Micro-economie Flashcards

1
Q

1.2.1. De markt

=

A

mechanisme/methode voor het afsluiten van *transacties tussen marktpartijen en voor **onderhandelen van prijsvorming

*: markt-economische transacties: aanbieder levert prestaties van goederen, diensten, productiefactoren en tegenprestatie(=betaling) door vrager
**: op de markt, per telefoon, mail, gesprek, brief, restaurant…
manier van onderhandelen verschilt (plaats, tijd, met wie, soort product…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1.2.1. De markt: prijsvorming op een markt zonder macht

4 voorwaarden/eigenschappen voor markt met uitsluitend prijsnemers

A

1) talrijke vragers en aanbieders
2) homogene goederen
3) vrije toetreding en uittreding
4) vrije doorstroming van informatie en transparantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1.2.1. De markt: zonder prijszetters

grootte markten

A
  • plaatselijke markt
  • regionale markt
  • nationale markt
  • wereldmarkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1.2.1. De markt: zonder prijszetters

talrijke vragers en aanbieders

A

marktatomisme; vragers en aanbieders geen invloed op elkaar; treden onafhankelijk van elkaar op bij onderhandelingen over de prijs
monopolie, oligopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een markt zonder macht=

A

volkomen concurrentie/volmaakte mededinging;
zowel de vragers als de aanbieders zijn prijsnemers;
er zijn geen prijszetters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1.2.1. De markt: zonder prijszetters

homogene goederen

A

geen betekenisvolle verschillen tussen verhandelde producten -> om het even met wie je verhandelt
: productdifferentiatie, heterogene goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

1.2.1. De markt: zonder prijszetters

vrije toetreding en uittreding

A

*nieuwe vragers en aanbieders kunnen vrij toetreden
*bestaande vragers en aanbieders kunnen vrij uittreden
* wel mogelijk; bepaalde voorwaarden die voor iedereen gelden
-> markt kan niet afgeschermd worden
protectionisme, toetredingsbelemmeringen, beschermde markten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

1.2.1. De markt: zonder prijszetters

vrije doorstroming van informatie en transparantie

A

-> prijsdiscriminatie onmogelijk; iedereen betaalt zelfde prijs; iedereen toegang tot de informatie
: prijsdiscriminatie/ sommige marktpartijen meer voorkennis dan andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

1.2.2. De confrontatie van vraag en aanbod

evenwicht=

A

prijs waarbij gevraagde en aangeboden hoeveelheid gelijk zijn; via confrontatie van vraag en aanbod tot die prijs komen
* geen tekorten, overschotten;
iedere vrager vindt vrager en vice versa
* term ontleent aan de fysica; toestand waarbij het systeem zelf geen veranderingen genereert; stabiel en sterk
*uniek: er is slechts één evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

1.2.2. De confrontatie van vraag en aanbod

markteconomie=

A

als gevraagde hoeveelheid= aangeboden hoeveelheid -> prijs gaat niet meer dalen of stijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1.2.2. De confrontatie van vraag en aanbod

onevenwicht=

A

prijs hoger( aanbodoverschot, vraagtekort), prijs lager dan evenwichtsprijs(aanbodtekort, vraagoverschot)
bij vraagtekort; neerwaartse druk; vragers sterk
bij aanbodtekort; opwaartse druk; aanbieders sterk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

1.2.2. De confrontatie van vraag en aanbod

onzichtbare hand=

A

begrip uitgevonden door Smith:
elke marktpartij draagt bij aan het algemeen belang(-> economisch evenwicht; geen tekorten, overschotten; elke marktpartij vindt tegenpartij)
door nastreven van eigenbelang en eigen rationaliteit

welbegrepen eigenbelang/economische rationaliteit: bij elke prijs hoeveelheid bepalen in functie van eigenbelang
-autonome beslissingen(vrije markt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

1.2.3. De vraag

collectieve vraagfunctie/marktvraagfunctie=

A

som van de individuele vraagfuncties door alle vragers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1.2.3. De vraag

vraagfunctie

A

rekenregel om gevraagde hoeveelheid te berekenen uit de prijs voor de individuele vrager;
relatie tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

1.2.3. De vraag

Hoe komt het dat de gevraagde hoeveelheid negatief reageert op prijsveranderingen?

A

1) inkomenseffect

2) substitutie-effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

1.2.3. De vraag

ceteris-paribus clausule

A

er zijn meerdere factoren die de vraag naar een product bepalen, maar enkel prijs als determinerende factor bekijken ; andere factoren veranderen niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

1.2.3. De vraag

inkomenseffect:

A

wanneer de prijs van een product stijgt,

vermindert de koopkracht van het inkomen-> minder kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

1.2.3. De vraag

substitutie-effect:

A

wanneer de prijs van een product stijgt, worden andere producten relatief goedkoper -> minder kopen

wanneer de prijs van een product daalt, worden andere producten relatief duurder-> meer kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

1.2.3. De vraag

Uitzonderingen inkomenseffect en substitutie-effect

A

1) inferieure goederen
2) giffen-goederen
3) snobgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

1.2.3. De vraag

inferieure goederen

A

-inkomenseffect werkt niet als gebruikelijk: wanneer koopkracht daalt -> meer kopen
koopkracht stijgt -> minder kopen
inferieur; subjectief, tijds- en plaatsgebonden
-substitutie-effect blijft steeds normaal
- inkomenseffect en substitutie-effect werken tegen elkaar in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

1.2.3. De vraag

vraagcurve

A

stelt relatie tussen prijs en gevraagde hoeveelheid voor op een grafiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

1.2.3. De vraag

giffengoederen

A

= inferieure goederen met bovendien zwak substitutie-effect; abnormaal inkomenseffect is groter dan substitutie-effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

1.2.3. De vraag

snobgoederen

A

wanneer prijs van goed stijgt- > meer kopen
om indruk te maken op de omgeving
vijand snobgoederen; namaak( goedkoper, maar ziet er wel uit als luxeproduct)
oplossing; juridische dienst die producten aanklaagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

1.2.3. De vraag

prijselasticiteit van de vraag Definitie:

A

verhouding van de relatieve verandering in de (gevraagde) hoeveelheid tot de relatieve verandering in de prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

1.2.3. De vraag

Waarom elasticiteit uitdrukken in breuk?

A

; vermijden dat elasticiteit afhankelijk is van de eenheden waarin hoeveelheden en prijzen uitdrukken

26
Q

1.2.3. De vraag

Wanneer is een product inelastisch?

A

elasticiteit kleiner dan 1

27
Q

1.2.3. De vraag

Wanneer is een product inelastisch?

A

elasticiteit kleiner dan 1

28
Q

1.2.3. De vraag

extreme gevallen:

A

1) volmaakt/perfect inelastische vraag: 0 (verticaal)

2) volmaakt/perfect elastische vraag: - oneinindig( horizontaal)

29
Q

1.2.3. De vraag

factoren die prijselasticiteit bepalen

A

1) noodzakelijke karakter
2) tijdsperspectief
3) aandeel in budget

30
Q

1.2.3. De vraag

noodzakelijke karakter

A

vraag naar levensnoodzakelijke producten; minder elastisch( inelastisch) dan vraag naar luxeproducten; eerder elastisch
noodzakelijk; subjectief( verschilt ook tussen landen en culturen

31
Q

1.2.3. De vraag

tijdsperspectief

A

op korte termijn vraag naar producten; inelastisch

lange termijn; vraag eerder elastisch

32
Q

1.2.3. De vraag

aandeel in budget

A

product klein aandeel in het inkomen-> vraag minder elastisch( inelastisch)
product groot aandeel in het inkomen -> vraag eerder elastisch; sparen, uitstellen,afhaken…

33
Q

1.2.3. De vraag

Kunnen andere producten inwerken op de vraag?

A

1) complementen
2) substituten
3) onafhankelijk

34
Q

1.2.3. De vraag

complementen

A

twee producten zijn complementen wanneer
de toenemende(afnemende) vraag naar het ene product gepaard gaat met een toenemende(afnemende) vraag naar het andere.
vb. mobiele telefoons en provider
vb. printers en inkt

35
Q

1.2.3. De vraag

substituten

A

wanneer de vraag naar het ene product stijgt, daalt de vraag naar het andere product

vb. aardappelen, rijst
vb. elektrische auto’s, auto’s op diesel/benzine

36
Q

1.2.3. De vraag

twee producten zijn onafhankelijk als:

A

prijsveranderingen van het ene product geen gevolgen heeft voor de vraag naar het andere

37
Q

1.2.4. Het aanbod

prijselasticiteit:

A

verhouding van de relatieve veranderingen in de (aangeboden) hoeveelheid tot de relatieve veranderingen in de prijs

38
Q
  1. 2.4. Het aanbod

prijselasticiteit: vormen

A

1) inelastisch aanbod
2) elastisch aanbod
3) perfect/ volmaakt inelastisch aanbod
4) perfect/volmaakt elastisch aanbod

39
Q

1.2.4. Het aanbod

Wat heeft een invloed op de prijselasticiteit van het aanbod?

A

1) technologie

2) tijdsperspectief

40
Q
  1. 2.4. Het aanbod

tijdsperspectief: prijselasticiteit

A

aanbodelasticiteit: kleiner op korte termijn dan op lange termijn
op lange termijn kunnen bedrijven capaciteit aanpassen + mogelijkheid tot toetreding door nieuwe bedrijven/ uittreding door bestaande bedrijven

41
Q

1.2.4. Het aanbod

Uitzonderingen op de positieve helling?

A

arbeidsmarkt: gezinnen aanbieders; hogere lonen -> toename in aangeboden hoeveelheid arbeid geldt niet
groter inkomen -> kans om welvaart te verhogen; meer vrije tijd, minder werken;
‘‘minder uren werken tegen zelfde inkomen’’
vnl. in welvarende samenleving met lage werkloosheid kunnen loonstijgingen op korte termijn resulteren in terugval van aangeboden hoeveelheid arbeid
vnl. bij geschoolde beroepen

42
Q

1.2.4. Het aanbod

Kunnen andere producten inwerken op het aanbod?

A
nevenproducten om klanten te lokken,
ongewenste nevenproducten ( productieprocessen-> schadelijke stoffen milieu -> inbegrepen in kostprijs hoofdproduct)
43
Q

1.2.5. Verschuivingen van vraag en aanbod

wetten van vraag en aanbod:

A

1) vraag stijgt-> evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid stijgt
2) vraag daalt -> evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid daalt
3) aanbod stijgt -> evenwichtsprijs daalt en evenwichtshoeveelheid stijgt
4) aanbod daalt -> evenwichtsprijs stijgt en evenwichtshoeveelheid daalt

44
Q

1.2.5. Verschuivingen van vraag en aanbod

Wat gebeurt er met de omzet bij verschuiving van de vraag?

A

Bij een verschuiving van de vraag-> prijs en hoeveelheid verschuiven in dezelfde richting langs de aanbodcurve én ook omzet verschuift in diezelfde richting

45
Q

1.2.5. Verschuivingen van vraag en aanbod

Wat gebeurt er met de omzet bij verschuiving van het aanbod?

A

Afhankelijk van prijselasticiteit van de vraag

vraag: inelastisch-> prijseffect domineert
vraag: elastisch -> hoeveelheidseffect domineert

46
Q

Wat gebeurt er met de omzet bij de vraag?

Hoe omzet als bedrijfssector opkrikken?

A

1) vraag stimuleren(promotiecampagne)
2) aanbod verschuiven;
inelastische vraag; aanbod terugschroeven
elastische vraag; aanbod uitbreiden

47
Q

1.2.4. Het aanbod

aanbodfunctie:

A

relatie tussen prijs en aangeboden hoeveelheid voor een bepaald product en voor een individuele producent

48
Q

1.2.4. Het aanbod

marktaanbod:

A

som van de aanbodfuncties van alle aanbieders op de markt

49
Q

prijszetters=

A

sommige partijen verwerven macht over prijszetting en worden dominant; prijs opdringen aan de anderen

50
Q

monopolie

A

markt met één enkele aanbieder
meestal talrijke vragers(prijsnemers) met één aanbieder(prijszetter)
vb. NMBS

51
Q

monopsonie

A

markt met één enkele vrager

vb. bedrijf die auto-onderdelen maakt oor één bepaald merk
- komt minder vaak voor

52
Q

bilateraal monopolie

A

markt met één vrager en één aanbieder
andere naam: monopolie-monopsonie
vb. bij loononderhandelingen tussen vakbond(representeert werknemers
vb. ACV) en werkgeversorganisatie(vb. Unizo) = 1 aanbieder en 1 vrager
via een Interpersoonlijk Akkoord
of een collectief arbeidersovereenkomst

marktpartijen op elkaar aangewezen via onderhandelingen evenwicht vinden

53
Q

oligopolie

A

markt met weinig aanbieders(prijszetters)
dominant door kleine aantal
meestal in combinatie met talrijke vragers(prijsnemers)
weinig aanbieders zijn concurrenten van elkaar:
strategieën:
1) prijzenoorlog: met lage prijzen klanten van concurrentie afnemen
2) marktleiderschap: als de concurrentie niet van gelijke grootte is, neemt vaak het grootste bedrijf de leiding(prijszetter) en nemen andere bedrijven de strategie van deze marktleider over
3) kartel

54
Q

oligopsonie

A

markt met weinig vragers(prijszetters)
gebruiken machtpositie om prijs omlaag te drukken
vb. met groepsaankopen zoals Gezinsbond

55
Q

kartel

A

formeel samenwerkingsverband tussen bedrijven om samen op te treden als prijszetter
leden van een kartel proberen samen een monopoliepositie in te nemen om zo veel winst te maken maar kartelpartners blijven autonoom van elkaar ;blijven concurrentie (is nadeel want kunnen elkaar gemakkelijk te bedriegen)
is verboden; zware boetes van Europese Commissie

56
Q

monopolistische concurrentie

A
  • aanbieders die prijszetter proberen te worden door productdifferentiatie( homogene producten)
    willen zo bovenuit andere aanbieders steken; klant ervan overtuigen dat hun product beter is dan van de concurrent door merken, reclame, verpakking…
57
Q

in welke situaties is de evenwichtsprijs niet aanvaardbaar voor de overheid?

A
  • te hoge prijzen
  • > schaden internationale concurrentiepositie van het land; als onze producten duurder zin, is het moeilijker om uit te leveren naar andere landen en gaan mensen niet meer lokaal kopen
  • > bepaalde goederen en diensten worden moeilijk toegankelijk voor bepaalde groepen en personen uit de samenleving(vb. verplichte ziekteverzekeringen, sociale woningen)
  • > wnr er veel gelijktijdige prijsstijgingen op verschillende markten zijn zorgt dat voor inflatie; binnenlandse ontwaarding van de koopkracht van de munt
  • te lage prijzen
  • > ongewenste neveneffecten
  • > bedreigt inkomen van bepaalde groepen mensen
58
Q

rechtstreeks ingrijpen in de prijsvorming door de overheid

A

verbreken marktevenwicht door:
1) minimumprijs: hoger dan evenwichtsprijs
-> aanbodoverschot, vraagtekort
2) maximumprijs: lager dan evenwichtsprijs-> vraagoverschot, aanbodtekort
overheid mag enkel deze maatregelen nemen bij uitzonderlijke/tijdelijke crisissituaties
wnr de tekorten/overschotten blijven, overheid verplicht om wetgevingen af te zwakken/ bijkomende maatregelen te nemen

59
Q

administratieve overheidsprocedures

A

prijsverhogingen vertragen door procedure op te leggen
vb. ondernemingen moeten prijsverhogingen op voorhand aankondigen/aanvragen/verantwoorden
-publiciteit -> concurrenten krijgen inzicht in plannen
concurrerende ondernemingen kunnen ertoe aangezet worden met elkaar samen te werken
prijsverhogingen vaak net groot genoeg om minst efficiënte ondernemingen in de markt te houden
efficiënte ondernemingen -> overwinsten

60
Q

concurrentiebevorderende maatregelen door de overheid

A

*overheden kunnen komst van nieuwe concurrenten aanmoedigen en vorming van monopolies tegengaan
dus monopolies/kartels verbieden/verminderen
* liberaliseren van de wereldeconomie; openen binnenlandse markt voor buitenlandse concurrenten -> binnenlandse prijzen dalen
* ook tegen prijsverlagingen wanneer die eerlijke concurrentie bedreigen; verbod op het veerkopen met verlies/dumping= economisch misdrijf
ook solden/koopjesdagen moeten gereguleerd zijn
*in falende markt kan prijzenmechanisme gedeeltelijk(tarievenpolitiek)/volledig buiten spel gezet worden door overheid en behandelen als publiek goed