Anatomie En Fysiologie Flashcards

1
Q

Kenmerken van cellen.

A

1- cellen zijn zeer klein: ongeveer 0,001mm
2- cellen bevatten: cytoplasma, dit is een substantie van water, eiwitten, vetten, zouten en andere stoffen
. Een kern (meestal centraal gelegen) die het functioneren van de cel bestuurt.

3- in de cellen vindt stofwisseling plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is transport?

A

Het passeren van het cel membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee transportvormen zijn er?

A

1- Diffusie; een stof kan zonder problemen het membraan passeren.

2- Actief transport; een stof kan het membraan alleen passeren met behulp van een hulpstof. Dit kost energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is osmose?

A

Diffusie door een halfdoorlaatbaar membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is osmotische druk?

A

De druk die wordt uitgeoefend door de concentratie van de opgeloste stoffen in een vloeistof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is hypo/hyper/isotonie?

A

Hypotonie: aan de buitenkant van de cel is een oplossing met een lagere concentratie dan die in de cel. Vocht zal dan van de bloedvaten naar de cellen verplaatsen.

Hypertonie: aan de buitenkant van de cel bevindt zich een oplossing met een hogere concentratie dan in de cel. Vocht verplaatst zich van de cel naar buiten.

Isotonie: de concentratie van de oplossingen is gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Taken van de cel.

A

1- de cel zorgt voor de stofwisseling

2- de cel zorgt voor groei. De cel kan een nieuwe kern maken en zich vervolgens delen in 2 cellen.

3- de cel zorgt voor vervanging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is weefsel?

A

Een grote groep van cellen gebundeld die naar bouw en functie bij elkaar horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soorten weefsel zijn er?

A

1- epitheelweefsel

2- steunweefsel

3- spierweefsel

4- zenuwweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn exocriene klieren?

A

Deze klieren scheiden hun stoffen af via een afvoerbuis en lozen die in een lichaamsholten of naar de buitenwereld, zoals mond en darmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn endocriene klieren?

A

Deze klieren hebben geen afvoerbuis en geven hun afscheidingsproduct direct af aan de bloedbaan. Dit noemen we hormonen.
Voorbeelden van endocriene klieren zijn de schildklier en bijnier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is spierweefsel belangrijk?

A

De spieren zorgen ervoor dat we ons kunnen bewegen en dat we normale lichaamshoudingen kunnen aannemen, zoals staan, zitten en lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly