macro-economie Flashcards
inflatie
= daling van de binnenlandse koopkracht van de munt
en stijging van het algemeen prijsniveau in het binnenland
- uitgedrukt als stijgingspercentage van het prijsniveau per tijdseenheid(meestal jaar)
deflatie
= negatieve inflatie= daling van het algemeen prijsniveau-> aankopen uitstellen
hoe wordt de koopkracht in het buitenland bepaald?
Door het verschil te berekenen tussen het algemeen prijsniveau van het eigen land tov algemeen prijsniveau van het buitenland= wisselkoers
variabelen in de macro-economie/
macro-economische grootheden/ macro-economische aggregaten
- meestal in geldeenheden uitgedrukt
- ook verhoudingen
- bevolkingsvariabelen
opdeling voorraadvariabelen/ stroomvariabelen
voorraadvariabelen; geen tijdsdimensie
maar betekent niet dat er geen evolutie kan zijn; hoeft niet constant te zijn
kan een andere waarde aannemen op verschillende momenten
uitgedrukt in euro
vb. schulden, spaarcenten, vermogen
stroomvariabelen; uitgedrukt per tijdseenheid
vb. inkomen, consumptie, overheidsontvangsten
deficit
inkomsten zijn kleiner dan uitgaven
= negatieve stroomvariabelen
surplus
inkomen is groter dan uitgaven
= positieve stroomvariabelen
schuld
gespaard vermogen(voorraadvariabele) is onder 0
welke twee verklaringen zijn er voor inflatie?
1) vraaginflatie ; als er een veralgemeende stijging is van de vraag, zeker als het aanbod inelastisch is
- bij veralgemeende speculatie
à la baisse-> deflatie
à la hausse-> inflatie
-wnr de overheid teveel geld in omloop brengt -> hyperinflatie(-> afschaffen eigen munt/invoeren nieuwe munt/ overnemen vreemde munt)
2) aanbodinflatie: aanbod van heel wat producten daalt door stijging van productiekosten -> stijgen de prijzen
Hoe meten van inflatie?
*obv productieprijzen/ obv consumptieprijzen
productieprijzen=prijzen die de bedrijven aanrekenen
consumptieprijzen=prijzen die de consumenten moeten betalen
deel van productie wordt uitgevoerd, deel van consumptie wordt ingevoerd dus in praktijk is
-gemiddelde prijs van de producten niet hetzelfde als de gemiddelde prijs van de consumenten, indirecte belastingen en subsidies
*CPI= index van consumptieprijzen:
gewogen gemiddelde van de prijzen van de consumptiegoederen van het gemiddelde gezin
die maandelijks wordt berekend, uitgedrukt in verhouding tot een basisjaar(100)
inflatie: procentuele toename van het indexcijfer op jaarbasis
de meeste lonen, vervangingsinkomens, huurprijzen worden aangepast in functie van de evolutie van het CPI
- gezondheidsindex: ongezonde producten minder gewicht
indexering: bescherming tegen een daling van de koopkracht
bbp=
bruto binnenlands product: de geldwaarde van de stroom goederen en diensten die geproduceerd wordt per tijdseenheid in een bepaalde volkshuishouding(geografisch gebied)
het bbp kan berekend worden op 3 manieren:
1) inkomensbenadering
2) productiebenadering
3) bestedingsbenadering
productiebenadering bbp
-geldwaarde van de geproduceerde goederen en diensten wordt niet berekend obv omzet maar wel toegevoegde waarde:
toegevoegde waarde in een bedrijf = omzet- aankopen bij andere bedrijven
toegevoegde waarde van de bedrijven bestaat vnl uit dienstensector
het verschil tussen winst en toegevoegde waarde
winst: inkomsten- kosten(lonen voor werknemers, aankopen bij andere bedrijven); hetgeen wat de eigenaar van het bedrijf overhoudt
toegevoegde waarde: omzet- aankopen bij andere bedrijven
inkomensbenadering bbp
binnenlands inkomen; vergoedingen productiefactoren + niet-uitgekeerde winsten(winst dat opnieuw wordt geïnvesteerd in het bedrijf
toegevoegde waarde levert inkomen op voor de gezinnen, rest is winst
bestedingsbenadering bbp
binnenlandse bestedingen= consumptie(prijs g&d aangekocht door gezinnen voor bevredigen van menselijke behoeften), investeringen, netto uitvoer(export - import)
investeringen; bedrijven moeten bij slijtage kapitaal vervangen= vervangingsinvesteringen
uitbreiden van kapitaal= uitbreidingsinvesteringen
wie berekend het bbp
Instituut voor de Nationale Rekeningen(INR)
= departement van de Nationale Bank van België(NBB)
hoe kunnen we zien ahv bbp of de markt in evenwicht is
als de berekening obv de drie verschillende benaderingen hetzelfde resultaat oplevert
dus: toegevoegde waarde= binnenlands inkomen= binnenlandse bestedingen
macro-economie:
wat zijn de doelstellingen van het beleid?
1) economische groei
2) volledige tewerkstelling
3) handhaven van de binnenlandse koopkracht vd munt (=inflatie vermijden; vanaf 2%: probleem)
4) handhaven van de buitenlandse koopkracht vd munt(=stabiele wisselkoers)
5) billijke verdeling van inkomens en vermogens
6) stabiele overheidsfinanciën (tekort mag niet meer dan 3% van bbp )
wat zijn de middelen van de overheid om de macro-economische doelstellingen te bereiken?
budgettair beleid: overheidsuitgaven, fiscaliteit
monetair beleid: grotendeels toevertrouwd aan de ECB
geef enkele bedenkingen voor het gebruik van het bbp als maatstaf voor welvaart
- bij internationale vergelijkingen moet er rekening gehouden worden met de wisselkoers
- verschil in berekening met ‘werkelijke prijzen’ en ‘constante prijzen’
- houdt enkel rekening met geregistreerde transacties waarbij geld wordt verplaatst(dus zwartwerk, ruilhandel, eigengebruik… uitgesloten)
- > onderschatting bbp-waarden in landen waar de economie minder gemonetariseerd is(met minder economische transacties, wel ruilhandel; vaak ontwikkelingslanden)
- bbp houdt geen rekening met aard van wat geproduceerd wordt, niet met de manier van produceren, ook niet met sociale kosten en milieukosten
- verschil in berekening van bbp met ‘werkelijke prijzen’ en ‘constante prijzen’
nominale groei: bbp stijgt in aantal procent
maar komt dit door reële groei( toename in geproduceerde hoeveelheden; volume) of door toename in prijzen; toename prijsniveau(inflatie)
om na te gaan of we mogen spreken van reële groei wordt het bbp zowel berekend in werkelijke prijzen(= lopende prijzen) als in constante prijzen
voor de berekening van het bbp in werkelijke prijzen: evaluatie van geproduceerde hoeveelheden tegen de prijs van hetzelfde jaar
voor de berekening van het bbp in constante prijzen:
evaluatie van de geproduceerde hoeveelheden uit verschillende jaren tegen de prijzen uit een gemeenschappelijk basisjaar
-> effect van prijsveranderingen(inflatie) uitzuiveren en de reële groei afzonderlijk nemen
als de werkelijke prijzen stijgen dan noemt men dit nominale groei
als de constante prijzen stijgen dan noemt dit reële groei
aggregatieve vraag:
= som van de waarde van alle bestedingen
afkorting AV
dus bestedingen(aankopen) van gezinnen, bedrijven, overheid, buitenland
I+C+G+X+M
I= particuliere investeringen(bestedingen door bedrijven)
- vervangingsinvesteringen
- uitbreidingsinvesteringen
C= particuliere consumptie(bestedingen door gezinnen)
G= collectieve consumptie en investeringen(bestedingen door de overheid)
X= export(bestedingen door buitenland)
M= import( onze bestedingen in buitenland)
*wordt bepaald door P(algemeen prijsniveau)
*negatieve helling
macro-economisch evenwicht
evenwicht tussen AA en AV
aggregatieve aanbod en aggregatieve vraag
verklaringen negatieve helling AV
1) vermogenseffect
2) importsubstitutie
3) interestvoet