moeilijke dingen Flashcards

1
Q

contractie gladde spiercel door noradrenaline:

A
  • noradrenaline bindt aan alfa-1 adrenerge receptor op de gladde spiercel
  • IP3 wordt aangemaakt
  • IP3 bindt aan IP3 receptor op het SR
  • calcium concentratie in de cel stijgt
  • contractie gladde spiercel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

contractie gladde spiercel door ATP:

A
  • ATP bindt aan purinerge receptor op gladde spiercel
  • dat kanaal gaat open, waardoor natrium de cel in stroomt
  • depolarisatie
  • spanningsgevoelige calcium kanalen gaan open staan
  • calcium concentratie stijgt
  • contractie van de gladde spiercel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

relaxatie van de gladde spiercel door NO:

A
  • NO wordt gesynthetiseerd in de presynaptische cel
  • NO diffundeert naar de gladde spiercel
  • het bindt aan guanylaat cyclase (GC)
  • GC zet GTP om in cGMP
  • cGMP zorgt voor relaxatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

relaxatie van de gladde spiercel door endotheelcel:

A
  • acetylcholine bindt aan de muscarine receptor op de endotheelcel
  • IP3 wordt gemaakt
  • de calcium concentratie gaat omhoog in de endotheelcel
  • door de hoge calcium concentratie produceert NOS, NO
  • NO gaat naar de gladde spiercel
  • en dan verder zoals bij andere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

als pEC50 lager is, …

A

dan correspondeert dat met een hogere concentratie stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe werkt de synthese van acetylcholine?

A
  • choline wordt opgenomen
  • choline wordt samen met acetylCoA omgezet, door ChAT, in acetylcholine
  • de voorraad acetylcholine wordt opgeslagen in blaasjes
  • als het zenuwuiteinde dan wordt geactiveerd, komt acetylcholine vrij uit de blaasjes
  • acetylcholine bindt dan aan acetylcholine receptoren die zich postsynaptisch bevinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

door welk enzym wordt acetylcholine opgeruimd uit de synaptische spleet?

A

acetylcholine-esterase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke stof remt de opname van choline?

A

hemicholinium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke stof lijkt op choline en zorgt zo voor minder opname van choline?

A

triethylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke stof remt de depolarisatie van het neuron, waardoor acetylcholine ook niet vrijkomt?

A

tetrodotoxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke stof remt de afgifte van acetylcholine?

A

botulinetoxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nicotine receptoren in ganglia:

A

transmitter afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nicotine receptoren in bijniermerg:

A

adrenaline en noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nicotine receptor presynaptisch:

A

transmitter afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nicotine receptor in skeletspier:

A

contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

M1 receptor locatie:

A
  • CZS
  • perifere zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

M2 receptor locatie:

A
  • hart
  • zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

M3 receptor locatie:

A
  • exocriene klieren
  • gladde spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

M4 receptor locatie:

A

CZS (locomotie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

M5 receptor locatie:

A

CZS (functie nog niet helemaal bekend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

inotropie:

A

hoe sterk/hard het hart samentrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

effect van M receptoren in hart:

A
  • daling HF
  • daling inotropie
  • daling HMV
  • daling BD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

effect van M receptoren arteriën:

A
  • verwijding
  • dus daling BD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

effect van M receptoren presynaptisch:

A
  • daling transmitter afgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

effect M receptoren gladde spieren:

A
  • contractie oog
  • contractie bronchiën
  • contractie maagdarmkanaal
  • contractie urineblaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

effect M receptoren exocriene klieren:

A
  • traansecretie
  • speekselsecretie
  • bronchiale secretie
  • zweet secretie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

parasympathicomimetica:

A
  • pilocarpine
  • bethanechol
  • neostigmine
  • pyridostigmine
  • rivastigmine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

bij glaucoom:

A

pilocarpine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

bij urineretentie:

A

betanechol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

bij herstel spierverslapping:

A

neostigmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

bij myasthenia gravis:

A
  • pyridostigmine
  • neostigmine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

bij alzheimer:

A

rivastigmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

bijwerkingen muscarine receptor agonisten:

A
  • diarree
  • zweten
  • miosis
  • misselijkheid
  • urinelozing
34
Q

adrenerge neuron:

A
  • aminozuur tyrosine wordt opgenomen
  • door enzym tyrosine hydroxylase wordt tyrosine omgezet in DOPA
  • DOPA kan worden omgezet in dopamine
  • uit dopamine kan door middel van een enzym noradrenaline gemaakt worden
  • noradrenaline wordt opgeslagen in blaasjes
  • noradrenaline wordt als het is vrijgegeven, niet afgebroken in de synaptische spleet, maar het wordt weer opnieuw opgenomen in het neuron
35
Q

stof om depolarisatie van het adrenerge neuron te verhinderen/remmen:

A

tetrodotoxine

36
Q

stof die er voor zorgt dat opnieuw opgenomen noradrenaline niet weer in blaasje terecht komt:

A

reserpine

37
Q

stof die ervoor zorgt dat noradrenaline vanuit de blaasjes niet kan worden afgegeven in de synaptische spleet:

A

guanethidine

38
Q

2 stoffen die de noradrenaline reuptake blokkeren?

A
  • cocaïne
  • tricylcische antidepressiva
39
Q

agonisten voor alfa 1 receptoren:

A
  • adrenaline
  • noradrenaline
  • fenylephrine
40
Q

agonisten voor alfa 2 receptoren:

A
  • adrenaline
  • noradrenaline
  • clonidine
41
Q

farmacologische effecten van alfa 1 agonisten:

A
  • vasoconstrictie
  • verhoging perifere weerstand
  • verhoging bloeddruk
  • mydriasis
  • sluiting van urineblaas sfincter
42
Q

therapeutisch gebruik van alfa 1 agonisten:

A
  • lokale bloeding
  • verkoudheid
  • inductie mydriasis
  • verlenging werking lokale anesthetica
43
Q

farmacologische effecten alfa 2 agonisten:

A
  • verminderde transmitter afgifte
  • vasoconstrictie
  • verminderde insuline afgifte
44
Q

waar bevinden alfa 1 en alfa 2 receptoren zich?

A
  • alfa 1 alleen postsynaptisch
  • alfa 2 postsynaptisch en presynaptisch
45
Q

agonisten bèta 1 receptoren:

A
  • adrenaline
  • noradrenaline
  • isoprenaline
  • dobutamine
46
Q

agonisten bèta 2 receptoren:

A
  • adrenaline
  • isoprenaline
  • salbutamol
47
Q

farmacologische effecten bèta 1 agonisten:

A
  • verhoging HF
  • verhoging hart contractiliteit
  • verhoging geleiding in het hart
  • verhoging renine afgifte
48
Q

therapeutisch gebruik bèta 1 agonisten:

A
  • hartstilstand
  • hartblok (tijdelijk)
49
Q

farmacologische effecten bèta 2 agonisten:

A
  • vaatverwijding
  • daling perifere weerstand
  • verslapping bronchiën
  • verslapping baarmoeder
  • verhoging glycogenolyse in spieren en lever
  • verhoging glucagon afgifte
50
Q

therapeutisch gebruik bèta 2 agonisten:

A
  • astma
  • dreigende vroeggeboorte
51
Q

alfa 1 receptor antagonisten:

A
  • prazosine
  • doxazosine
  • labetalol
  • carvedilol
  • fentolamine
  • phenoxybenzamine
52
Q

alfa 2 receptor antagonisten:

A
  • yohimbine
  • fentolamine
  • phenoxybenzamine
53
Q

bèta 1 receptor antagonisten:

A
  • labetalol
  • carvedilol
  • propanolol
  • pindolol
  • atenolol
  • metoprolol
54
Q

bèta 2 receptor antagonisten:

A
  • labetalol
  • carvedilol
  • propanolol
  • pindolol
55
Q

farmacologische effecten van alfa 1 antagonisten:

A
  • vasodilatatie
  • verlaging perifere weerstand
  • verlaging bloeddruk
  • relaxatie prostaat
  • opening urineblaas sfincter
56
Q

therapeutisch gebruik alfa 1 antagonisten:

A
  • hypertensie
  • prostaat hypertrofie
  • phaeochromocytoom (pre-operatief)
  • perifeer vaatlijden
57
Q

farmacologische effecten alfa 2 antagonisten:

A
  • verhoging transmitter afgifte
  • geen effect op de vaatvernauwing
  • verhoging insuline afgifte
58
Q

farmacologische effecten bèta 1 antagonisten:

A
  • verlaging hartslag
  • verlaging hart contractiliteit
  • vertraging hartgeleiding
  • vermindering renine afgifte
59
Q

therapeutisch gebruik bèta 1 antagonisten:

A
  • hartritmestoornissen
  • secundaire preventie hartinfarct
  • angina pectoris
  • hypertensie
  • migraine profylaxe
  • angsttremoren
  • glaucoom
60
Q

RAAS:

A
  • lever produceert pro-hormoon angiotensinogeen
  • angiotensinogeen wordt door renine geknipt in angiotensine 1
  • angiotensine 1 wordt door het enzym ACE omgezet in angiotensine 2
  • angiotensine 2 kan binden aan AT1 en AT2 receptoren en dat zorgt voor een effect
61
Q

renine:

A
  • het wordt eerst gevormd als pro-enzym, prorenine
  • voordat het wordt afgegeven wordt het omgezet in actieve vorm
  • het signaal voor de afgifte van renine gebeurt door het juxtaglomerulaire apparaat
62
Q

verschil prorenine en renine:

A

prorenine is renine met een soort takje erop, een prosigment, dat moet eraf geknipt worden

63
Q

snelheidsbepalende stap in RAAS:

A

omzetting van angiotensinogeen naar angiotensine door renine

64
Q

als angiotensine 2 bindt aan AT1 receptor:

A

vasoconstrictie

65
Q

als angiotensine 2 bindt aan AT2 receptor:

A

vasodilatatie

66
Q

noradrenaline kan… (RAAS)

A

via de bèta 1 receptor de renine afgifte van de nier tegenhouden

67
Q

aldosteron:

A
  • wordt afgegeven in de bijnier
  • wordt afgegeven wanneer angiotensine 2 bindt aan de AT1 receptor
68
Q

wat doet aldosteron?

A
  • aldosteron wordt afgegeven en bindt aan de mineraal corticoïd receptor
  • het zorgt ervoor dat natrium en water reabsorptie plaatsvindt
  • zorgt voor toename van bloedvolume
  • aldosteron stimuleert opname van natrium en water in het bloed en afvoer van Kalium via de urine.
69
Q

ACE remmers:

A
  • zorgt voor minder angiotensine 2
  • daardoor verlaagt het de bloeddruk
  • droge hoest als bijwerking
70
Q

ARB’s:

A
  • AT1 receptor blokkers
  • daardoor bindt meer angiotensine 2 aan de AT2 receptor, wat voor vasodilatatie en verlaging van het bloedvolume zorgt
71
Q

Renine remmers:

A
  • remming angiotensine 2 productie
  • remming vasoconstrictie
  • bloeddruk verlaging
72
Q

nitraten (AP):

A
  • nitroglycerine
  • isosobidemononitraat
  • isosobidedinitraat
73
Q

verschil tussen isosorbidedinitraat en isosorbidemononitraat:

A

dinitraat heeft first pass effect, en moet dus eerst door de lever worden omgezet
mononitraat heeft dat niet

74
Q

bijwerkingen nitraten:

A
  • hoofdpijn
  • posturale hypotensie
75
Q

bèta receptor antagonisten bij AP:

A
  • propanolol
  • atenolol
76
Q

calcium antagonisten bij AP:

A
  • diltiazem
  • verapamil
  • nifedipine
77
Q

verapamil:

A
  • NOOIT COMBINEREN MET BÈTA BLOKKER
  • werkt vooral in het hart
  • zorgt voor verlaging van de kracht die het hart ontwikkelt
  • zorgt voor langzamere hartslag
78
Q

nifedipine:

A
  • NOOIT GEVEN BIJ INSTABIELE ANGINA PECTORIS
  • werkt vooral op bloedvaten
  • zorgt voor verlaging bloeddruk
79
Q

diltiazem:

A
  • werkt in hart en bloedvaten
  • de hartfrequentie blijft daardoor nagenoeg onveranderd of hij zakt een beetje
80
Q

bijwerkingen calcium antagonisten:

A
  • hoofdpijn
  • obstipatie
81
Q

calcium antagonisten vooral geschikt bij:

A

coronairspasmen

82
Q
A