Micronutriënten Flashcards

1
Q

Wat zijn micronutriënten?

A

Voedingsstoffen die geen energie leveren.

Hieronder vallen bioactieve stoffen als vitamines en mineralen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is vitaminedeficiëntie en welke soorten zijn er?

A

Een tekort aan één of meer vitamines.
Er zijn twee soorten:
1. Avitaminose
2. Hypovitaminose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is avitaminose en hypovitaminose?

A

Avitaminose: de vitaminevoorraad van het menselijk lichaam is volledig uitgeput.

Hypovitaminose: een vitaminetekort, maar er zijn nog geen duidelijke aanwijzingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is primaire en secundaire vitaminedeficiëntie?

A

Primair: komt voort uit een gebrek aan voedsel, of een verkeerde of te eenzijdige voedselsamenstelling.

Secundair: er is voldoende vitamine aanbod, maar er zijn factoren die de opname van vitamines verhinderen, remmen of verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is hypervitaminose?

A

Een teveel aan vitamine(s) in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vitamines zijn in vet oplosbaar en welke in water?

A

Vet: A, D, E en K

Water: C en de B-vitamines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de functies van vitamine A (retinol)

A

. speelt een rol bij de overdracht van lichtprikkels
. bij de instandhouding van huid en slijmvliezen, zorgt voor gezond haar en tandvlees
. bestrijdt infecties, een stimulerende werking op het immuunsysteem
. anticarcinogene werking, dus een kankerbeschermende stof. Vooral tegen longkanker. (Carcinoom=kanker)
. rol bij groei en opbouw van botten en gebit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem bronnen van vitamine A.

A

Vitamine A komt voor in dierlijk weefsel.

. boter, margarine, bak en braad producten 
. eieren ( vooral de dooier)
. lever, levertraan en leverpastei
. volvette kaas
. organen, vooral lever en niertjes
. melk en melkproducten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is provitamine A?

A

Een voorvorm van vitamine A, oftewel bètacaroteen.
Dit komt vooral voor in bladgroenten, wortels, knollen en fruit.
Het lichaam kan slechts 1/12 deel van bètacaroteen benutten. De rest verlaat het lichaam onbenut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de functies van vitamine D?

A

. Helpt bij het opnemen van calcium (=kalk) en fosfor uit de voeding
. Zorgt vh vastleggen van onder meer calcium en fosfor in het skelet en gebit tijdens de groei, waardoor deze stevigheid verkrijgen
. na de groei gaat het botontkalking (osteoporose) tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem bronnen van vitamine D.

A
. Visoliën en vette vis
. Lever en levertraan
. Margarine, halvarine en bal&braad producten (worden gevitamineerd)
. Eieren, vooral de dooier
. Melkproducten

Vitamine D wordt in rijke mate gevormd in onze eigen huid onder invloed van zonlicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functies vitamine E.

A

. Bevordert de opname van vitamine A en bètacaroteen.
. Vormt samen met een meervoudig onverzadigd vetzuur een complex in celmembranen, waardoor de stabiliteit van de membraansamenstelling wordt gewaarborgd.
. Vormt een antioxidant voor onverzadigde vetzuren
. Belangrijk voor rode bloedcellen en spierweefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bronnen vitamine E

A
. Granen, volkorenproducten. 
. Aardnoten 
. Plantaardige oliën 
. Melk
. Eieren, vooral de dooier
. Groenten en fruit
. Dieethalvarine en dieetmargarine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vitamine K (fylochinon)

A

Vitamine K wordt grotendeels door ons lichaam gemaakt, nl. uit bacteriën in de dikke darm.
Pasgeborenen kunnen dit niet dus wordt het toegevoegd aan flesvoeding of apart toegediend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Functies vitamine K

A

. Stimuleert de bouw van stollingsfactoren. Dit vindt plaats in de lever. Stollingsfactoren zorgen voor bloedstelping.
. Speelt mogelijk een rol in de aanmaak van botten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Functies vitamine B1

A

. Is betrokken bij de stofwisseling van koolhydraten

. Betrokken bij de prikkeloverdracht in het zenuwstelsel en de werking van het hart

17
Q

Bronnen vitamine B1

A
. Volkorengraanproducten
. Peulvruchten
. Aardappelen 
. Varkensvlees
. Noten
. Zilvervliesrijst 
. Gist
18
Q

Functies vitamine B11 (foliumzuur)

A

. Speelt een rol in de opbouw en afbraak van aminozuren
. Heeft indirect invloed op de opbouw van celkernmateriaal
. Speelt een rol in de aanmaak van rode bloedcellen
. Speelt een rol in de groei en instandhouding van het lichaam
. Speelt een belangrijke rol bij de aanleg van hersenen en ruggenmerg van het ongeboren kind

19
Q

Bronnen B11(foliumzuur)

A
. Bladgroenten (folium=blad)
. Orgaanvlees, vooral lever en niet
. Volkorengraanproducten
. Gist
. Noten
. Fruit
. Onze eigen damrbacteriën maken foliumzuur
20
Q

Functies vitamine C (ascorbinezuur)

A

. Speelt een belangrijke rol bij de instandhouding van de weerstand van het lichaam
. Is nodig voor stevige cellen
. Zorgt voor een goede wondgenezing
. Speelt een belangrijke rol in de opname van ijzer
. Speelt een rol bij de vorming van bindweefsel
. Een rol als antioxidant en biedt dus vermoedelijk bescherming tegen het ontstaan van hart- en vaatziekten

21
Q

Bronnen vitamine C

A

. Citrusfruit: sinaasappels, mandarijnen, grapefruits, citroenen
. Overig fruit: zwarte bessen, frambozen, aardbeien, meloenen en kiwi’s
. Aardappelen
. Sommige groentensoorten: koolsoorten, sla, paprika, tomaten

22
Q

Wat zijn mineralen?

A

Stoffen die voorkomen in de aardbodem en in plantaardige en dierlijke producten. Het zijn bouwstoffen van het menselijk lichaam.
Het lichaam kan geen mineralen vormen; het zijn dus essentiële stoffen.

23
Q

Verschil mineralen en spoorelementen.

A

Indien we meer dan 100mg per dag nodig hebben zijn het mineralen. Bij minder dan noemen we het spoorelementen.

24
Q

Functies Calcium (Ca).

A

. Speelt een rol in de opbouw en onderhoud van het skelet en gebit
. Rol in de bloedstolling
. Rol bij de werking van spieren en zenuwen
. Rol bij het transport in en uit de lichaamscellen van natrium, kalium en magnesium

25
Q

Bronnen van Calcium

A

. Melk en melkproducten
. Kaas
. Een aantal groenten: bloemkool, boerenkool, Chinese kool, postelein, postelein, spinazie en tuinbonen.
. Sommige noten: amandelen, hazelnoten en paranoten.
. Peulvruchten

26
Q

Verschijnselen bij een tekort aan Calcium

A

. Spierkrampen
. Stoornissen in de bloedstolling
. Botontkalking; 2 vormen, nl.
- osteoporose: het bot wordt poreus en bros, waardoor botten gemakkelijker breken
- osteomalacie: de botten verweken en worden zachter, waardoor er gemakkelijker misvormingen kunnen optreden.

27
Q

Functies Kalium (K)

A

. Speelt een rol bij de regulering van het osmotisch evenwicht, samen met o.a. natrium
. Reguleert de overdracht van zenuwimpulsen naar de spieren
. Speelt een rol bij de opbouw en afbraak van glycogeen
. Speelt een rol bij de opbouw van eiwit
. Speelt een rol bij de samentrekking van spieren

28
Q

Bronnen van Kalium

A
. Granen en graanproducten 
. Groenten, zoals tomaten
. Fruit, vooral bessen en bananen 
. Aardappelen 
. Noten
. Peulvruchten 
. Melk
. Vlees
. Koffie  (door het drinken van koffie wordt ook veel kalium uitgescheiden
29
Q

Functies van Natrium (Na)

A

. Speelt een rol in de handhaving van het osmotisch evenwicht
. Beïnvloedt in samenwerking met kalium de geleiding van zenuwprikkels en de samentrekking van de spieren
. Speelt een rol bij de maagzuurproductie

30
Q

Bronnen van Natrium

A

. Zout
. Melk
. Kaas
. Groenten

31
Q

Functies van IJzer( Fe)

A

. Vormt een bestanddeel van hemoglobine, de rode kleurstof van de rode bloedlichaampjes. De hemoglobine neemt de zuurstof op in de longen en vervoert dit naar de lichaamscellen.
. Vormt een bestanddeel van spierweefselpigment
. Vormt een bestanddeel van bepaalde enzymen

32
Q

Bronnen van IJzer (Fe)

A
. Bladgroenten
. Volkorengraanproducten 
. Noten
. Vlees, vis en eieren
. Gedroogd fruit
. Peulvruchten 
. Orgaanvlees, vooral lever
. Appelstroop
33
Q

Noem de bekendste mineralen

A
. Calcium
. Jodium
. Kalium
. Natrium
. IJzer
. Magnesium
. Selenium
. Zink