methoden en technieken criminologie Flashcards

1
Q

vraag ontwerp, niet dubbelloops

A

twee vragen in een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vraagontwerp criteria

A

helderheid, geen dubbele ontkenningen, niet udbbelloops, niet suggestief, antwoordcategorieen uitputtend en wederzijds uitsluiten, zo weinig mogelijk kans op antwoordtendenties, ingericht kans op sociaal wenselijke antwoorden minimaliseren, het te meten construct correct geoperationaliseerd, referentieperiode, niet intrusief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cronbachs alpha

A

maat van interne consistentie van een set items: voor de mate waarin die afzonderlijke vragen inderdaad ehtzelfde aspect meten. uitleg is pag 199

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afneme mogelijkheden vragenlijsten:

A
• Mondelinge afname: hoge response rate, financeel erg kostbaar
	• Afname via videobeinllen
	• Telefonische afname
	• Schriftelijke afname met onderozker
Afname zonder onderzoeker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

photo-elicitation

A

onderzoeksmethode waarbij door ondezoekers om reacties wordt gevraagd aan de ahnd van foto’s of andere visuele stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

randomized response methode

A

zeggen tegen een respondent die meot antwoorden of hij zijn partner wel eens heeft geslagen een dobbelsteen op te gooien en ja te antwoorden als het een even getal is en als het een oneven getal is het echte antwoord te antwoorden (dus of diegene dat wel of niet heeft gedaan) en dan kunnen ze zo terugrekenen wat het echte percentage is van of mensen hun partner mishandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Unmatched count technique

A

men respondenten een lijst met activiteiten geeft (de was doen, naar de film gaan etc) en vraagt om slechts aan te geven hoeveel van die activiteiten zij gedruende een zekere terugvraagperiode hebbebn ondernomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mensen hebben neiging tot telescoping

A

de respondenten kijken als het ware door een telescoop naar de gebeurtenissen in het verleden en nemen die waar also fze recenter dan in werkelijheid hebben plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gegevensbron DANS (data archiving and networked services

A

hier kan men data uit allerlei onderzoeken opsnorren en kan men data uit andere onderzoeken hergebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

BPS bedrijfsprocessesnsyteem

A

registratie van incidenten in BPS bedrijfsprocessensysteem: tot 2008 was het eerste ssysteem waarin de melding van een strafbaar feit terechtkwam het BedrijfsprocessenSysteem (regionaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vanaf 2008 GIDS Geintegreerde Interactieve Databank voor Strategische Bedrijfsinformatie

A

gebruikt om de info uit de regionale X-pol, Genesys en BPS systemen te integreren. In tegenstelling tot BPS was dit dus een landelijk systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HKS Herkenningsdienssysteem

A

informaite over verdachten. belangirjke bron voor criminologisch onderzoek. twee onderdelen: aangiftendeel en een verdachtendeel. Van elke verdachte werd een beperkt aantal gegevens geregistreerd: sekse leeftijd, verslavingsindicatie, vuurwapengevaarlijk, nationaliteit, geboorteland, HALT afdoenningen, delicten over alle delicten waarvoor ooit contact is geweest met de politie, ruimtelijk gedrag van verdachte,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

politieantecedent

A

als tegen een persoon een proces-verbaal werd opgemaakt. Kan een of meer strafbare feiten bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tweetal punten voorzichtig zijn bij HKS gegevens:

A

1) Op te letten bij het gebruik van HKS voor wetenschappelijk onderzoek is dat in het HKS verdachten geregistreerd werden. Hoewel enige tijd registraties voor delicten waarvan een verdachte vrijgesproken was geschoodn werden, moeten we aannemen dat dergelijke schoning maar op zeer beperkte schaal heeft plaatsgeonvden. In HKS zien we dus niet zozeer criminele carrrieres, maar zien we carieres van verdenkingen.
2) Als ze eenmaal veroordeeld worden, weten we ook niet waarvoor dat was. Als een veroordeling lager uitloopt, wordt dat niet aangepast in HKS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

BVH basis voorziening handhaving

A

BVH registreert of iemand verdacht is geweest van een delict, maar die registratie wordt niet gemuteerd als de persoon is vrijgespproken, of als er bijv sprake was van noodweer
Voordelen: dubbeltellingen in principe door een nieuwe wijze van opslag uitgesloten. CBS en politie gebruiken zelfde gegevens voor de statistieken in jaarverslagen dus die matchten nu. Gegevens van hogere kwaliteit. trendbreuk: door de andere systematiek zijn de cijfers van voor en na de overgang niet goed vergelijkbaar. Er wordt niet meer geregistreerd op artikelnummer uit wetboek van strafrecht, maar op maatschappelijke kwalificatie (voordeel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mobiel effectiever op straat MEOS

A

Systeem waar alle info die de politie ter ore komt geregistreerd wordt. Infomratie kan gewonnen worden van smartphone app door politie. onderdeel van basis voorziening handhaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bevragingssysteem BVI Basisvoorziening Informatie

A

naam fvoor het systeem (datawarehouse) waar info uitgehaald kan worden. Dit gebruiken politiefunctionarissen zelf en kan na toestemming ook bevraagd worden door onderzoekers. Website politie.nl kunnen burgers informatie opzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

blueview

A

google achtige zoekmachine waarmee documenten en gegevens uit allerlei andere politiesystemen ontsloten kunnen worden, en uit systemen van andere organisaties, is veel context info te verkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

registratiesystemen van OM

A

invoersystemen: GPS en COMPAS, bevragingssysteem PHoenix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

invoersystemen GPS geintegreerd proces systeem en COMPAS communicatie OM-parket administratiesysteem

A

als een proces verbaal is doorgestuurd naar het OM wordt het ingeschreven. gebeurd in 2 systemen: 1) COMPAS grote maatwerk zaken, GPS kleinere zaken en sepots

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bevragingssysteem phoenix

A

1 datawarehouse waaruit info over bedrijfsprocessen en ingeschreven zaken betrokken kan worden. Wordt gevoed vanuit allerlei bronnen. Info over bijv ingeschreven strafzaken en afdoeningen. Hier worden allerlei gegevens over strafzaken geregistreerd, over de verdachte, zaakskenmerken, slachtoffers, beslag , ontnemingsmaatregelen, DNA-maatregelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

OMdata

A

dataset. Alle ingeshcreven strafzaken, en de teleenheid is de strafzaak tegen een verdachte. Iedere strafzaak wordt met een uniek nummer ingeschreven ‘pakketnummer’. Het bevat de beslissing op de zaak in eerste aanleg (hogerer beroep info is niet aanwezig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Justitieel documentatiesysteem: JustID Justitie Informaite Dienst:

A

database registraties van alle feiten (misdrijven en aantal overtredingen) waarvoor personenn worden ingeschreven bij OM met bijbehorende onherroeplijke afdoenning (in laatste aanleg)worden opgeslagen (CJD Centrale Justitiele Doucmentatei)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

• Registratiesystemen van de tenuitvoerlegging:

A

Centraal Justitieel Incassobureau CJIB, DJI Dienst Justitiele Inrichtingen, Reclasseringsorganisaties 3RO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Centraal Justitieel Incassobureau CJIB

A

biedt transactis aan namens de politie en OM: strafrechtelijke vonnissen met een boete of andere sancite, versturen of betekenen van strafbeschikkingen voor zover deze niet door het OM in persoon zijn uitgereikt, tenuitvoerlegging van gevangensi en taakstraffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

DJI Dienst Justitiele Inrichtingen:

A

cnetrale database bij met info over de huisvesting van gedetineerden. Het systeem registreert van dag tot dag welke gedetineerde waar verblijft en op welke titel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Reclasseringsorganisaties 3RO

A

gebruiken onderstuenend systeem met daarin info over clienten die onder toezicht staan van de reclassering. Info over lopende en afgesloten client contacten PV’s, vonnissen, interventies en programma’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Schoning:

A

elk bestand heeft in beginsel zijn eigen verjaringsregime

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

○ Als iemand bijv de justitiele documentatie opvraagt van een persoon om te bezien of er ooit een inschijving is geweest en de aanvraag komt terug met de mededeling ‘deze persoon is onbekend in het justitieel documentatieregister’ dan kan dat 3 dingen betekenen:

A
  1. De persoon heeft idd nooit een inschrijving gehad
    2. De persoon heeft wel een inschrijving gehad maar die is verjaard
  2. De persoon heeft een inschrijving gehad maar is overleden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

HALT registratie AuraH

A

registratiesysteem van HALT NL. bevat info over personen die naar HALT zijn doorverwezen, het delict waar dat voor was, en het verloop van de HALT afdoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Het letsel informatie system LIS

A

operationeel in ziekenhuizen met afdeling s=poedeisende eeerste hulp. Bijhouden welke oorzaken letsels hebben waarmee mense n op afdelingen SEH komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Het registratiesysteem van Slachtofferhulp NL SHN:

A

kan analuyes maken over de dienstvelening en kenmerken van de slachtoffers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Slachtofferenquetes

A

valide manier om gegevens over de incidentie van criminaliteit te verzamelensclahtfofer enquetes hebben veel minder last van onderrapportage
• Veiligheidsmonitor: steekproef uit de bevolking van 15 jaar en ouder in particuliere huishoudens in NL ebvraagd. (heb ik zelf ook gekregen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Internationale slachtofferenquetes

A

○ International crime victim survey: standaarvragenlijst 24 geindustrialiseerde landen
○ Gallup world poll: vragenlisjt die sinds 2006 in 166 verschillende landen wordt afgenomen. Bevat vragen over slachtofferschap van diefstal en geweld en wordt in de meeste landen jaarlijks afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

WODC-monitor zelfgerapporteerde jeugdcriminalitei

A

zicht te krijgen op risico- en beschemernede factoren voor delinquentie van jongeren. Steekproef wordt aselect getrokken. § Vragenlijst vraagt naar daderschap van veelvoorkomende delicten. Face to face interviews, en jongeren kunnen zelf op de laptop de antwoorden invullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

International self reported delinquency study:

A

: diverse westerse landen kern vragenlijst opgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

analyse van documenten

A

inhoudsanalyse (hierbij wordt systematisch geanalyseerd welke info teksten of gesprekken bevatten.
○ Codeerschema: schema van thematische categorieen
○ Softwarepakketten: ATLAS.Ti en NUDIST
Kwalitan: codeert men stukken tekst onder thema’s, en kan men onderdelen daarvan weer subthema’s geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Beschrijvende analyse

A

we willen in een samenvattende maat uitdrukken wat voor soort vlees we in de steekproefkuip hebben en wat er weer in tamelijk algemene termen met dat vlees aan de hand is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Maten van centrale tendentie

A

hebben tot doel om weer te geven met welke waarde de gegevens het beste samen te vatten zijn. 3 maten van centrale tendentie: modus mediaan en gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

modus

A

getal dat het vaakst voorkomt in de data

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

mediaan

A

waarde waar 50% van de waarnemingen boven (en ook dus onder) ligt. Mediaan is een nuttige maat als eht gaat om de beschrijving van doorlooptijden in strafzaken of om de samenvatting van de duur tot eeen recidive delict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Variantie

A

produceert gemiddelde som van de gekwadrateerde afwijkingen van de individuele scores van het gemiddelde
□ Nadeel: door het kwadrateren de relatie met de oorspronkelijke schaal aarin de metingen verricht zijn, is zoek
Drm wordt veel gebruik gemaakt van standaardedeviatie: voordeel: waarde is weer te interpreteren in de termen van de oorspronkelijke schaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Overlevingsduur

A

de tijd totdat de gebeurtenis (event) waarin we geinteresseerd zijn, intreedt. het feit dat we de duur tot een zekere gebeurtenis onderzoeken, betekenet dat de afhankelijke variabele speciale eigenschappen heeft: de variabele kan alleen positieve waarden aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Overlevingsduuranalyse

A

de analyse die we op dit soort gegevens uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Gecensureerd

A

het verschijnsel dat na zekere observatieperiode, weliswaar 5 jaar na de bestraling een deel van de patienten opnieuw kanker zal hebben gekregen maar een deel ook niet. Van diegenen die geen recidief hebben weten we niet of en wanneer ze dat na afloopv an ons onderozke zullen krigjen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Censurering

A

we kunnen eenvoudig weg niet voorbij onze onderzoeksperiode van 60 maanden kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Overlevingsfunctie:

A

de cumulatieve overlevingskansen in de respectievelijke maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Exposuretijd

A

observatietermijn id context van overlevingsduuranalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

bivariate analyse

A

de analyse van samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

nadelen van correaltiecoeffecient

A
  1. De correlatiecoefficient is een maat voor lineaire samenhang. Als er dus een niet-lineair verband is tussen twee variabelen, dan is de correlatie geen goede weergave van de sterkte van dat verband
  2. Gevoelig voor extreme scores
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

rho correlatie

A

voor variabelen van lager of gemengd meetniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

eta coefficient

A

niet lineaire samenhang berekenen. de scores op de variabelne owrden in intervallen verdeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

4 maten om naar samenhang te kijken

A

X^2, odds ratio, log-rangtoets , ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

X^2

A

: verbanden tussen nominale variabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

odds ratio

A

maat van verhouding van het relatief risico. □ Odds ratio van 1 betekent dat er geen verschil is tussen de twee soorten operaties, de verhouding van de kans op complicaties en de kans op geen complicaties is bij beide typen dan gelijk. Een odds ratio die groter dan 1 is, betekent dat er een risicoverhoging is. 1,42 odds ratio -> Risico is 42% verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Log-ranktoets

A

bij overlevingsduuranalyse kan het verband tussen een zekere groepsindeling en de verdelign van de duur tot de gebeurtenis die we onderzoeken, bepalend worden met behulp van de log-ranktoets. De toets toont gelijkenis met een toets die de logaritems van de rangordes van de gegevens verbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Proportional hazards assumption

A

het risico om de gebeurtenis te ondergaan (verhouding van de hazards) over de groepen niet met de tijd verandert

58
Q

Enkelvoudige regressieanalyse:

A

voorspellen van een afhankelijke variabele Y uit 1 onafhankelijke variabele X. (bivariate analyse). § Vraag naar predictie,m niet naar samenhang
§ 0 betekent het dat we Y perfect uit X voorspellen (dat lukt maar zelden). Als de afwijkingen van de voorspelling van Y uit X kleiner zijn dan de afwijkingen als we Y utit Z voorspellen, dan mogen we concluderen dat het beter lukt om Y uit X te voorspellen dan uit Z.

59
Q

Multipele regressieanalyse

A

niet 1 onafhaneklijke variabele of voorspeller maar meerdere(multivariate analyse)

60
Q

Descriptive validiteit:

A

alle relevante parameters van het evaluatieonderzoek en mgoelijke valkuilen worden gerapporteerd. • Ook belngrijk om statistische aspecten bij evalutation onderzoek te vermelden (lengte van de follow-upperiode na de interventie, effect size, betrouwbaarheidsintervallen,s tatistische significantieniveaus en statistische methoden die gebruiktz ijn

61
Q

Scientific methods scale SMS (farrington)

A

die experimenten rangschikt anar ‘harheid’ van de conclusies die over causaliteit getrokken kunnen wroden

62
Q

Twee soorten beleidsevaluaties

A

de procesevaluatie: en de effectevaluatie(impact assessment)

63
Q

en de effectevaluatie(impact assessment)

A

bekijkt strikt genomen alleen de laatste fase: welke effecten zijn bewerkstelligd met de interventie?

64
Q

de procesevaluatie:

A

bestrijkt de keten tot en met de output: hier wordt bekeken of het gelukt is de plannen uti te voeren zoals voorzien

65
Q

• Veel voorkomende problemen bij de evaluatie van beleidsinterventies:

A

1 onheldere doelen 2 selectie 3 geen controle groep 4 afhankelijkheid van registraties door anderen 5 caseflow 6 geen micromodel 7 treatment integrity 8 confounding 9 politieke context mediagevoeligheid

66
Q

Verplaatsingseffecten:

A

de criminaliteit verplaatst zich naar een andere plek dan waar de interventie plaatsvindt (letterlijke zin) of de daders stappen over op een andere vorm van illegale praktijeken (figuurlijke zin). Als de onderzoekers hierop niet bedacht zijn en registratie van dergelijke mogelijke verplaatsingen niet expliciet meenmen in hun onderzoek, zouden wij een dergelijke belangirjke conclusie msisen

67
Q

Toename door intervnetie:

A

registratie effect: men gaat meer van het fenomeen registreren

68
Q

· Verwacht effect van straffen: wat de specieieke kenmerken zijn voor een soort interventie zoals straffen nodig hebben om effectief te kunnen zijn. 5 kenmerken:

A

onvermijdelijkheid, onmiddelijkheid, van voldoende zwaarte , gevarieerd, begrijpelijkheid

69
Q

what works beginselen

A

risicobeginsel, beheoftenbeginsel, responsiviteitsbeginsel, behandelmodaliteit. programma integriteit, professionaliteitsbeginsel, gemeenschapsgeorienteerd

70
Q

risicobeginsel

A

impliceert dat bij geringe risico op reccidive en straf van geringe intensiteit al voldoende kan zijn

71
Q

Behoeftenbeginsel

A

straffen die niet inhaken op de criminogene behoeften van de persoon, behoeften die mede de oorzaak zijn van het criminele gedrag, zullen die drijfveren niet wegnemen en dus geen recidive kunnen voorkomen

72
Q

Responsiviteitsbeginsel

A

straffen die niet afgestemd izjn op bijv de kennis en vaardigheden van de daders, zullen geen weerklank vinden bij de persoon. Er moet als een ware ene match zijn tussen dader en straf

73
Q

Behandelmodaliteit

A

crimineel gedrag heeft nooit 1 oorzaak. Straffen dienen dus op verschillende factoren gericht te zijn

74
Q

Programma-integriteit:

A

straffen dienen volgens het voorpgezette plan uitgevoerd te wordne

75
Q

Professionaliteitsbeginsel

A

straf dientegeexetuceerd te worden door ieamdn die is toegerust voor deze zaak

76
Q

Gemeenschapsgeorienteerd

A

straf dient gericht te zijn de persoonw eer in de maatschappij terug te laten keren

77
Q

micro niveau

A

niveau van de kleinste analyse eenheid, veel gevallen het individu

78
Q

macroniveau

A

hoogste aggreagtieniveau. Processen die zich op een niveau noven het individue afspelen. Niveau van de staat. § Leent zich vaak voor verkeerde interpretaie
Macrocijfers zijn vaak aggreagtie (gemiddelde van een groot aantal microgegevens)

79
Q

Mesoniveau

A

niveau die tussen micro en macro in zitten. Waar ten minste een aggretie over de orospronkelijk eenheden heeft plaatsgevonden
§ Kan een wijk zijn maar ook een gang

80
Q

Beschrijvend onderzoek

A

geeft opspomming van voorkomen van bepaalde verschijnselen, brengt dit voorkomen mogelijk in verband met bepaalde andere verschijnselen maar geeft geen verklaring. §

81
Q

Nominaal meetniveau

A

getallen worden toegekend aan waarnemingen, getallen dienen slecths om de verschillende soorten delicten te onderscheien.

82
Q

Ordinaal meetniveau

A

zit een ordening, een rangorde in de getallen die aan de metingen zijn toegekend.

83
Q

Preferentieonderdelen

A

we kunnen respondenten bijv fvragen welk soort delict zij erger vinden

84
Q

Interval meetniveau

A

meer informatie besloten ind e metingen: niet alleen is eht zo dat de metingen laten zien dat de waarnemingen geordend zijn, nu is het ook zo dat de intervallen tussen de opeenvolgende getallen die aan de metingen zijn toegekend gelijk zijn. Temperatuur

85
Q

Ratio meetniveau

A

meer informatie ligt besloten in de metingen.

§ Prijs van een product. Vast nulpunt

86
Q

Hypothetisch construct

A

: waarmee bedoeld wordt een abstracte term waarmee naar een niet-uitwendig waaarneembaar kenmerk van personen wordt verwezen, dat verondersteld wordt aanwezig te zijn

87
Q

Betrouwbaarheid

A

oof het nauwkeurig gemeten is. Als ik het met hetzelfde instrument twee keer meet en dezelfde uitslag komt is het betrouwbaar

88
Q

Constructvaliditeit

A

of we onze constructen goed gemeten hebben. Wordt beoordeeld met de betrouwbaarheid

89
Q

Validiteit van de operationalisatie

A

de vraag of we meten wat we beogen te meten

90
Q

Content validity

A

kan alleen construct valide zijn als het construct in zijn volle breedte dekt, over het hele spectrum van het construct meet

91
Q

Criteriumvaliditei

A

als de metingen van het construct op de goede manier meten, die metingen moeten samenhangen met een bepaald gedrag dat het construct moet voorspellen.

92
Q

Construct validiteit in engere zin

A

heeft betrekking op de vraag of de meetingstumentne wel echt het bedoelde concept meten.

93
Q

hypothetisch construct

A

een abstracte term waarmee naar een niet-uitwendig waarneembaar kenmekr van personne wordt verwezen, dat verodnersteld wordt aanwezig te zijn

94
Q

operationele definitie

A

vastleggen welke handelingen wij moeten verrichten welke vragen moeten gesteld worden welk gedrag gemeten moet worden welke indicatoren wij moeten gebruiken om een. meting van het construct te krijgen

95
Q

criterium validiteit

A

metingen het construct op de goede manier meten, die meteingen moeten samenhangen met een bepaald gedrag dat het construct moet voorspellen

96
Q

statistische validiteit

A

statistische significantie

97
Q

interne validiteit

A

De interne validiteit is de mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een gevonden causale relatie niet kan worden uitgelegd door andere, externe factoren.

98
Q

test-hertest betrouwbaarheid (intrabeoordelaarbetrouwbaarheid)

A

meerdere metingen van zelfde onderzoeker de correlatiecoefficient daarvan rxx’

99
Q

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

twee metningen van zelfde fenomeen maar met twee beorodelaars. 0.8 goed 0.7 redelijk 0.6 acceptable. een 1 is perfecte lineare samenhang

100
Q

intraclass correlatiecoefficient

A

het gemiddelde en de standaarddeviatie die nodig zijn voor het berkeenne van d ewaarde van de correlatiecoefficient hier berekend worden op grond van alle metingen samen (bijv van de eerste en tweede beoordelaar)

101
Q

proportie overeenstemming:

A

kijken bij betrouwbaarheid van categorische variabele of de propotie overeenstemmende scores berekend betrouwbaar zijn. kijken naar aantal beoordelingen en bezien welke proportie de overeenstemmende scoring daarvan uitmaken

102
Q

cohens k

A

waarbij overeenstemming bij de beoordeling van een dichotome of ordinale waarde bekeken wordt)// is een maat voor intra- en interobserver agreement. De kappa coëfficiënt is een voor kans gecorrigeerde maat van overeenkomst tussen beoordelingen. Een kappa van 0 betekent dat de overeenkomst tussen beoordelingen volledig op kans berust, een kappa van 1 is een volledige overeenkomst.

103
Q

split-half

A

De Split-half betrouwbaarheid meet de correlatie tussen de scores op de twee helftenvan de vragenlijst. Dus hij knipt de vragenlijst in tweeën en kijkt naar de correlatie tussen die twee helften

104
Q

parallel

A

als we willen weten in hoeverre de toets een betrouwbare meting is van de methodologische vermogens van de studenten, kunnen we de toets in tweeen delen, waarbij we zorgen dat in elke deel evenveel begrip kennis en rekenvragen zitten. de twee helften van de toets heten dan parallel. de et vragen wordne opgedeeld in twee zo vergelijkbare ogelijke delen en de totaaltscore van het ene wordt gerelateerd aan de totaalscore vop het andere deel

105
Q

cronbachs alpha

A

de gemiddelde overeenstemming uitgerekend tussen alle mogelijk emanieren waarop men de items in tweeen kan delen: parallelle en niet parallelle

106
Q

face validity

A

op het oog validiteit

107
Q

criterium validiteit

A

bezien of de scores op de meting samenhangen met gedrag dat zij beogen te voorspellen of waarmee zij worden verodnersteld samen te hangen

108
Q

convergente validiteit

A

onze metingen van constructen ook met metingen an die andere constructen samenhangen

109
Q

divergente validiteit

A

discriminante validiteit

110
Q

primair en secundair

A

zijn gegevens die door de odnerzoeker zelf zijn verzameld, secundair door anderen

111
Q

intersubjectiviteit

A

Daarmee wordt bedoeld dat we niet streven naar absolute objectiviteit, maar dat als we bereiken dat onderzoekers onafhankelijk van elkaar tot hetzelfde subjectieve oordeel komen,we daar als het hoogst haalbare genoegen mee nemen

112
Q

Rationaliteit

A

s een anderszins overheersend kenmerk van wetenschap. Dat maakt datwe eisen dat de theorieën waarmee we fenomenen verklaren rationeel zijn, bepaalde regels volgen, uit logische redenaties zijn opgebouwd, hetgeen bijvoorbeeld wil zeggen dat die theorieën niet onderling tegenstrijdige conclusies zouden mogen opleveren

113
Q

Fenomenologie

A

n deze wetenschapsopvatting staat centraal dat het bestuderen van de mens niet naar de uiterlijkheden van zijn situatie kan gebeuren, maar dat dat alleen zinvol kan gebeuren door de mens in relatie tot zijn omgeving te onderzoeken

114
Q

Symbolisch interactionisme

A

Symbolisch interactionismeBij het symbolisch interactionisme staat de interactie tussen mensen centraal. Deze wetenschapsopvatting gaat ervan uit dat mensen middels symbolen met elkaar in interactie staan.

115
Q

e participerende observatie

A

door als onderzoeker zo veel mogelijk in de rol van de onderzochte te kruipen, wordt het mogelijk de interacties van deze persoon zo goed mogelijk te begrijpen

116
Q

Neopositivisme

A

n het neopositivisme probeert men als het ware een huis van wetenschappelijk getoetste uitspraken te bouwen. hoe waarschijnlijk bepaalde algemene uitspraken op basis van die theorie zijn

117
Q

Kritisch rationalisme

A

stelt men dat absolute kennis niet bestaat. men kan er nooit zeker van zijn dat iets waar is. Het enige waar men zeker van kan zijn, is dat iets onwaaris

118
Q

falsificationisme

A

waar men in het neopositivisme een theorie van de grond af probeert te verifiëren, begint de kritisch rationalist met een opgebouwde theorie, en beziet hij of hij
die omver kan falsifiëren. Een niet gefalsifieerde theorie is daarmee niet automatisch waar, maar voorlopig waar. Dat betekent dat alle kennis voorlopig is.

119
Q

De empirische cyclus

A

a. Theorie: obseravatie, idee
b. Inductie: abstracte onderzoeksvraag wordt ggeformuleerd
c. Deductie: vaahgeden moeten ingevuld worden. Precies aangeven hoe we de abstracties denken te gaan vaststellen
d. Toetsing: uitvoering van het eigenlijk eonderozke in het veld
Evaluatie

120
Q

parsimonie

A

wordt bedoeld dat als we de keuze hebben uit twee theorieën, waarvan de een op relatief eenvoudige wijze het vóórkomen van een bepaald fenomeen verklaart en de ander op tamelijk complexe manier, wij bij gelijke verklaringskracht de voorkeur geven aan de eenvoudige theori

121
Q

compatibiliteit

A

wordt bedoeld dat als we de keuze hebben uit twee theorieën, waarvan de een aansluit bij de gangbare theorieën over het fenomeen dat we onderzoeken, en de ander daar niet bij aansluit, wij — wederom gegeven gelijke verklaringskracht — de voorkeur geven aan de theorie die compatibel is met wat we eerder dachten

122
Q

cohort

A

als de groep bestaat uit personen geboren in een bepaald jaar

123
Q

Trendstudie

A

waarbij men op twee or meer meetmomenten wisselende steekrpoeven gebruiken

124
Q

Crossectioneel

A

het onderzoek dan niet door de tijd naar processen kijkt, maar als het ware een plakje uit dietijdas snijdt: in plaats van over vele jaren wordt op één moment in de tijd gekeken. Als het gaat om beschrijvingen is cross-sectioneel onderzoek vaak net zo adequaat als longitudinaal onderzoek

125
Q

Grounded

A

de onderzoeks vraag stuurt niet de dataverzameling, maar gener3eert de data verzameling de onderzoeksvragen. Grounded slaat op het feit dat de hypothesen die worden opgesteld en de data die verzameld worden, direct uit de empirie komen

126
Q

Nomothetisch onderzoeksontwerp

A

gericht op het isoleren van actoren die het optreden van gebeurtenissen bij een grote groep personen kunnen verklaren
§ Algemene verklaring van het type oorzaak-gevolg’

127
Q

Idiografische verklaringen

A

gericht op de unieke verklaring van een serie van gebeurtenissen bij 1 persoon, of een analyse-eenheid.
§ Verklaren van een particuliere gebeurtenis of set van gebeurtenissen zonder daarbij brede geldigheid te willen pretenderen
§ Contextueel gericht, deterministisch en holistisch

128
Q

Type 1 onlinbe onderzo

A

onderozke slechts via het internet.

129
Q

Type 2 online onderzoek

A

gegevens verzamelen over personen terwijl zij zich op internet manifesteren, terwijl zij bijv interacteren in een online groep. Onderzoeken dan het gedrag op het internet, hun digitale online gedrag

130
Q

proportioneel gestratificeerde steekproef

A

komt het percentage respondenten uit een bepaalde subgroep in de selectie overeen met het percentage respondenten uit deze subgroep in de gehele onderzoekspopulatie.

Op deze manier is iedere subgroep correct vertegenwoordigd en wijken je resultaten minder af van de werkelijkheid.

131
Q

disproportionele gestratificeerde steekproef

A

Een dergelijke steekproef kun je inzetten om inzicht te krijgen in kleine subgroepen. Je kunt dan geen uitspraken doen over de gehele onderzoekspopulatie op basis van je steekproef, maar wel over de gehele subgroepen (niet alleen je respondenten).

Als je conclusies wilt trekken over de gehele onderzoeksgroep, dan is het van belang dat je een proportioneel gestratificeerde steekproef uitvoert.

132
Q

plafondeffect

A

wordt bedoeld dat effecten van de interventie niet aan te tonen zijn omdat de respondenten aan de top van de schaal zitten. Zij scoren reeds maximaal, waarmee een nadere verbetering niet aan te tonen is

133
Q

vloereffect

A

als ik zou proberen de effectiviteit van een training aan te tonen die antisociaal gedrag moet verminderen, en ik zou daartoe een onderzoeksgroep onder de loep nemen die nauwelijks antisociaal gedrag vertoont

134
Q

Multi-level-methoden:

A

§ Multi-level analyse stelt een regressiemodel op dat vertakt is over diverse lagen

135
Q

ruimtelijk afhankelijk

A

als er iets in een buurt gebeurd (dat de SES laag is zal het in nabije wijken ook relatief laag zijn)

136
Q

john henry effect

A

doordat controlegroep ziet dat experimentele groep wat leuks of iets te doen krijgt kan het effect hebben op de controle groep terwijl je dat jusit niet wil. oplossing: iets te doen geven aan controlegroep wat niet van invloed is op je onderzoek

137
Q

API Computer Assisted Personal Interviewing. a

A

als een interviewer een computer gebruikt waarvan hij de vragen opleest en die vragen daarna ook meteen weer invoert in de computer. De onderzoeker zit face to face met de respondent aan tafel.

138
Q

cati Computer Assisted Telephone Interviewing

A

Is hetzelfde als hierboven, maar zitten ze niet bij elkaar aan tafel maar dan gaat het via de telefoon

139
Q

Computer Assisted Self-Interviewing casi

A

Een deel van de vragen wordt door de respondent zelf ingevuld. Bijvoorbeeld als je een vragenlijst hebt en een deel van de vragen gaat over vrij gevoelige informatie. Het is bekend dat mensen dan toch wat eerlijker zijn.

140
Q

cAWI Computer Assisted Web-Interviewing

A

De respondent vult zelf via het internet een vragenlijst in.

141
Q

Voordelen van het gebruiken van computers

A

Data direct ingevoerd•Je kunt filtervragen opnemen.•Directe controle op zwangere opa’s dus inconsistente antwoorden binnen het totale interview. Als de persoon een man van 80 is bijvoorbeeld en hij antwoordt later op een vraag dat hij zwanger is, weet je gelijk dat het niet klopt. Er zijn ook minder duidelijke voorbeelden maar waar de computer wel op kan controleren. •Gevoelige vragen zelf laten invoeren. Het is bekend dat je minder onder rapportage krijgt van bijvoorbeeld het plegen van delicten of slachtofferschap. Mensen geven eerder toe.