Microscopie Flashcards

1
Q

neoplasie

A

nieuwvorming; alle autonome groeistoornissen in het lichaam, vaak te maken met genetische veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hyperplasie

A

toename van volume van weefsel door vermeerdering cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hypertrofie

A

toename van volume van weefsel door toename van volume van de cellen (geen vermeerdering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

atrofie

A

afname van volume van weefsel, door afname volume cellen of vermindering aantal (numerieke atrofie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sarcoom

A

maligne groei afkomstig uit mesoderm (steun- en bindweefselcellen); neiging om gelijk hematogeen te metastaseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

carcinoom

A

maligne epitheliale cellen; kunnen metastaseren; wel altijd omringd door basaalmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het zakje van rathke

A

embryologisch epitheel van de oropharynx, hieruit is de adenohypofyse gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

neurohypofyse

A

achterkwab; gestimuleerd vanuit hypothalamus door hormonen via synaptische blaasjes; produceert ADH en oxytocine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

adenohypofyse

A

voorkwab; gestimuleerd door neuropeptide vanuit de hypothalamus via de bloedbaan; er komen verschillende soorten cellen voor in de adenohypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

somatotrope cellen

A

in adenohypofyse, produceren GH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

corticotrope cellen

A

in adenohypofyse, produceren ACTH, POMC cderived peptide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lactotrope cellen

A

in adenohypofyse, produceren prolactine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

thyrotrope cellen

A

in adenohypofyse, produceren TSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gonadotrope cellen

A

in adenohypofyse, produceren androgenen en oestradiol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

regulatie hormoonproductie bijnierschors

A

gestimuleerd door ACTH, aldosteron en POMC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regulatie hormoonproductie bijniermerg

A

gestimuleerd door sympathisch zenuwstelsel

17
Q

adenoom

A

meestal benigne, maar produceren vaak hormonen en kunnen voor lokale klachten zorgen

18
Q

ziekte van cushing

A

hypofyseadenoom -> ACTH omhoog -> cortisol omhoog

19
Q

macroadenoom

A

van groter dan 1cm; lokale effect door de groei is dan extra groot en kunnen andere symptomen veroorzaken

20
Q

zona glomerulosa

A

buitenste laag bijnierschors, smalle laag, onder het kapsel; productie mineralocorticoiden (bijv aldosteron)

21
Q

zona fasciculata

A

middelste en breedste laag bijnierschors; cellen in lange strengen met vetdruppeltjes ertussen; produceren glucocorticoiden (cortisol)

22
Q

zona reticularis

A

binnenste laag bijnierschors; netwerk van celstrengen in anostomoses; produceren oa geslachtshormonen

23
Q

hypofyseadenoom en bijnierschorsadenoom onderscheiden

A

ACTH meten, hypofyseadenoom zorgt voor meer ACTH en dus meer cortisol; bijnierschorsadenoom alleen direct voor meer cortisol

24
Q

functies schildklier

A
  • productie T3 en T4 -> groei en metabolisme
  • productie calcitonine -> calciumhuishouding
25
Q

folliculaire cellen

A

in de schildklier, maken T3 en T4 aan

26
Q

parafolliculaire cellen

A

in de schildklier, maken calcitonine aan; heten ook wel C-cellen

27
Q

calcitonine

A

zorgt dat het calciumgehalte in het bloed lager wordt door osteoclasten, absorptie in dunne darm en reabsorptie in nieren te remmen

28
Q

hypofyse-schildklieras

A

TRH uit hypothalamus -> stimulatie TSH uit hypofyse -> stimulatie T3 en T4 uit schildklier -> T3 en T4 hebben negatieve terugkoppeling op TRH en TSH

29
Q

struma

A

hyperplasie en hypertrofie in de schildklier; om lage T3 en T4 spiegels te compenseren (tekort vaak door tekort aan jodium) -> vervorming en vergroting van de schildklier

30
Q

kenmerken maligne cellen

A

polymorf, raar van vorm, atypische mitose; niet scherp begrensd

31
Q

polymorf carcinoom

A

ontstaat vanuit C-cellen in schildkier; meerdere kernen, polymorfe cellen; atypische mitose

32
Q

papillair carcinoom

A

vanuit follikel epitheelcellen; tumorcellen liggen in een vingerachtige structuur; opheldering van de kern en kerngroeven

33
Q

folliculair carcinoom

A

follikels zijn gereduceerd en bijna niet meer zichtbaar, monomorfe cellen

34
Q

anaplastisch carcinoom

A

veel necrose en atypie, hoge mitose index; vaaak mutaties in P53 -> ongecrontroleerde celdeling

35
Q

bijschildklieren

A

kleine vetbolletjes, bestaande uit de epitheliale chief cells en vetcellen en oxyfiele cellen

36
Q

chief cells bijschildklier

A

produceren PTH -> verhoogt calciumspiegel door osteoclasten te stimuleren tot resorptie van bot; dunne darm opname te stimuleren en resorptie van calcium in nieren te stimuleren (PTH <-> caLcitonine)