Methoden in PID Flashcards

1
Q

S-data

A

zelfrapportering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

O-data

A

Observeerdersrapportering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

T-data

A

Testgegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

L-data

A

Levensgegevens (life data)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Variabelen

A

Een kenmerk dat verschillende waarden kan aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwantitatieve variabele

A

Waarden drukken verschil uit in gradatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kwalitatieve variabele

A

Waarden drukken verschillende soorten/groepen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soorten verbanden (3)

A

Kwalitatief-kwalitatief
Kwalitatief-kwantitatief
Kwantitatief-kwantitatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

r > 0 (richting verband)

A

Positieve samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

r < 0

A

Negatieve samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Correlatie is afhankelijk van (2)

A

He gemiddelde

De standaarddeviatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sterkte van verband (2)

A

Vuistregels van Cohen 1988

Verklaarde variantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soorten correlatie (6)

A
O-correlatie
P-correlatie
Q-correlatie
R-correlatie
S-correlatie
T-correlatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

O-correlatie

A

Tussen momenten over variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

P-correlatie

A

Tussen variabelen over momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

R-correlatie

A

tussen variabelen over personen

17
Q

S-correlatie

A

Tussen personen over momenten

18
Q

T-correlatie

A

Tussen momenten over personen

19
Q

Factor analyse

A

Statistische techniek die toelaat verbanden tussen groter aantal variabelen inzichtelijk te maken aan de hand van kleiner aantal variabelen

20
Q

Betrouwbaarheid

A

Mate waarin een bepaalde maat een betrouwbare meting is

21
Q

Test-hertest betrouwbaarheid

A

correlatie tussen test op twee verschillende momenten

22
Q

Interne consistentie

A

Mate waarin items van dezelfde test onderling correleren

23
Q

Interbeoordeelaars betrouwbaarheid

A

Correlatie tussen scores van verschillende beoordeelaars

24
Q

Validiteit

A

Mate waarin een test meet wat het beoogt te meten

25
Q

Gezichtsvaliditeit

A

Meet de test op het eerste zicht wat het beoogt te meten

26
Q

Prediciteve validiteit

A

Kan de test een extern criterium bepalen

27
Q

Convergente validiteit

A

Correleert de test met andere tests van dezelfde eigenschap

28
Q

Discriminante validiteit

A

Meet de test niet wat het niet zou moeten meten

29
Q

Construct validiteit

A

Meet de test het theoretisch construct dat het zou moeten meten

30
Q

Naive methode

A

Niet geobserveerde eigenschappen afleiden uit r-matrix aan de hand van visuele inspectie

31
Q

Factoranalytisch model

A

Model om correlaties te verklaren op basis van onderliggende, latente dimensies

32
Q

Communaliteit: heterogene test

A

Lage communaliteit

33
Q

Communaliteit: homogene test

A

Hoge communaliteit

34
Q

Communaliteit

A

Mate waarin gemeenschappelijke factor(en) meespeelt in test

35
Q

Hogere orde factoranalyse

A

Toepassing factoranalyse nadat een oblieke rotatie is toegepast