tussen 2 articulerende (met elkaar gewricht makende) beenstukken
- Bevindt zich van de randen van het gewrichtskraakbeen en periost tot aan het het gewrichtskraakbeen van het andere botstuk
- Sluit de gewrichtsspleet luchtdicht af voor vacuüm te voorkomen indien de botten uit elkaar zouden wijken
- We vinden in het gewrichtskapsel ook de gewrichtssensoren terug

Bestaat uit 2 lagen : membrana synovialis (binnenste) & membrana fibrosa (buitenste)

3 Gewrichtsholte
kleine virtuele holte die een kleine hoeveelheid synovia bevat = gewrichtsspleet

4 Bijzondere vormingen

  • Ligamenten : locale versterkingen van de membrana fibrosa door collagene vezels
  • Discus of miscus articualis: structuurtjes die kunnen voorkomen tussen de gewrichtsvlakken en die bestaan uit vezelig kraakbeen en vezelig bindweefsel, functie is schokdemping en vergroting stabiliteit
  • Bursa synovialis : slijmbeurs
  • Intra-articulaire pezen of ligamenten : omgeven door membrana synovialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leg uit hoe de schedel met de wervelkolom verbonden is

A

De eerste 2 halswervels zijn speciaal aangepast voor de schedel / hoofd te dragen en te kunnen bewegen :

1 Atlas : de drager

  • Draagt het hoofd
  • Bezit geen wervellichaam
  • Bezit geen doornuitsteeksel
  • Canalis transversalis voor de bloedvaten door te laten
  • Het atlanto - occipitaalgewricht omvat 2 ellipsgewrichten
  • Zorgt voor ja - knikken

2 Axis : de drager

  • Zeer lang wervellichaam, met hierop een typisch tandvormig uitsteeksel (= dens axis)
  • Atlas draait om de tand en bewerkt aldus een draaibeweging van het hoofd ( nee knikken)
  • Het atlanto-axiaal gewricht is enkel een rotatiegewricht
  • Nee - knikken

Verder is de schedel voorzien van een achterhoofdsbeen :

  • Gelegen aan de achterzijde van de schedel
  • Achterhoofdsgat : foramen magnum, voor de intrede van het ruggenmerg naar de hersenholte
    • Hier bevinden zich langs beide zijden condylen die de gewrichtsvlakken voor de atlas bezitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is diffusie? Welke factoren beïnvloeden de snelheid van diffusie?

A

Dit is een beweging van moleculen in een vloeistof of een gas van een hogere naar een lagere concentratie. Dit proces gaat door tot er een evenwicht gevonden is.

Factoren

  • Temperatuur
  • Concentratieverschil
  • Diffusie – afstand
  • Diffusie – oppervlak
  • Grootte van de deeltjes
  • Viscositeit van het oplosmiddel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bespreek het geleidingssysteem van het hart aan de hand van een EKG

A
  1. Sino atriale knoop (pacemaker) krijgt een prikkel
  2. We krijgen depolarisatie in het rechteratrium en linkeratrium
  3. Het bloed zal via de tricuspidalisklep naar de rechterventrikel gaan en via de mitralisklep naar de linker ventrikel gaan
  4. Dit is de P top, dus de depolarisatie van de rechtervoorkamer (rechteratrium) en linkeratrium
  5. De atrio ventriculaire knoop wordt ook geprikkeld
  6. Er is een bundel van hiss in de scheidingswand tussen de ventrikel, daardoor worden de ventrikels gedepolariseerd
  7. De tijd die nodig is om de prikkel naar de ventrikelwand te sturen is de PQ - tijd
  8. Doordat de druk stijgt in de ventrikels zullen tricuspidalis en mitralisklep sluiten
  9. Als de druk te groot wordt zal het bloed via de kleppen naar de truncus pulmonalis en de aorta worden gepompt → dit hoort men en is de eerste harttoon
  10. QRS tijd is depolarisatie van de ventrikels met Q = bundel van his, R = purkinje vezels en S = omhoog door ventrikelwand tot aan annulus fibrosus
  11. Daarna is er repolarisatie en zullen de ventrikels terug ontspannen, de truncus pulmonalis klep en aortaklep gaan dan sluiten, dit zorgt voor een trilling en is hoorbaar als tweede harttoon
  12. Enkel de eerste en tweede harttoon mag gehoord worden
  13. Derde harttoon treedt op wanneer het atrium terug gevuld wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geef het verschil weer tussen geel en rood beenmerg en leg uit waar ze voorkomen

A

Rood beenmerg

  • Actieve beenmerg : maakt voortdurend nieuw bloed
  • Komt voor in de mergholten van de diafysen van lange pijpbeenderen en in het spongieus been van de korte pijpbeenderen en de platte beenderen

Geel beenmerg

  • Rood beenmerg dat vervet is
  • Merg in grote mergholten van de diafysen van de lange pijpbeenderen
  • Produceert geen bloedcellen, maar kan bij langdurig tekort aan bloedcellen omvormen tot rood beenmerg om tekorten aan te vullen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef het verschil tussen glad en dwarsgestreept spierweefsel

A

Glad spierweefsel

  • Onwillekeurig spierweefsel
  • Spoelvormig uitgerekte cellen met 1 kern
  • Overlangs lopende myofibrillen zonder streping aangezien ze kris kras gelegen zijn
  • Voorkomen in buisvormige organen
  • Bezenuwd door het (ortho) sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel
  • Traag vermoeid en trekken traag samen

Dwarsgestreept spierweefsel

  • Skeletspieren
  • Bestaat uit meerdere spierbundels opgebouwd uit meerdere spiervezels
  • Spiervezels = samensmelting van verschillende spiercellen door het oplossen van de tussenliggende membranen
  • Spiervezel bevat dus meerdere kernen en is tot 18 cm lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Arteriële bloeddruk

A

De arteriële bloeddruk is de druk in de slagaders, de druk is hier hoger in tegenstelling met aders waardoor de slagaders ook steviger zullen zijn dan de aders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Lymfocyten

A
  • Kleinste celsoort van de WBC
  • Grote kern en weinig cytoplasma
  • Voorlopers aangemaakt in beenmerg en daar uitrijpen of verandering ondergaan in thymus
  • In lymfoïde organen omgevormd tot T- en B-lymfocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

5 functies skelet

A
  1. Steun en stevigheid
  2. Bescherming van de organen
  3. Voorzien van origo - en insertie plaatsen voor de spieren
  4. In bepaalde beenderen vinden we beenmerg terug
  5. Opslagplaats voor calcium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke bloedcellen zijn er en wat is hun functie?

A

Rode bloedcellen : erythrocyten

  • Bijna 95% van celcomponent in bloed
  • Levensduur ± 100 dagen
  • Vrij kleine cellen zonder kern en zonder mitochondriën : geringe stofwisseling
  • Bevat zeer veel hemoglobine waardoor zuurstof gemakkelijk gebonden kan worden in de longen, verplaatst worden en afgegeven worden in andere weefsels

Witte bloedcellen

  • Leucocyten : aanzienlijk minder rijk aanwezig in het bloed
  • Verzamelnaam voor groep cellen die bij het immuunsysteem is betrokken : ruimen lichaamsvreemde stoffen op (vb bacteriën) en produceren antilichamen tegen lichaamsvreemde eiwitten (= antigenen)
  • Levensduur: enkele dagen tot enkele weken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Bespreek de buikspieren en geef hun functie

A

Aan te kunnen duiden weefsels :

  • Musculus obliquus abdominis externus
  • Musculus obliquus abdominis internus
  • Musculus transversus abdominis
  • Musculus rectus abdominis
  • Navel
  • Linea alba

Functie

  • Dragen van de ingewanden
  • Ademhaling
  • Buikpers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bespreek de bouw van een neuron. Welke soorten zijn er?

A

Bouw

  • Groot cellichaam
  • Kern en nucleoli
  • Uitgebreid ER
  • Golgi apparaten
  • Celmembraan heeft 1 of meer uitlopers

Soorten

  • Schakelneuronen : CZS
  • Efferente neuronen : Signalen naar weefels
  • Afferente neuronen : Signalen naar sensorisch systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het nadeel van een breuk in het kraakbeen?

A

Rond het kraakbeen bevindt zich geen periost waardoor het herstel en de doorbloeding moeilijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Functies van de huid uit

A
  • Bescherming
  • Uitscheiding
  • Warmteregulatie
  • Synthese vitamine D
  • Sensorische functie
  • Voedselreserve
32
Q

Leg de verschillende soorten reflexen uit

A

Een reflex is een automatische activiteit (motorisch) als antwoord op een prikkel (sensorisch)

Afhankelijk van het schakelcentrum onderscheiden we 3 soorten :

  • Spinale reflexen
    • Flexiereflex
    • Spierspoelreflex
    • Cremasterreflex
  • Hersenstamreflexen
  • Corticale reflexen

Bewustwording van dit soort reflexen gebeurd pas na het motorisch effect

Dan hebben we ook nog :

  • Onvoorwaardelijke reflexen
    • Aanwezig bij pasgeborene
  • Voorwaardelijke reflexen
    • Van voorwaarden afhankelijk
    • Door hersenschors opgeroepen
33
Q

Bespreek de reflexboog

A

Dit is de weg die de impuls aflegt van de sensor (prikkelplaats) tot effector (reactieplaats)

Opeenvolgend volgt dan :

  1. Sensor (zintuig)
  2. Afferente zenuw
  3. Reflexcentrum (in hersenmerg, hersenstam of hersenschors)
  4. Efferente zenuw
  5. Effector (spier, klier)

Daarna zal de prikkel ook doorgegeven worden aan de hersenen maar deze zal pas waargenomen worden na de motorische reactie

34
Q

Bespreek de functionele bloedsomloop ter hoogte van de longen

A
Truncus pulmonalis (arteria pulmonalis) 
⇩  Zuurstofarm
Longen 
⇩  Zuurstofrijk 
Venae pulmonales 
⇩
Linker atrium
35
Q

Malleolus

A

Knobbel

36
Q

Truncus brachiocephalicus

A

Eerste slagader die uit de aorta ontspringt

37
Q

Rustpotentiaal

A

Het verschil in lading tussen de binnen- en buitenzijde van het celmembraan van zenuwcellen als ze geen impulsen voortgeleiden.

38
Q

Ischemie

A

Vermindering of onderbreking van de bloedtoevoer naar een orgaan of weefsel

39
Q

Purkinjevezel

A

Bundels van gespecialiseerd hartspierweefsel die zich aan de binnenkant van de beide kamers van het hart bevinden. Deze vezels zijn gespecialiseerd in het snel voortgeleiden van de actiepotentialen die de samentrekking van het hart organiseren.

40
Q

Synchondrosis

A

Verbinding van kraakbeenweefsel tussen 2 botten, de lengte van de kraakbeenverbinding bepaalt de buigzaamheid

41
Q

Adductie

A

Beweging naar elkaar toe, zoals van een arm of been naar de lichaamsas toe

42
Q

Actine + myosine

A

Zijn de myofilamenten die zorgen voor de opbouw van myofibrillen, de dunne actinefilamenten en de dikke myosinefilamenten schuiven in elkaar bij contractie. Actine en myosine zijn eiwit - moleculen.

43
Q

Neuron

A

Zenuwcel

44
Q

Discus intervertebralis

A

Tussenwervelschijf

45
Q

Sinoatriale knoop

A

Peacemaker, bepaalt het hartritme

46
Q

Geef de kenmerken van een levend wezen

A

Stofwisseling of metabolisme
De opname van materiaal uit de omgeving en de omzetting in lichaamseigen (organisch) materiaal , welk opnieuw kan afgebroken worden tot de elementaire elementen.
Noodzakelijk voor groei en vervanging van cellen
- Anabolisme : constructief metabolisme
- Katabolisme : destructief metabolisme

Prikkelbaarheid
Vermogen om te reageren op prikkels

Vermenigvuldiging
Ongeslachtelijk versus geslachtelijk

Vermogen om te evolueren
Vorm van actieve aanpassing aan het milieu

47
Q

origo en insertio van een spier

A

Origo : Waar de spier door de pees is vastgemaakt op het minst beweeglijke skeletdeel (oorsprongspees)
Insertio : waar de spier is vastgehecht door de pees is vastgemaakt op het meest beweeglijke skeletdeel (vasthechtingspees)

48
Q

Wat zijn synergisten en wat zijn antagonisten

A

Spieren die meewerken en spieren die tegenwerken

49
Q

Wat is de linea alba

A

Witte lijn die over de buik van het dier loopt, hier bevinden zich geen bloedvaten, hier wordt ook vaak gesneden bij de operatie van het dier

50
Q

Wat zijn coronairen en waar vinden we ze terug

A

Coronairen zijn kransslagaders, en ze lopen over het hart zodat ze het hart zelf ook kunnen voorzien van voedingsstoffen

51
Q

Wat is het verschil tussen een ontsteking en een infectie

A

Bij een ontsteking komt er geen bacterie of een virus tussen, dit is bij een infectie wel het geval

52
Q

Wat wordt er bedoeld met depolarisatie en repolarisatie van de ventrikel

A

Depolarisatie: samentrekken van de ventrikel door middel van een prikkel
Repolarisatie: terug ontspannen van het hart

53
Q

Schets kort de verschillende bloedcellen die er zijn

A
  • Erythrocyten ( rode bloedcellen → transport zuurstof)
  • Thrombocyten (bloedplaatjes → stolling)
  • Leucocyten ( witte bloedcellen → afweer)
    • Lymfocyten en monocyten ( verschil in kern)
54
Q

Wat is een hernia

A

Hernia nuclei pulposis
Een uitstulping van een tussenwervelsschijf hetgeen een zenuw kan afklemmen of druk uitoefenen op het ruggenmerg, indien dit het geval is spreken we van een hernia

55
Q

Uit welke 3 lagen bestaat de hartwand

A
  • Endocardium (binnenste laag , is dun, bindweefsel en endotheelcellen)
  • Myocardium (middelste ,dik door hartspiercellen)
  • Epicardium (buitenste, bindweefsel en afgeplatte cellen)
56
Q

Geef 4 functies van het bekken

A
  1. Stuwkracht van het achterbeen overbrengen op de wervelkolom
  2. Last van de wervelkolom overdragen op de femur
  3. Aanhechting van zware spiermassa’s
  4. Doorgang verlenen aan de vrucht
57
Q

Geef enkele functies van het periost

A
  • Voeding via de bloedvaten
  • Diktegroei door aanzetten nieuw been
  • Gevoelensfunctie via pijnreceptoren
  • Herstelfunctie ( callusvorming na breuk)
  • Aanhechtingsplaats voor pezen
58
Q

Anastomosen

A

Dwarsverbindingen tussen bepaalde vaten

59
Q

processus anconeus

A

uitsteeksel aan de ulna aan de proximale zijde van het ellebooggewricht

60
Q

Bloedserum

A

Bloedserum = Bloed - (bloedcellen & fibrinogeen)
Wanneer je bloed afneemt en in een buisje doet, gaat zich spontaan een stollingsreactie voordoen. De bloedklonter zakt naar de bodem van het buisje en de vloeistof die erboven staat noemt men het bloedserum. In de klonter bevinden zich alle bloedcellen, maar ook het fibrinogeen (stollingseiwit).

61
Q

Callusvorming

A

Nieuw botweefsel dat een brug vormt tussen de delen van een herstelde botbreuk

62
Q

Hyperthermie

A

Te hoge lichaamstemperatuur met vasolatatie tot gevolg

63
Q

Geef het aantal cervicale wervels

A

Carnivoren Ruminantia Equus Sus
Cervicaal (hals) 7 7 7 7
Thoracaal (borst) 13 13 18 14
Lumbaal (lende) 7 6 6 5
Sacraal (heupen) 3 5 5 4

64
Q

Ligamentum inguinale

A

Het ligamentum inguinale (de liesband) is een band dwars in de liesplooi die loopt vanaf de spina iliaca anterior superior naar het tuberculum pubicum. Het vormt de basis van de canalis inguinalis

65
Q

Homeostasis

A

Proces waarbij organismen het interne milieu van chemische en fysische processen in evenwicht houden

66
Q

Hartspier

A
  • Overgang tussen dwarsgestreept en glad spierweefsel
  • Onwillekeurig, traag vermoeid en slechts 1 kern per cel
  • Rood en gestreept
  • Alle spiervezels onderling sterk verbonden en vormen syncytium
67
Q

Benoem de aangeduide delen op de schedel

A

De schedel wordt opgedeeld in 2 grote delen : hersenschedel & aangezichtsschedel

Hersenschedel

  • Schedeldak
  • Schedelbasis

De onpare beenderen

  • Os occipitale : achterhoofdsbeen
  • Os sphenoidale : Wiggebeen
  • Os frontale : Voorhoofdsbeen

De pare beenderen

  • Os parietale : wandbeenderen
  • Os temporale : slaapbeenderen
  • Os lacrimale : traanbeentjes

Aangezichtsbeenderen

Onpare beenderen

  • Mandibula : onderkaak
  • Os hyoideum : tongbeen

Pare beenderen

  • Maxilla : onderkaak
  • Os platinum : gehemelte
68
Q

Welke bloedvaten voorzien de hersenen van bloed?

A

Het endotheel is continu, zonder intercellulaire poriën. Dit heeft als gevolg dat de uitwisseling tussen bloed en weefsel anders verloopt.
We spreken van een bloedhersenbarrière

Deze barrière werkt selectief

  • In vet oplosbare stoffen passeren ongehinderd
  • Koolhydraten en eiwitten zijn voor hun passage afhankelijk van actief transport

De bloed-hersenbarrière kan voorkomen dat bepaalde schadelijke stoffen het hersenweefsel bereiken

De hersenvliezen en de binnenzijde van de schedelbeenderen worden van bloed voorzien door een aftakking van de arteria carotis externa

  • Deze aftakking komt door een opening in de schedelbasis binnen en vertakt zich vervolgens tussen periost en dura mater
    • We spreken van menineale vaten

De hersenen worden via 2 wegen van bloed voorzien :
Via de a. carotis interna en via de a. basilaris
- De a. carotis interna is een aftakking van de truncus caroticus, die de schedel binnenkomt via een opening in de schedelbasis. Deze slagader voorziet de hersenen en het oog van bloed
- De a. basilaris ontvangt bloed uit de linker- en rechter wervelslagader (a. vertebralis). In de hersenen wordt er een arteriële vaatring gevormd, welke een collaterale circulatie mogelijk maakt

De bouw van de hersencapillairen wijkt af van die van gewone capillairen

69
Q

Syndrosis

A

Gewrichten in de vorm van een kraakbeenverbinding (synchondrosis) worden onder meer aangetroffen in de tussenwervelschijven in de wervelkolom. Tussen het spaakbeen (radius) en de ellepijp (ulna) in de onderarm bevinden zich de membrana interossea, een gewricht in de vorm van een bindweefselverbinding (syndesmosis)

70
Q

(ortho) - parasympatica

A
  • Sympatisch zenuwweefsel: is actief wanneer dier uiterlijk actief is, het stimuleert de hartactiviteit en de ademhaling, verhoogt de bloedsuikerspiegel en de spanning in de skeletspieren, de spijsvertering wordt geremd.
  • Parasympatisch: is actief als dier passief is, stimuleert de spijsvertering, vertraagt hart en ademhaling, remt spieractiviteit.
71
Q

Geef enkele platte beenderen en enkele lange

A

Platte : Scapula & Sternum

Lange : Humerus & Radius

72
Q

Spieratrofie

A

Dunner worden van de spier door immobilisatie of uitputting cachexie

73
Q

Systole

A

Tussen eerste en tweede harttoon: bloed stroomt naar lichaam, want tricuspidalis en mitralis zijn gesloten en pulmonalis en aortaklep openen

74
Q

Diastole

A

Wanneer het hart zich terug vult met bloed, dus tussen tweede harttoon en eerste harttoon

75
Q

Bespreek de bouw van de ribben

A

De ribben of costae zijn een bewegelijke structuur waarin het hart en longen goed beschermd liggen

De ribben zelf

  • Grootste deel is benig
  • Costae verae (ware ribben) : door middel van kraakbeen met sternum verbonden
  • Costae spuriae (valse ribben) : verbonden met laatste rib door middel van kraakbenige ribbenboog
  • Costae fluctuantes (zwevende ribben) : enkel in verbinding met ruggenwervels
  • Kop hals en lichaam, tussen kop en hals: ribknobbel

Verdere eigenschappen

  • Ribben lopen evenwijdig met elkaar, hiertussen inwendige en uitwendige tussenribspiertjes
  • Met wervels verbonden via gewrichtjes ter hoogte van fovea articulares
  • Met sternum verbonden via ribkraakbeen
76
Q

bekkengordel

A

De bekkengordel bestaat uit een aantal vergroeide beenderen. Het is via het heiligbeen verbonden met de wervelkolom. De bekkengordel vormt het aanhechtingspunt voor de achterpoten. Naast aanhechtingspunt is het ook een draaipunt zodat de achterpoten kunnen bewegen.