actuele criminologie Flashcards

1
Q

Neerwaartse vergelijking

A

verklaart waarom criminele horroverhalen aantrekkelijk zijn omdat er een aangenaam gevoel is dat men zelf ebter aan toe is dan het slachtoffer. Dit mechanisme verklaart de grote populariteit vanberichten over sensationele misdrijven en rechtszaken in ochtendbladen, op gespecialiseerde websites en bijreality-tv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Criminologie :

A

de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en achtergronden van menselijke gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze waarop de overheid en de overige maatschappij daarop reageert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zagen de mens als homo economicus

A

een op grond van de vrije wilsbeschikking - de ratio- handelende mensen die voor en nadelenv an gedragsalternatieven afweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cesare Beccaria

A

italiaanse filosoof 1764: criminaliteit was volgens Beccaria een overtreding van het maatschappelijke contract dat de burgers vrijwillig aangaan tussen de staat en zou dus alleen in de mate van de inbruik op het contract moeten worden bestraft, het zogenoemde proportionaliteitsbeginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Positivistische stroming:

A

denken over misdaad en straf werden sterk beinvloed door de natuurwetenschappen -> meer deterministisch mensbeeld: de vrijheid van handleen van de mensen wordt sterk beperkt door mogelijkheden en omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Italiaanse antropologieschool

A

door systematische observatie probeerde men de medische factoren te vinden die crimineel gedrag veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lombroso

A

gevangenisarts 1870 die uitelrijke kenmerken van zijn patienten systematisch ging meten met voor zijn tijd geavanceerde apparatuur. -> positivsitshce methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Socialistische criminologie

A

Socialistische transformatie van de samenleving zou misdaad laten verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Marx en Engels

A

meer aandacht voor economische (machts-) verhoudingen in de samenleving. Geloof ontstond dat door socialistische transformatie van de samenleving de misdaad zou verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Willem bonger UVA 1922

A

legde zwaar accent op de relatie tussen de ontwikkeling van de criminaliteit en economische condities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Witteboordencriminaliteit

A

(criminaliteit gepleegd door leiden die tot de maatschappeljke elite behoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kritische criminologie

A

concentreerden zich op vragen over criminaliseringsprocessen: hoe verloopt de totstandkoming van nieuwe wetten en hoe worden de opsporingsprioriteiten van de politie bepaald? Welke belangen van invloedrijke groepen spelen daarbij een rol? Waarom zijn sommige gedragingen elders niet onder de strafwetgeving vallen in het eigen land strafbaar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Merton 1938 Anomie of strain theorie

A

volgens merton kwam de toegenomen misdaad in amerikaanse steden voort uit de tegenstelling tussen de officiele ideologie van de american dream- vrijheid en gelijkheid voor iedereen en de werkelijkheid van geringe kansen voor de migranten en zwarten in achterstandswijken. De gedepriveerden zouden weinig kansen hebben om de American dream op legale wijze te verwezenlijken en daarom grijpen naar illegale manieren om carriere te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijvende criminologie/criminografie

A

bestudeert de statistische verdeling van criminaliteit in tijd en ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaken van crimineel gedrag en criminaliteit: 2 hoofdstromnigen die tegenover elkaar staan

A

i. Biologische en psychologische criminolgoie probeert te verklaren waarom individu met kenmerk X crimi gedrag vertonen en individuen met kenmerk Y niet.
ii. Economische en sociologische benadering probeert criminaliteit te verklaren als maatschappelijk verschijnsel: antwoord op de vraag waarom in land A de crimi hoger ligt dan land B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cybercrime in enge zin

A

omvat delicten waabrij ICT zowel het instrument sals het doelwit is van de criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cybercriminaliteit in brede zin

A

omvat delicten waarbij ICT wel onderdeel uitmaakt van de modus operandi maar zelf niet het doelwit is (cyberbulying) (verkoopfraude) “gedigitaliseerde criminaliteit”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Doodslag

A

met voorbedachten rade is sprake van moord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Moord

A

(verondersteld dat de dader zijn delict niet heeft gepleegd in een impuls, maar van tevoren heeft beraamd (bijv wapen aangeschaft)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Internationale politiestatistieken

A

§ Methode om hypothese te toetsen zoals dat criminaliteit samenhangt met armoede, is het vergelijken van het nieau en de ontwikkeling van (vormen van) criminaliteit in verschillende landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Probelmen met vergelijken van cijfers:

A

□ Wettelijke definities van verschillende soorten misdrijven zijn niet uniform.
□ Aangifte bereidhid van het publiek en registratiebereidheid van d politie verschillen land tot land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Belangrijkste onderdelen van het strafrechtelijke systeem die bepaalt welke gedragingen strafbaar zijn:

A
  1. De strafwetgever (zoewl centrale overheid als lagere overheden)
    2. Politie en andere instanties met opsporingsbevoegdheid
    3. Openbaar ministerie (officieren van justitie)
    4. Zittende magistratuur (rechters, bijgestaan door de griffie)
    5. Gevangeniswezen en de forensische-psychiatrische zorg
    De recalssering, kinderbescherming en de forensische psychiatrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Openbaar ministerie belast door het rechtelijke handhaving van de rechtsorde waaron deze taken vallen:

A

i. OM geeft leiding aan de opsporing door de politie van strafbare feiten
ii. OM belast met de vervolging van verdachten
iii. OM houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van straffen, maatregelen en daarbij opgelegde voorwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Rol van aanklager;

A

vervolging van verdachten (deagvaarden, de zaak en het bewijs ervoor ter terechtzitting uiteenzetten en het eisen van een straf en of maatregel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Seponeren

A

zaak terzijde leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Technisch sepot:

A

te weinig bewijs tegen de verdachte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Beleidssepot

A

zaak terzijde leggen uiit opportuniteitsoverwegingen bijv odmat het om een licht vergrijp gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Transactie

A

Bepaalde voorwaarden stellen aan het niet vervolgen (geldboete of taaktraf)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Strafbeschikking

A

De strafbeschikking mag alleen worden uitgevaardigd in geval van verdenking van een overtreding of een misdrijf waar niet meer dan 6 jaar gevangenisstraf op is gesteld. OvJs kunnen vastellen en een breed scala aan straffen en maatregelen kunnen opleggen. De verdaht kan hiertegen bezwaar maken bij de rechter die dan alsngo een oordeel velt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Afdoen in eerste aanleg:

A

wanneer nieuwe zaken worden behandeld door het OM. Deze zaken worden afgehandeld bij 11 arrondissementspparketten waar de officieren van justitie werken onder leiding van een hoofdofficer van justitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Twee landelijke parketten voor de complexere zaken

A

landelijk parket voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en internationale misdrijven en het functioneel parket voor de bestrijding van fraude en milieucriminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Magistratuur

A

rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Magistratelijke rol van de officieren

A

zijn niet alleen verantwoordelijk voor een effectieve toepassing van het strafrecht als middel tot criminaliteitsbestrijding, maar ook voor het bewaken en waarborgen van de rechten van de verdachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

De rechtspraak:

A

11 rechtsbanken, 4 gerechtshoven en de Hoge Raad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Rechter-commissaris

A

rechter die beslissingen neemt over het vooronderozek in strafzaken. Bijv over het horen van getuigen en aftappen van telefoons en over het in bewaring stellen van verdachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Reclassering

A

komt neer op de bevordering van de maatschappelijke reintegratie van verdachten en veroordeelden en de verminderning van hun kan sop recidive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Selectiviteit in de strafrechtspleging

A

het verschijnsel dat systematische, (niet toevallige) factoren bepalen welke natuurlijke of rechtspersonen uit het totaal van wetsovertreders in aanraking komen met de politie en/of justitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Bij toepassing van het strafrecht treden 3 verschillende vormen van selectiviteit op

A

a) Selectiviteit door capaciteitsgebrek: onvermogen van politie en justitie om alle zaken die aan hen worden voorgelegd, optimaal te behandelen
b) selectiviteit door regionale beleidsverschillen : nationale politie moet dit tegengaan
c) selectiviteit op basis van groepskenmerken van de justitiabelen:Selectiviteit in het politieoptreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

c) selectiviteit op basis van groepskenmerken van de justitiabelen:

A

◊ Klassenjustitie: de systematische benadeling van potentiele justitiabelen met geringe economische hulpbronnenm incl allochtonen, in alle onderdelen van de strafrechtsketen (wetgeving, opspoirng, vervolging, berechting en executie). De benadeling heeft betrekking op de kansen van personen o in de strafrechtsketen terecht te komen, de kans om er op enig moment weer uit te komen en de behandleing tijdens het verblijf in de keten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Selectiviteit in de staftoemeting door de rechter

A

wordt voornamelijk gekeen naar de factoren die en rol spelen bij het bepalen van de strafmaat zoals : type en ersnt van het gepleegde feit, extrinsieke factoren voor het misdrijf (leeftijd sekse burgerijke staat, strafrechterlijk verlede en sociale status)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

□ Ongelijkheid in veroordelen van vrouwen (zelden hechtenis) in verg met mannen. Mogelijke verklarignen:

A

a) Het kan zo zijn dat vrouwen vaker dan mannen vanwege minder ernstige delicten met het OM en de rechter te maken krijgen.
Kan dat meisjes en vrouwen structureel een lagere straf krijgen voor dezelfde delicten dan jongens en mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Normering van discretionaire bevoegdheden

A

is de vrijheid om op basis van het eigen inzicht een beslissing te nemen (beslissingsvrijheid) (Hierdoor neemt de trechterwerking toe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Riskant gedrag

A

niet per see crimineel gedrag, maar risicovol zoals roken en alcoholmisbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

○ Antisociaal gedrag: brede categorie met van allerlei gedragingen:

A

i. Riskant gedrag: niet per see crimineel gedrag, maar risicovol zoals roken en alcoholmisbruik
ii. Problematisch gedrag bij minderjarigen zoals weglopen van huis of spijbelen.
iii. Slachtofferloze delicten zoals drugsgebruik of prostiutie, feiten die in bepaalde landen stafbaar zijn gesteld a) om individuen tegen zichzelf te besdchermen of b) op morele gronden
Criminaliteit in al zijn facetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Reactieve agressie

A

wordet vertoond in reactie op ene bedreiging of belediging. Wordt doorgaans gemotiveerd door gevoelens van angst woede of jaloezie, wordt aangeduid als frustratieagressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Proactieve/spontane agressie

A

uit zijn op confrontaties, zijn berekenend van aard en worden relaitef koelbloedig uitgeoverd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

tweelingsonderzoek

A

vergelijking monozygotische (eeneiige) tweeling met dizygotische (twee-eiige) tweelingen. Het erfelijke materiaal van monozygotische tweelingen, afgezien van mutaties, identiek en daarom kunnen verschillen tussen twee leden van een dergelijke tweeling worden toegeschreven aan omgevingsinvloeden. Dizygotische tweelingen verschillen wel genetisch van elkaar, evenveel als gewone broers en zussen, en zij ondergaan eveneens verschillende ogmevingsinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Men verwacht wanneer er een erfelijke factor in het spel is (tweelingenonderzoek)

A

bij mono-zygotische tweelingen meer gelijkheid van gedrag dan bij dizygotische.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Adoptiestudies

A

en probeert daarbij vast te stellen in welke mate gedrag zoals vertoodn door een geadopteerd persoon, eveneens voorkomt bij enerzijds de biologische ouders en hun verwanten en anderzijds bij de adoptieouder en hun verwanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

ombineren van adoptieonderzoek en tweelingenonderzoek

A

® In deze opzet worden tweelingen onderzocht die kort na de geboorte geadopteerd zijn door verschillende adoptieouders. Gelijkenissen in gedrag van tweelingen kunnen zo dus aan genetische invloeden worden toegeschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Epigenetica

A

processen die invloed hebben op de activiteit van genen. Onder de invloed van omgeving kunnen geven aan of uit worden gezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

patente trek

A

dimensie op een model. De positie die een persoon inneemt op een specifieke dimensie is afhankelijkn van genetische invloeden en/of ervaringen inde vroege jeugd. Persoonlijkheidsdimensies zijn stabiel door de tijd heen en ze voorpsellen gedrag in verschillende situaties (cross-situational consistency

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Zuckerman persoonlijkheidstheorie

A

waarin de behoefte aan spanning centraal staat. ® Spanningsbehoefte wordt onderverdeeld in 4 subschalen/kenmerken: xrisicobereidheid, ervaringsgerichtheid, behoefte aan verandering, ontremming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Risicobereidheid

A

neiging om activiteiten te ondernmene die een ffysiek gevaar met zich meebrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Ervaringsgerichtheid

A

neiging tot een onvoncentionele manier van leven, waarbij men gericht is op het opdoen van nieuwe ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Behoefte aan verandering:

A

de behoefte aan voortdurende afwisseling zowel qua omgeving als in contacten met mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Ontremming

A

de behoefte om zich in sociale situaties uit te leven door onder meer het drinken van alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

® Vijffactorenmdoel: Big 5 persoonlijkheidstest:

A

Neuroticisme, extraversie-inttroversie, vriendleijkheid, zorgvuldigheid en openstaan voor nieuwe ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Parent-c hild interaction therapy

A

spelen ouder en kind samen in een spelkamer en coacht de therapeut de ouder vanachter een one-way screen middels een microfoontje in het oor van de ouder. De behandeling richt zich op twee basale interacites:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Oudergericht interactie

A

waarbij ouders specifieke gedragstechnieken leren om met negatief gedrag van hun kind om te gaan als zij ermee aan het spelen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Group think

A

gewoonte van criminele groepen om in onderlinge gesprekken angst verhogende informatie niet toe te laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Online disinhibition:

A

mensen op internet kunnen gemakkelijker overgaan tot het vertonen van antisociaal en deviant gedrag dat zij in real life niet zouden vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Differentiele associatie

A

theorie gaat ervan uit dat crimineel gedrag niet, zoals in die tijd nog door velen werd gemeend, berust op erfelijke aanleg, maar wordt aangeleerd in contact met anderen. Het is volledig afhankelijk van met wat voor personen men zich associeert. Het leren van nieuw gedrag is observeren, imiteren, en internaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Beccaria (1738-1794) klassieke ideeen

A

stelde dat alle individuen van nature eigen rechten op virjheid hebben en dat die rechten in principe belangrijker zijn dan de rechten van de overheid. § Hij gaf voorstellen zoals; straffen zouden gerelateerd moeten zijn aan de ernst van het delict dat gepleegd wordt (proportionaliteitsprincipe)
§ Straffen zouden sneller opgelegd moetn worden en met zekerheid ten uitvoer worden gelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Bentham (1970)

A

. Hij stelde dat straffen net hoog genoeg moeten zijn om (potentiele) daders ervan te weerhouden een delict (opnieuw) te plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Gary Becker ‘an Economic approach’ (1968):

A

legde uit dat de economische weteenschap methoden kan aanreiken die de samenleving kunnen helpen om de strafrechtspleginge effectiever en efficienter te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Economische theorieen:

A

veronderstellen dat het plegen van strafbare feiten het resultaat is van een afweging door de dader van de voor-en nadelken, van de baten en kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Strafrisicio

A

Het inschatten van kosten en sancties die de regerlovertreder akn verwachten als gevolg van het optreden van politie en justitie. -> wordt gezien als product van de pakkans en de strafmaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Pakkans

A

gemiddelde kans dat een regelovertreder een sanctie wordt opgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Strafmaat

A

zwaarte van de sanctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Afschrikkingstheorie Becker 1968

A

Per delictstype berekenen welke strafbedreigingen nodig zijn om criminelen van hun activiteiten te laten afzien//de overheid zou per delictstype moeten berekenen welke strafbedreigingen nodig zijn om criminelen van hun activiteiten te laten afzien, zodat door de bank genomen de kosten de baten gaan overtreffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

De strafdreiging hangt af van:

A

1) Strafsoort (geldboetes taakstraffen etc)
2) Omvang van de straf (hoogte van de boetes of duur gevangenisstraffen)
3) Wijze van tenuitvoerlegging (wat voor soort taakstraf moet worden uitgevoerd, welke penitentaire inrichting en onder welk regime de gevangenisstraf moet worden uitgezeten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Preventieve maatregelen

A

aaname dat de delinquent zich bij de planning en uitvoering van de criminele intenties laat leiden door een afweging van de kosten en baten van activiteiten met betrekking tot concrete doelwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Gelegenheidstheorie: Marcus Felson 1997 noemde hij ‘routine activities theory RAT

A

het nivieau van de criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiele daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Situational crime prevention theory

A

niveau van inbraken of diefstallen wrodt bepaald door de beschikbaarheid van geschikte doelwitten en ook door de mate van bewaking/beveiligiging (guardianship)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Het sociologisch perspectief;

A

het criminologische gedrag van mensen wordt bepaald doo rhun sociale omgeving in brede zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Anomie theorie

A

de bestaande sociale tegenstellingen die gemanifesteerd izjn op materieel gebied waardoor beapalde groepen als gedepriveerden worden beschouwd.//Anomie ontstaat als in een maatschappij de culturele doeleinden gaaan botsen met de legitieme middelen die het individu ter beschikking staan om die doeleinden te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Durkheim 1858-1917:

A

snelle en ingrijpende sociale veranderingen (verstedelijking en industriele revolutie) grote invloed hebben op allerlei groepen in de samenleving. Het gevolg kan zijn dat mensen zich gaan iznetten voor nieuwe doelen die in strijd zijn met vroegere doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Mertons instrumentele anomietheorie

A

de westerse samenleving legt overmatig veel nadruk op het bereiken van materiele welvaart en een hoge sociale status.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Reactie patronenn op strain (innerlijke spanning die veroorzaakt wordt door de ervaring dat men de gekozezn succesdoelen niet kan bereiken):

A
conformiteit
vernieuwing
ritualisme
terugtrekgedrag
rebellie of verzet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

confromiteit

A

het zich confromeren aan de wet is in een stabiele maatschappij het normale gedragspatroon van de burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Vernieuwing

A

deviantie of criminaliteit: illegatieme middelen aanwenden om gestelde doelen toch te realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Ritualisme

A

blijkt na reeks maatschappelijke mislukkelingen het nastreven van de culturele doeleinden op te geven. Niettemin blijven izijd e voorgeschreven middelen bijna ndwangmatig hanteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Terugtrekgedrag

A

geven de middelen op. Plaatsen zich als outcasts buiten de maatschappij. Drugsverslaafden, acoholisten, zwervers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Rebellie of verzet

A

zullen de schuld van de door hen beleefde strain aan de verkeerde structuur van de samenleving geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Agnew 1992

A

betoogt dat individuen in tal van stiuaties en met tamelijk grote frequentie te maken hebben met maatschappelijke frustraties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Cohens 1955:

A

beperkt zich tot delinquente gedragingen die in groepsverband (gangs) worden gepleegd. Cohen zegt dat de waarde van de middenklasse als succes en welvaart voor jongeren uitz wakkere milieus onbereikbaar zijn. Zij zijn ook minder toegerust o de heersende culturele doeleinden te verwezenlijken dan jongeren uit de middenklasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Cloward en Ohlin 1961

A

betogen dat delinquent gedrag moet worden gezien als een reactie op het gebrek aan mogelijkheden om succes in de vorm van matierele welvaart te bereiken door arbeid of andere legitieme middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Onderschijden 3 typen subculturen:

A

criminele cultuur, conflict cultuur, afzonderingssubcultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

criminele subcultuur

A

aangetroffen in die wijken waar de cirminaliteit van volwassen in aanzien staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Conflict subcultuur

A

gekenmerkt door gebruik van geweld in allerlei vormen. Ontstaat in buurten zonder omvangrijke volwassenencriminaliteit die de jongeren tot voorbeeld kan dienen om door vermogenscriminaliteit frustraties te boven te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Afzonderingssubcultuur

A

aanzienlijk zwakker gestructureerd en minder stabiel van samenstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hirschi 1969

A

stelt dat de mens van nature hedonistisch is en streeft naar de bevrediging van eigen behoeften en naar plezier. Mensen worden volgens hirschi alleen sociale wezens wanneer hun sociale omgeving dat afdwingt. Kwaliteit van de binding met de omgeving beslissend omdat het niet plegen van criminaliteit ewordt gezien als het gevolg van de bindingen van individuen met hun omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Hirschi 1969 onderscheidt 4 elementen:

A

gehechtheid, betrokkenhied in verband met eigenbelang
gebondenheid
normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Sociale desorganisatietheorrien

A

geeft aan dat er in wijken met hoge crimnaliteit een geringe mate van stabiliteit is (veel verhuizingen) en een lage sociale cohesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Broken windows theory

A

potentiele criminelen zouden de fysieken kenmerken van verloedering interpreteren als een vrijbrief om ook ernstiger delicten te plegen. Potentiele slachtoffers zouden in zo’n omgeving bij voorbaat weerloos en onbeschermd voelen en zich daar ook naar gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Collective efficacy

A

bereidheid van wijkbewoners om tegen criminele incidenten op te treden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Socialelabelingtheorieen

A

het sociale gedrag van mensen wordt sterk bepaald door de sociale rollen die men krijgt opgelegd of zelf aanneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Secundaire deviantie:

A

het verschijnsle dat weetsovertreders die hen door de ogmgeving opgelegde rol van crimineel als een identiteit gaan beschouwen, waarnaar zij zich vervolgens ook gaan gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Deviance amplification

A

versterking en verbreiding van afwijkend gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Synthetische theorieen:

A

veronderstelt een dynamische interactie tusssen de keuzes van potentiele dader sen potentiee slachtoffers van criminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Reintegrative shaming: Braithwaite 1989:

A

Primaire oorzaken crimineel gedrag liggen bij sociale deprivatie die wordt ondervonden, en de minder sterke bindingen aan de conventionele maatschappij die daardoor ontstaan. Leidt tot experimenteren met crimineel gedragIs alleen het begin als maatschappij, politie en justitie, hierop reageert met stigmatisering en uitstoting (uche-uche VS). Als sociale omgeving het vertoonde gedrag afwijzen, zonder dat persoon zich afgewezen voelt, kan de criminele carrière in de kiem gesmoord worde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Situationele actie theorie SAT:

A

criminaliteit is het overtreden van morele regels. De onmiddelijke oorzake n van dergelijk regelbrekend gedrag te bepalen in plaats van de achterliggende maatschappelijke oorzaken of psychische disposities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

· Tweedimensionale typologie van preventiestrategieën:

A

○ Maatreglen die zijn gericht op bijv alle ouders vna schoolgaande kinderen (pedagogische adviezen)
○ Maatregelen gericht op typische risicojongeren (opvoedingsondersteuning)
○ Maatregelen gericht op ex-delinquenten (reclasseringswerk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Aan de meeste criminaliteitsproblemen zitten drie kanten

A

potentiele daders, risicoscheppende situaties en potentiele slachtoffers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

○ Primaire dadergerichte preventie

A

§ Opvoeding en voorlichting: kinderen op jonge leeftijd terechtgewezen worden ontwikkelen een gewetensfunctie die op latere eleeftijd blijft bestaana
□ Lesprogramma’s voor voorlichting
□ Preventiecampagnes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Secundaire dadergerichte preventie

A

voorzieningen voor de opvang en begeleiding van risicojongeren (aparte jeugdhonken en straathoekwerk projecten)
§ Vaak werden dat voorzieningen voor delinquente bezigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Early interventions:

A

programma’s waarbij risicojongeren op zeer jeugdige leeftijd worden gesignaleerd en vervolgens professioneel begeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

○ Tertiaire dadergerichte preventie:

A

§ Traditionele reclasseringswerk: geven van hulp en steun aan gedetineerden en ex-gedetineerden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

primaire situationele preventie

A

impliceert de invoering van elementaire beveiligingsmaatregelen onder de gehele bevolking: wet bescherming persoongsgegevens. Stuurslot in auto’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

secundaire situationele preventie

A

gericht op de verbetering van de beveiligiing of bewaking door inworners van wijken of andere doelgroepen met verhoogde risico’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Technopreventie

A

toepassing van tehcnische middleene bij de versterkign van factoren die een belemmering vormen voor het plegen van criminaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

§ Preventie door environemnetal design:

A

□ Defensible space creeren: overzichtelijkheid en het markeren van de gerenzen tussen particuliere en pubieke ruimten zouden flaatgebouwen beter ‘weerbaar’ kunnen maken tegen criminele dreigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

§ Tertiaire, ofwel geindiceerde situationele preventie:

A

□ Hotspots policing leidt tot minder criminaliteit, zowel op de hotspots zelf alsook inde omringende gebieden. Er treedt dus geen verplaatsing (dispalcement) op maar juist een uitstraling naar de omgeving (diffusion of benefits)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

primaire slachtoffer gericht einterventie

A

voorlichtingsmiddelen als advertenties, folders, stickers en tv spots wordt geprobeerd verandering te brengne in de attitudes en gedragingen van potentiele slachtoffers
§ Weerbaarheidstraining

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

secundaire slachtoffer gerichte preventie

A

trainingen over hoe om te gaan met roofovervallen. Inoculagie: voorbereiden van personen op een mogelijk slachtofferschap van een delict in de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Tertiarire slachtoffergerichte preventie

A

voorlichting aan slachtoffers hoe zij herhaald slachtofferschap kunnen voorkomen. Personen die recent slachotffer zijn geworden, lopen statistisch gezien sterk verhoofde risico’s opnieuw slachtoffer te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

3 insturmenten om de stedelijke omgeving te herordenen met het oog op meer veiligheid:

A

1) Klassieke
2) Voorspellende :
3. Psycho-politieke instrumenten:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

penologie

A

bestudeert de doelstellingen van wettelijke straffen, de toepassing ervan in de praktijk en de uitwerking ervan op de gestraften zelf of op andere groepen zoals potentiele plegers van delicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

vergelding

A

D0or middel van straf wordt de schuld van de dader aan de maatschappij vereffend en/of wordt genoegdoening aan slachtoffers/nabestaanden geboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Kant (1724-1804

A

de strafwetgeving is een categorische imperatief, dat wil zeggen een van alle doelgerichtheid vrij gebod van de gerechtigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

§ Bij de doelsptelling van speicale preventie door strafoplegging kunnen verschillende vraagtekenens van principiele aard worden geplaatst:

A

1) Of er van strafoplegging zou mmoeten worden afgezien indien van een straf geen preventief effect te verwachten is
2) Of ingrijpende vormen van heropvoeding of behandeling van delinquenten tijdens de tenuitvoerlegging van straffen toelaatbaar zijn
3) Of de theorie van de speicale preventie er ook toe moet leiden dat reeds voordat een delict is gepleeg,d maatregelen worden genomen tegen potenitele daders

123
Q

Selective incapacitation:

A

selectief onschadelijk amken van de gevaarlijkste daders (VS)

124
Q

□ Probleem bij maatregeln op basis van de theorie van generale preventie:

A

a) Deze theorie geen afdoende maatstaf voor de omvang van de straf kan geven. Het grondprincipe van de porportionaliteit van straffen wordt met de voeten getreden als je bijv een gevangenisstraf met dubbelparkeren beboet.
b) Strafdreiigng niet altijd een afschrikkende werking heeft maar ook als uitdaging kan worden gezien
c) Vaak handelt de doornsee delinquent impulsief. Dit geldt volgens de inzichten van de moderne criminologie a fortiori voor schronische delinquenten

125
Q

Verenigingstheorieen

A

Combineert de relatieve- en de absolute straftheorie.Straf moet proportioneel zijn voor daad en schuldVerschillende doeleinden dienen Straf in verenigingstheorie moet altijd een element hebben van al deze drie: oVergeldingoSpeciale preventieoGenerale preventie

126
Q

Quasi experimenteel

A

onderzoeker heeft controle over de interventie; de onderzoeker heeft ehcter geen ocntole over de samenstelling van de groepen: de onderzoeker kan niet bepalen welke kinderen de interventie krijgen, slechts welke scholen

127
Q

Observationeel onderzoek:

A

registreert de onderzoeker alleen maar

128
Q

voorwaarden voor causaliteit

A
  1. X gaat vooraf aan Y
    2. X hangt empirisch samen met Y
  2. Er is geen alternatieve verklaring voor de samenhang tussen X en Y
129
Q

spurieus (causaliteit)

A

in de situatie waarin een waargenomen verband tussen twee variablene Z en Y wordt verklaard door een derde variabele, is het verband tussen Z X en Y spurieus.

130
Q

Reciproke causale relaties

A

oorzaak-gevolg relaties die reciprook zijn is eerst X en Y veroorzaakt, waarna Y weer invloed op X uitoefent.

131
Q

Suppressor-variabele

A

verband tussen twee variableen onderdrukt worden door een derde variabele

132
Q

Tijdsreeksdesign observatonieel onderzoek

A

informatief om meer metingen te maken over een tijdsbestek

133
Q

Natuurlijk experiment

A

: dergelijke unieke gebeurtenis die normaliter om allerlei ethische of praktische redenen niet in onderzoek te creeren zou zijn

134
Q

Quasi experimenteel

A

proberen de beperkingen van het observationeel ontwerp te ondervangen. Bij quasi exp onderzoek doet een vergelijkingsgroep zijn intrede, die we nodig hebben om een causaal verband te kunnen leggen tussen de interventie en de afhankelijke variabele

135
Q

Statistisch equivalent:

A

eventuele verschillen tussen gerandomiseerde groepen zijn op grond van het toeval tot stand gekomen. Het enige waarop de twee groepen nu nog systematisch verschillen, is de interventie.

136
Q

Nettoveranderin

A

de verandeirng in de controlegroep is de verandering die men sowieso ondergaat, en het verschil tussen die twee is de nettoverandering

137
Q

brutoverandering

A

Verandering in experimentele groep. (vereandering die men sowieso ondergaan zou hebben plus de verandeirng ten gevolge van de interventie)

138
Q

Propensity score matching

A

nog gesofisticeerder te werk. Men gaat er van uit dat de ene respondent een grotere kans heeft de interventie te krijgen dan de andere respondent

139
Q

Blocking

A

de matching vindt niet per individuele respondent maar per groep van respondenten plaats

140
Q

Problemen propensity matching

A

in het matchen gaan respondenten verloren, de techniek voor het schatten van de propensity score uitgaat van bepaalde aannames.

141
Q

Interne validiteit

A

de mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een vastgestelde oorzaak-gevolgrelatie (causaal verband) niet door andere factoren kan worden verklaard.//de vraag of er geen alternatieve verklaring zijn voor het gevonden effect. Moeen kunnen aantonen dat een verband niet spurieus is.

142
Q

History

A

als gelijktijdig met de interventie iets heeft plaatsgevonden waardoor de respondenten beinvloed zijn, wat het waargenomen effect (mede) heeft veroorzaakt)

143
Q

Rijping (maturation)

A

: als eht waargenomen effecct niet veroorzaakt is door de interventie maar door een (ander, autonoom) ontwikkelingsproces binnen de respondenten

144
Q

Testeffecten (testing)

A

waargenomen verandering op de afhankelijke variablee nniet door de interventie is veroorzaak,t maar door de voormeting zelf.

145
Q

Instrumentatie

A

als de observatie methode van betekenis verandert in de loop van het onderzoek, kan dat het waarschijnlijke effect veroorzaken

146
Q

Selectie

A

de twee groepen niet aselect zijn samengesteld

147
Q

Waargenomen verschil tussen groepen:

A

controle groep kan zich verzetten tegen het feit dat experimentele groep therapie krijgt. Oplossing is om de controle groep een zelfde soort idee te geven dat zij ook beahdneld worden

148
Q

Regressie naar het gemiddelde

A

treedt op doordat metingen fluctueren

149
Q

Interactie van de diverse bedreigers met selectie:

A

een bepaalde bedreiger alleen in de ene groep optreedt en niet in de andere.

150
Q

Externe validiteit

A

vragen we ons af of dat statistische significante verband, dat binnen de steekproef is vastgesteld, ook buiten die steekproef geldt. We vragen ons af of het resultaat gegeneraliseerd kan wordne

151
Q

§ 4 bedreigiers van externe validiteit:

A

interactie van testeffecten en interventie, interactie van selectie en interventie, interactie van situatie en interventie, reactieve factoren

152
Q

Interactie van testeffecten en interventie

A

gebeurd wanener er een voormeting gebeurd. Dit kan effect hebben op de respondenten omdat eht een soort oefenenen is. Alleen als we het niet doen dan komen we er nooit achter dat het een effect heeft. We willen een soort werkelijkheid creeren ookal zijn dit laboratorium effecten

153
Q

Interacite van selectie en interventie

A

als de onderzoechte groepen personen door hun speicale smaenstelling gevoleig zijn voor de interventie het niet mogelijk is de resultaten van toepassing te verklaren op personen buiten het laboratorium.

154
Q

Interactie van siuatien en interventie:

A

komt men in de literatuur vaak tegen als de ecologische validiteit. Met deze bedreiger wordt bedoeld dat het effect weliswaar intreedt in het laboratorium, maar dat in een minder gekunstelde situatie, zoals gezegd ‘in het wild’, het effect niet zou intreden. De interventie heeft bijvoorbeeld alleen effect omdat de respondenten zich in een experimentele setting bevinden; buiten die setting, waarin zij niet hun natuurlijke gedrag vertonen, zou de interventie niet het gemeten effect hebben.

155
Q

Reactieve factoren

A

Hiermee wordt een heel scala aan factoren en mechanismen bedoeld die maken dat het gedrag Y dat gemeten wordt alleen vertoond wordt door de respondenten als zij weten dat ze onderzocht worden. Één zo’n reactieve factor wordt het Hawthorne-effect genoemd. Men komt het placebo-effect ook in de literatuur wel onder de reactieve factoren tegen.

156
Q

Hawthorne effect

A

het effect dat als personen weten dat zij onderzocht worden hun presetaties verbeteren door die wetenschape, door het gevoel speicaal te zijn aandacht te krijgen

157
Q

Construct validiteit

A

is de mate waarin de deelaspecten van een omvangrijk begrip (bijvoorbeeld woongenot) het gehele begrip dekt.

158
Q

4 bedreigers construct validiteit

A

antwoordtendenties, sociale wenselijkheid, respondent rollen, effecten onderzoeker in interactie met respondent

159
Q

Antwoordtendenties

A

de neiging die sommige repsondenten hebben om vragen niet te beantwoordne naar waarheid maar op grond van een ander criterium. Neiging tot het gemiddelde

160
Q

Sociale wenselijkheid

A

feit dat veel respondenten de nieging hebben om sociaal wenselijk te antwoorden. Tegen te gaan door: unobtrusive methignen, proberen vertekning door sociale wenselijkheid te verminderen door het utielijk van de antwoordmogelijkheden te veranderen, afscherming van de respondent ten opzichte van de itnerviewer

161
Q

Respondent rollen

A

kunnen respondentne onnatuurlijkg edrag vertonen

162
Q

Effecten onderzoeker in interactie met respondent:

A

modeling effect. Verhlepen: dubbelblind.

163
Q

Hidden population

A

komt wel eens voor dat de populatie niet bekend is, en vanwege mogelijke stimatisering of risico’s zelfs niet gekend wenst te worden. Zo’n verborgen populatie is een populatie waarvoor geen zogeheten ‘steekproefkader’ bestaat en die meer of minder gestigmatiseerd is, waardoor de leden terughoudend zijn om aan onderzoek mee te werken.

164
Q

Praktische significantie:

A

in plaats van te toetsen of er een correlatie coefificient significant van 0 afwijkt, is de absolute grootte (effect size) dan een betere indicator, ofd e verklaarbare variantie

165
Q

Primaire bronnen

A

bronnen waar de onderzoeker zonder tussenkomst of filtering van derden zelf de informatie bij de analyse-eenheden verzamelt.

166
Q

Secundaire bronnen

A

gaat het om infomratie die eerder door anderen, en dat kan zelfs zijn voor andere doeleinden, is verzameld: het gaat dan bijv om informaite over gedetineerden bij behandeldossiers, infomratie over moordzaken in krantenknipsels

167
Q

Probability sampling

A

heeft ieder lid van de populatie een gelijke kans gehad om in de steekproef terehct te komen, dan is het representatief voor de populatie

168
Q

· 4 soorten probability samples:

A

random steekproef, systematische steekproef, gestratificeerde steekproef, clustersteekproef

169
Q

Random steekproef

A

alle leden van de populatie is als eht ware genummerd, dat puur op grond van toeval een N-tal nummertjes wordt gekozen, en dat de leden van de populatie met die nummertjes van de steekproef geselecteerd worden

170
Q

Systematische steekproef

A

ieder 10e huis etc. men moet als startpunt van de systemaitsche trekking een random startpunt nemen. (random start). Steekproefelementen moeten niet eenzelfde periodiciteit als het trekkingsinterval hebben.

171
Q

Gestratificeerde steekproef:

A

zorgt u ervoor dat u uit elk stratum of groep een aantal respondenten haalt. Zo voorkomt u dat een bepaalde groep niet (of onvoldoende) vertegenwoordigd wordt in de resultaten. Deze vorm van steekproef wordt soms ook een gestratificeerde random steekproef genoemd.

172
Q

Clustersteekproef:

A

eerst grotere eenheden clusters random te trekken en dararbinnen wederom een random sample te trekken of alles onderzoekseenheden te bevragen

173
Q

Non probability sampling

A

convenience steekproef, quotasteekproef, purposive steekproef, sneeuwbalsteekproef

174
Q

Convenience steekproef:

A

(availability sample): eenvoudigweg steekproefleden sleecteert omdat zij makkelijk te vinden of beschikbaar zijn (studenten gebruikena als participant)

175
Q

Quotasteekproef:

A

de onderzoeker deelt de ppulatie voor zover bekend eerst in op een aantal kenmerken. De ondrzoeker probeert dan vervolgens de non-probability steekproef zo te trekken dat de verhouding mannen-vrouwen in de steekproef en de verhouding jong-oud ind e steekproef overeenstemmen met die zoals in de populatie verondersteld.

176
Q

Purposive steekproef

A

worden de steekproefleden gesampled omdat zij bepaalde specifieke kenmerken hebben. (doelgerichte steekproef). Twee criteria dienen gehanteerd te worden:

177
Q

Sneeuwbalsteekproef

A

begint men met een aantal benaderbare respondenten. Daarna worden deze respondenten gevraagd om andere respondenten aan te brengen etc.

178
Q

Respondent driven ampling

A

oue repsondent krijgt coupons en vergoeding als ze een niewue respondent aandragen

179
Q

Online steekproeftrekking: tweetal manieren waarop vai internet sampling plaatsvindt:

A

river sampling, online panels

180
Q

river sampling

A

men uitnodigingen palatst op diverse fora en webpagina’s

181
Q

Non response analyse

A

door de non responders en te responders te vergelijken op de kenrmeken die we van ze hebben, kunnen we toch proberen iets te zeggen voer de vertekening die is optreden door de uitval

182
Q

Participerende observatie

A

aan de ene kant wordt geobserveerd en worden dus gegevens verzameld door observatie, aan de andere kant wordt deelgenomen, geparticipeerd in datgene wat geobserveerd wordt.

183
Q

Etnografische studies

A

: mee doen aan wat je observeerd

184
Q

○ Niet participerende observatie: 2 vormen:

A
  1. De geobserveerde personen weten dat zij het onderwerp van een onderzoek zijn, maar de onderzoekeer is een buitenstaander en interfereert niet met hun bezighedem
  2. De onderzoeksobjecten weten niet eens dat zij geobserveerd worden (unobtrusive)
185
Q

Digital ethnography

A

etnografische onderozke in online communitites

186
Q

· Bevraging van personen: de gestandaardiseerde manieren van bevraging gaan uit van een aantal aannames:

A
  1. Aanname dat respondenten de vraag begrijpen
    2. Aanname dat respondenten de feiten niet vergeten zijn
  2. Aanname dat respondenten niet liegen
187
Q

Diepte-interview:

A

ongestructureerd interview, waarin de onderzoeker de gevolenes, percepties en ideen van de geinterviewde te weten willen komen

188
Q

Photo-voice

A

respondenten zlef foto’s te laten verzamelen over hun leven

189
Q

Refusal conversion

A

het blijkt mogelijk om een deel van de aanankelijke weigeraars bij een tweede of derde benadering alsnog bereid te krijgen mee te doen met het interview.

190
Q

Zachte weigeraars

A

personenn dat alsnog na een volgende benadering meewerkt

191
Q

Centrale vraagprocedure:

A

andere manier om de schadelijke effecten van weigering op te vangen is om te proberen de weigeraars tenminste ht antwoord op de hamvraag van het onderzoek te ontlokken

192
Q

Interviewer observation form

A

formulier waarop de interviewer opschrijft hoe hij of zij de kansen inschat dat deze respondent nog over te halen is en hoe, in wat voor buurt de respondentn woont, hoe de onderhoudssituatie van de buurt is, in welk dele van de stad de buurt is etc

193
Q

dark figure:

A

een aanzienlijk aantal misdrijven blijft verborgen voor polite en of jutitie

194
Q

1) Klassieke instrumenten om stedelijke omgeving te ordenen:

A

rekennn izj het plaatsen van betonblokken tegen terrorristische aanvallen en de plaatsing van zitstangen en dergelijke in tram enbushokjes om het onmogelijk te maken erop te slapen (sadistic street furniture). Toegangsverboden in winkelgebieden

195
Q

Voorspellende instrumenten om stedelijke omgeving te ordenen:

A

Scannen van kentekens, gezichtsherkenning en voorspellingssystemen (predictive policing)

196
Q

Psycho-politieke instrumenten om stedelijke omgeving te ordenen:

A

gebruik van variablee verlichting of geurverspreiding om op subtiele wijze het gedrag van burgers in uitgaansgebieden te beinvloeden

197
Q

accusatoir systeem

A

misdrijven worden beschouwd als particuliere aangelegenheden waarvan de oplossing door overheidsbemiddleing tot stand komt

198
Q

inquisitoir systeem

A

misdrijven worden gezien als schending an het vorstelijke vredesgebod waartegen dus de overheid met inzet van alle middelen dient op te treden

199
Q

Renaissance

A

kwamen vanuit het humanistisch denken ook nieuwe denkbeelden over misdaad en straf op. In het humanisme werd gebasseerd op de ratio en universele waarden zoals menselijke waardigheid.

200
Q

Verlichting

A

de mens is in staat door de rede (gezond menselijk verstand) de wereld te begrijpen en te verbeteren

201
Q

atavisme

A

○ Beweerde dat criminaliteit zijn oorsprong vindt in het feit dat de criminele mens berust op een terugval in het evolutieproces (atavisme) een biologisch gedetermineerd is om delicten te plegen

202
Q

De Franse milieuschoolPositivistische school. Adolphe Quetelet

A

Het aantal gepleegde misdrijven in een gebied is stabiel. oDus lag niet aan vrije wilsbesluit maar aan maatschappelijke wetmatigheden (verstedelijking of armoede etc. Zoekt verband tussen menselijk gedrag en kenmerken van de samenleving.

203
Q

sociaal determinisme

A

Criminele mens is bacterie die alleen op gunstige voedingsbodem kan groeien. o‘Iedere maatschappij krijgt derhalve de criminaliteit die zij verdient

204
Q

codex hammurabi (klassieke oudheid)

A

Regels over handel maar ook diefstal, heling, moord, geweld etc.o Draconische straffen op deze overtredingen. (Opgesteld om goden te behagen).  Godsdienstige rechtvaardiging voor straffen. (Komt voor door de hele geschiedenis)

205
Q

grieken (klassieke oudheid)

A

Plato (De Staat 380 BC)  onderscheid tussen mensen op basis van hun ‘zielsdeel’. De laagste klasse wordt gedreven door begeerte.  Darren. Met angels = crimineel, zonder angels = bedelaars

206
Q

romeinen klassieke oudheid

A

Huidig recht is gebaseerd op Romeins recht. oRomeins recht ging alleen over zaken als landverraad, en godslastering. Zaken als diefstal of mishandeling waren conflicten tussen burgers.

207
Q

middeleeuwen klassieke oudheid

A

Strafproces verschuift van accusatoir (misdrijven zijn particuliere aangelegenheden, oplossing ligt bij overheid) naar inquisitoir (misdrijven zijn schending van vorstelijke vredesgebod) systeem.// Mensen bleven romeins recht gebruiken en voegde inheemse gebruiken eraan toe. oRechtsstelsel gericht op oplossen van conflicten door bijvoorbeeld schadevergoeding. oZware straffen voor geweldpleging omdat het de vrede verstoord.Na invoering leenstelsel werden misdrijven als diefstal en geweld gezien als inbreuk op rechten leenheer, en dus bestraft. Zorgde voor verschuiving in strafrecht. Slachtoffer was niet meer belangrijkst maar de vorst.
Crimineel gedrag werd niet gezien als conflict tussen burgers, maar als manifestatie van het kwaad dat volgens christelijk geloof in ieder zit.

208
Q

Humanisme

A

Niet gebaseerd op kerk maar op ratio en universele waarde zoals menselijke vaardigheden

209
Q

Coornhert humanisme

A

Zorgen over hoog niveau van criminaliteit in samenleving. Criminaliteit nam toe door lage pakkans en weinig afschrikking door doodstraf.  Ellendig leven is erger dan dood. Oplossing: werkstraffen (dwangarbeid op roeischepen)  nuttig en afschrikwekkend. Pleit bouw gevangenissen gedetineerde leren ambacht en doen nuttig werk.  Rasphuis in A’dam

210
Q

franse socioloog gabrielle tarde

A

crimineel gedrag komt voor uit de nieiging van mensen om elkaars gedrag te imiteren

211
Q

hoefnagels 1980

A

Processen van criminalisering en decriminalisering zijn de eigenlijke onderwerpen van de criminologi

212
Q

Bianchi en Hulsman

A

Voorstanders vervangen strafrecht door nieuwe vormen van conflictoplossing (abolitionisme

213
Q

etiologie

A

houdt zich bezig met onderzoek naar oorzaken van criminologie

214
Q

Ophelderingspercentages

A

het pecentage ter kennis genomen misdrijven waarvan een verdachte bekend wordt. In 2020 was dit 27 procent. Grotere mate van beslissingsvrijheid OM (over bijvoorbeeld doorvragen naar andere gepleegde delicten)  lager ophelderingspercentage.

215
Q

zachte output politie

A

politie niet alleen als goede prestatiemaat de ophelderingspercentage gebruiken, maar ook alle andere werkzaamheden zoals surveilleren etc waar z ezich mee bezig houden

216
Q

social sorting

A

= identificeren van risicogroepen op grond van bepaalde kenmerken

217
Q

§ Drietal typen zorgen inzet predictive policing:

A

1) Msit goede juridische basis die de rechten van burgers kan waarborgen . Je bent namelijk in weze al aan het opsporen zonder reeel everdenking
2) De effectiviteit valt of staat met de betrouwbaarhied van de gemaakte voorspellingen die kunnen verbeterd worden door criminologen
3) Zorgen van ethische aard
4) Kan leiden tot social sorting= identificeren van risicogroepen op grond van bepaalde kenmerken

218
Q

internationale misdrijven

A

misdrijven tegen de menselijkheid

219
Q

eeneiige tweeling

A

erfelijk materiaal is identiek. verschillen kunnen worden toegeschrevne aan omgevingsfactoren

220
Q

twee-eiigige tweeling

A

verschillend erfelijk materiaal. ongeveer gelijke omgevingsfactoren. verschil kan worden toegeschreven aan erfelijk materiaal.

221
Q

concordantie

A

Als tweelingen zelfde kenmerk vertonen

222
Q

DiscordantieoNadelen

A

Als tweelingen verschillende kenmerken vertonen

223
Q

nadelen tweelingenonderzoek

A

Eeneiige tweeling wordt door omgeving gelijker behandelt, Eeneiige tweeling altijd zelfde geslacht, twee-eiige tweeling niet. Jongens vertonen vaker antisociaal gedrag

224
Q

nadelen adoptiestudies

A

Geadopteerde komen zoveel mogelijk in omgeving die lijkt op omgeving waaruit kind afkomstig is. Kinderen worden niet altijd direct na geboorte geadopteerd, waardoor beïnvloeding al plaatsgevonden heeft bij bio ouders

225
Q

antisociale persoonlijkheidsstoornis

A

Omvattend en blijvend patroon van veronachtzaming en schending van de rechten van anderen.

226
Q

risky shift effect

A

groepen nemen hogere risico’s an individuen

227
Q

klassieke conditionering

A

Vooral bekend door het onderzoek van Pavlov. De theorie berust erop dat een bepaalde prikkel een reactie veroorzaakt. Bij Pavlov was dit het kwijlen van de honden na het horen van de bel. Een neutrale stimulus zorgt voor een reactie die oorspronkelijk bij een significante stimulus plaatsvindt. Een bepaalde bestaande gewoonte wordt aangeleerd door beloning of straf.

228
Q

instrumenteel leren

A

Het vormen of de ontwikkeling van doelgericht gedrag door de sociale gevolgen van dat gedrag te ervaren. Ook dit heeft te maken met beloning en straf. Als een bepaald soort gedrag een beloning oplevert zal dit vaker getoond worden. Als een bepaald soort gedrag een straf oplevert zal dit mindergetoond worden. Beloning werkt effectiever dan straf. Bestraffer of bekrachter

229
Q

bandura sociaal leren

A

: leren door observatie (ook wel imitatiegedrag) hierin wordt gedrag geïmiteerd van rolmodellen (ouders, leraren, broers/zussen, films en boeken) . Het gedrag wordt niet exact gekopieerd, met eerder aangeleerd gedrag en het zelfbeeld wordt een eigen versie van het gedrag gecreëerd

230
Q

sutherland sociaal leren, differentiële associatie,

A

in deze theorie wordt behandeld dat (crimineel) gedrag wordt aangeleerd door anderen. Het is volledig afhankelijk van met wat voor personen men zich associeert. Het leren van nieuw gedrag is observeren, imiteren, en internaliseren. Een persoon zal in minder of meerdere amte crimineel gedrag ontwikkelen afhankleijk van de frequentie de duur de belangrijkheid en de intensiteit van de ocntacten met personen van een bepaalde cirminele groep

231
Q

voorbeeld eclonomische benadering van het strafrisico

A

(Boete fout parkeren is 50 euro, pakkans per uur is 10% dus strafrisico fout parkeren is 5 euro per uur. Volgens kosten-baten ben je op lange termijn voordeliger uit als parkeerkosten per uur hoger zijn dan 5 euro)

232
Q

delinquente subcultuur

A

groep van gelijkgezinden kan helpen deze frustratie op te lossen. Gang biedt jongeren de mogelijkheid de waarden van middeklassen radicaal af te wijzen en te vervangen door geheel andere waarden.  collectieve subcultuur met eigen statuscriteria en nieuwe regels. zijn niet-utilitair en negativistisch

233
Q

Niet-utilitair

A

Iets stelen en daarna slopen.  uiten van minachting dominante cultuur

234
Q

oNegativistisch

A

Gedragen tegen niet-gangleden en volwassenen als agressief. Negatieve gedrag komt voort uit behoefte zich af te zetten teen het heersende normen- en waardenpatroon van een maatschappij waarbinnen zij weinig of geen perspectieven denken te hebben

235
Q

sociale controletheorieen

A

Crimineel gedrag heeft te maken met onvoldoende bindingen van mensen in hun omgeving. oRicht zich niet op waarom mensen delicten plegen, maar waarom mensen dat niet doen.

236
Q

Gehechtheid (attachment)

A

In hoeverre houdt iemand rekening met de verwachtingen ne wensen van anderen? Als je minder gevoelig bent voor andermans oordeel zal je ook minder snel iets van zijn normen aantrekken. Als de sympathie wederzijds niet veel is, zullen personen zich minder verplicht voelen aan de ander en zullen ze dus ook minder het wenselijke gedrag vertonen. Als je minder gehecht bent aan anderen (bijvoorbeeld ouders/school) zal je ook eerder afwijken van de gedragsnormen.

237
Q

Betrokkenheid in verband met eigenbelang (commitment).

A

In hoeverre een persoon zijn tijd en energie investeert in de samenleving. De hoeveelheid die wordt geïnvesteerd leidt tot een positie in de samenleving. Wanneerje van normen afwijkt, komt deze positie op het spel te staan. Hoe meer iemand dus investeert, hoe minder snel diegene van een norm af zal gaan wijken, omdat diegenemeer te verliezen heeft

238
Q

Gebondenheid (involvement)

A

Gebondenheid zorgt ervoor dat als iemand goed geïntegreerd is in de maatschappij, deze persoon minder gelegenheid heeft om delicten te plegen. Hij wordt van de straat gehouden door familie, werk of hobby’s. Heel kort door de bocht heb je dan gewoon simpelweg niet genoeg tijd om delicten te plegen

239
Q

Normen en waarden (beliefs)

A

Dit refereert naar de acceptatie van de morele waarde van traditionele regels. Bij wettelijke normen gaat het over respect voor de wet. Als je in een gemeenschap zit die de wet respecteert zal je zelf ook sneller de normen uit de wet accepteren en respecteren. Als je gemeenschap de wet niet respecteert zijn er minder remmingen en is het dus minder erg voor de omgeving om de regels te overtreden

240
Q

Chicago schoo

A

Crimineel gedrag en met criminaliteit samenhangende gedragingen komen het meest voor in centrum van de stad, en nemen richting de periferie af. Hoge criminaliteit => lage sociale cohesie. (veel verhuizingen) Wijken rond centrum vaak bevolkt door mensen met zeer lage inkomens en migranten

241
Q

Verklaren onmiddellijke oorzaken regelbrekend gedrag (causes of causes). Dit gedrag ontstaat als aan twee voorwaarden is voldaan

A

1) (Propensity) individu
oMoet zwak ontwikkeld moreel besef hebben, of
oSlecht instaat zijn om verleidingen te weerstaan, of
o(Meestal in groepsverband) de gewoonte hebben ontwikkeld om bepaalde morele regels te overtreden
2) (Exposure) betrokkene moet omgeving aantreffen waarbinnen regelovertreding mogelijk of zelfs gemakkelijk is, bijvoorbeeld omdat regels er niet worden gehandhaafd

242
Q

scientific methods scale

A

Criminaliteit na maatregel meten2. Meting criminaliteit voor en na maatregel (nulmeting) 3. Experimentele & controlegroep 4. Matching relevante kenmerken (test en controlegroep zo veel mogelijk hetzelfde) 5. At random toedeling tot groepen (randomized control trial) Dan kan je zeggen deze preventiemaatregel leidt tot een bepaald gevolg.

243
Q

sherman 1998 preventing crime what works what doestn whats promising

A

Interventies moeten worden getoetst op hun effectiviteit volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke maatstaven.1. What works (wetenschappelijk bewezen effectief)2. What doesn’t work (wetenschappelijk bewezen ineffectief)3. What’s promising (veelbelovend)4. What’s unknown

244
Q

primaire preventie

A

Preventie gericht op de hele bevolking. Hier wordt iedereen in meegenomen

245
Q

Secundaire preventie

A

Preventie gericht op een groep die grotere kans heeft dader/slachtoffer te worden. Alleen die mensen worden erin meegenomen

246
Q

Tertiaire preventie

A

Richt zich op mensen die al slachtoffer/dader zijn geweest zodat ze dit niet nog een keer zullen worden

247
Q

Slachtoffergerichte preventie

A

Preventiemaatregelen die gericht zijn op (potentiële) slachtoffers van criminaliteit.

248
Q

Dadergerichte preventie

A

Het voorkomen dat mensen daders worden, en voorkomen van recidive

249
Q

Situationele preventie

A

Preventie dat gericht is op situaties waarbij criminaliteit gepleegd wordt

250
Q

relatieve straftheorie

A

Straf gerechtvaardigd doordat het recidivepercentage afneemtHerhaling in de toekomst voorkomenDoelstraf/sociaal instrumentStraf =middel om recidive te voorkomenDe (criminele) daad is niet de reden voor de straf, maar alleen de aanleiding voor een straf. De gevaarlijke toestand was altijd al aanwezig, het delict is alleen de laatste druppel om het proces in gang te zetten

251
Q

Absolute straftheorie

A

Straffen an sich is goed= vergeldingDe misdaad moet worden rechtgezet d.m.v. leedtoevoegingoDie is proportioneel, oog om oogVoorkomen eigenrichting  genoegdoening slachtofferStraf = doeloStraffen om het straffen en er is geen ander doel voor de straf dan de leedtoevoeging. Nadelen: Mens niet humaan behandelenNiet kijken naar toekomst maar alleen naar verleden. De straf moet evenredig zijn aan schuld van de dader. Niet tand voor een oog. Niet taakstraf want die is niet absoluut. Bij taakstraf herstel je zelf de orde aan de maatschappij en valt dus niet onder de straftheorie. Vergelding staat centraal  boetedoen voor je daad en daarmee de rechtsorde herstellenAbsolute straftheorie kijkt terug op verleden, de daad die begaan is. Het effect van de straf op het leven van de dader en slachtoffer boeit niet

252
Q

speciale preventie

A

Voorkomen van recidive, doormiddel van oOpsluiting en afschrikkingoScholing oBehandeling

253
Q

generale preventie

A

Voorkomen van toekomstige daders
oAfschrikken van potentiele daders
oVerduidelijken en bevestigen van ongewenst gedrag en normen in samenleving

254
Q

resocialisatie

A

pij maatregel, jeudreclassering, leerstraf, gedrag beinvloedende maatregel

255
Q

pij maatregel

A

interventie en proberen nieuwe sociale skills te leren en recidive te voorkomen

256
Q

secundaire victimisatie

A

Het verschijnsel dat de institutionele reacties op slachtoffers hun problemen niet verlichten maar juist vergroten.

257
Q

secundaire slachtoffers

A

Hulpverleners of omstanders die worden geconfronteerd met gevolgen van ernstige misdrijven

258
Q

primaire slachtoffers

A

Personen die direct schade leiden van een delict. Hieronder vallen ook de ouders van minderjarige slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten.Ook organisaties die schade leiden van een delict zijn primaire slachtoffers

259
Q

Tertiaire slachtoffers

A

Mensen die, in hun omgeving, schade ondervinden van gepleegde delicten. Ze voelen zich hierdoor mogelijk persoonlijk onveilig of bedreigd.

260
Q

collectieve blootstelling

A

In hoeverre helpt de sociale omgeving het slachtoffer om geweld af te weren.

261
Q

Slachtofferschap als criminogene factor

A

slachtoffers hebben grote kans om daders te wordenoWreken met geweld op belagersoSlachtoffers van huiselijk geweld  daders van huiselijk geweld. Intergenerationele geweldscyclus (Cycle of violence)

262
Q

Polyvictimisatie

A

: veel slachotffers van kindermishandeling blijken in hun jeugd tevens te maken hebben gehad met andere levensproblemen zoals ziekte, pesten of verwaarlozing

263
Q

Lifestyle exposure theory

A

kans op slachtofferschap van verschillende bevolkingsgroepen kan worden verklaard door verschillen in levensstijl

264
Q

Nabijheid victimologie

A

de nabijheid tot daders van criminaliteit. Allereerst bepaald door de plaats waar men woont (geografisch). Piek van slachotfferschap 19 tot 30 jaar vanwege veel vrije tijd besteding aan uitgaan etc.

265
Q

Aantrekkelijkeheid victim

A

mate waarin een persoon of object een aantrekkelijk doelwit vormt voor bepaalde vormen van criminaliteit. Bezit van kostbare geoderen

266
Q

blootstelling victim

A

ziet op de mate waarin delinquenten in de nabijheid van een voor hen attractief doelwit de gelegenheid wordt gegeven om daadwerklejk een dleict te plegen. Treft dus de mate van beveiligigin of afscherming van het doelwit door potentiele slachtoffers of hun sociale omgeving.

267
Q

Twee typen verklaringenv an herhaald slachtofferschap:

A

1) De risicokenmerken eerder besproken (heugdige leeftijd, wonen in grote stad, uithuizige levensstijl/
2) incidentafhankelijk :eerdere slachtoffers zijn extra kwetsbaar omdat de dader op basis van zin eerdere gunstige ervaringen met een bepaald doelwit kan besluiten zijn slag nog eens te slaan bij hetzelfde slachotffer. .

268
Q

aversieve reacties op slachtofferschap

A

○ Aversieve reacties: blaming the victim.
§ Komt voort uit de ‘belief in a just world’ en misdrijven zijn per definitie flagrante schendingen van dit geloof. Mensen worden dan geconfronteerd met het feit dat de wereld niet zo eerlijk is en geloven dat er een andere reden moet zijn dat het slachtoffer is aangevallen, namelijk de schuld van het slachtoffer zelf.

269
Q

Strafrechtelijke genoegdoeningsmodel:

A

slachtoffers verwachten van het strafproces is vooral procedurele rechtvaardigheid. Belangrijker dan een zware straf zijn voor hen goede info en een respectvolle bejegening door politie en justitie

270
Q

□ Slachtofferrechten in Wetboek van Strafvordering vallen in 4 groepen uiteen:

A
  1. Recht op correcte bejegening door politie en justitie
    2. Recht op passieve informering door politie en justiie (info over de afloop van het onderzoek, de procedure en over rechten), evt in de vorm van een gesprke met de OvJ die de zaak behandelt
    3. Recht op actieve informering vna de rechter over de gevolgen van het delict
    4. Recht op inspanning van OM en rechter om schadevergoeding door de dader te regelen
271
Q

Herstelrechtelijke model

A

traditionele vormen van conflictoplossing die bij sommige volgken nog steeds worden toegepast, zoals family group conferencing. Herstelrecht probeert het juiste gewicht te vinden tussen de belangen van het slachtoffer en van de gemeenschap enderzijds, en van het belang om de dader te reintegreren in de maatschappij anderzijds. Gepoogd wordt om het herstel van het slachtoffer te bevorderen en om alle betrokkenen partijen zo veel mogelijk aan de rechtsgang te laten deelnemen

272
Q

Internationale misdrijven

A

verwezen naar de misdrijven die door de internationale gemeenschap in internatonale verdragen zijn gecriminaliseerd. (niet drugshandel ofm mensenahndel)

273
Q

○ Statuut van Rome onderscheidt 4 categorieen internationale msidrijven:

A

genocide, oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid, misdaden van agressie

274
Q

Genocide

A

plegen van moord of het veroorzaken van lichamelijke of geestelijke schade met het doel een nationale etnische of religieuze gemeneschap geheel of gedeeltelijk te vernietigen

275
Q

Oorlogsmisdrijven

A

overtredingen van het oorlogsrecht die onderdeel zijn van een plan of beleid of van een grootschalige toepassing van deze misdrijven. Voorbeelden zijn gebruik van verboden wapens zoals gifgassen en biologische wapens hen het gericht aanvallen van burgerbevolking

276
Q

Misdaden tegen de menselijkheid

A

omvatten gedragingen zoals moord, deportatie, marteling en verkrachting, die worden gepleegd als onderdeel van een grootschalige of systematische aanval tegen (delen van ) burgerbevolking

277
Q

Misdaden van agressie

A

zijn vanwege politieke onenigheid over de betekenis ervan pas in 2010 nader ingevuld. Toen kwamen de landen die het Statuur van Rome hebben ondertekend tot de overeenstemming dat onder een crime of aggression wordt verstaan het plannen, voorbereiden en uitvoeren van een dadad van agressie tegen een land, die vanwege de aard, ernst of omvang ene overtreding vna het Handvest van de VN vormt. Militaire aanvallen, blokkades en bezettingen

278
Q

Crimes of obedience Kelam en Hamilton 1989

A

waarin daders handelen uit gehoorzaamheid aan orders van in hun ogen legitieme staatsautoriteiten

279
Q

Banaliteiten van het kwaad: filosofe Hannah Arendt:

A

de gedachte dat gewone mensen door de buitengewone omstandihedne tot gruweldaden in staat aizijn
® Milgram en Zimbardo’s experimenten bevestigde dit

280
Q

○ Aanpak: internationale strafrecht.

A

§ Tot ontwikkeling gekomen na de tweede wereldooorlog met de processen tegene ditse en japanse oorlogsmisdadigers
§ Kunnen maar zeer klein percentage van de daders van internationale misdrijven vervolgen en berechten

281
Q

Restorative justice:

A

herstelrecht is meer geericht op de particiaptei van alle partijen in de afhaneling van een conflictsituatie, dus van de daders, de slachtoffers en de lokale gemeenschap

282
Q

Terrorisme

A

§ Geen overeenstemming over de definitie van terrorisme
§ = “Het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatshcappij ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beinvloeden.” (Nationaal coordinator terrorismebestrijding)
. hierbij gaat het om ideologische en of politieke motieven plegen van ernstig geweld, vaak met het doel grote aantal slachtoffers te maken

283
Q

NL politicoloog Hoogerwerf over terrorisme

A

“Het herhaaldelijk toepassen van geweldsmiddelen door personen die daartoe niet bevoegd zijn en doorgaans tegen betrekkelijke willekeurig gekozen personenn die niet bewapend zijn, met het doel leden van de bevolking en of overheid angst aan te jagen en hen uiteindelijk tot een bepaalde beslissing te brengen.”

284
Q

§ Oorzaken en achtergronden:

terrorisme

A

□ Terrorisme komt vaker voor in landen waarbinnen de politieke oppositie weinig of geen rechten heeft en door de overheid zwaar wordt onderdrukt
□ Op invidividueel niveau sprake van achterstand, marginalisatie en frustratie
□ NL moslimjongeren speelt ervaren onrecht en gevoel gediscrimineeerd te worden. Lage economische status frustreert hun maatschappelijke vooruitgang. Terugtrekken in eigen groep kan een proces van radicalisering en bereidheid de eigen groep met geweld te verdedigen in de hand werken.

285
Q

Aanpak terrorisme

A

In NL: nieuwe wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten van kracht geworden die meer ruimte biedt voor analyses van grote databestanden (sleepwet)
Aandacht voor voorkomen van radicalisering van Nlse moslimjongeren (landelijk steunpunt en hulplijn)

286
Q

○ Georganiseerde misdaad

A

an georganiseerde criminaliteit is sprake wanneer groepen van personen:

			1) Die primair geircht zijn op illegaal gewin
			2) Systematische msidaden plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving
			3) In staat zijn deze misdaden op betrekkelijk effectieve wijze af te schermen, in het bijzonder door de bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personenn door corruptie uit te schakelen
287
Q

Ondermijnende criminaliteit

A

dat de onderwereld en de bovenwereld zich vermengen. Gevolg van veel verschillende vormen van criminaliteit, waarbij de grenzen tussen de bovenwereld en de onderwereld vervagen

288
Q

§ Indicatoren van georganiseerde criminaliteit in internationaal perspectief:

A

Corruptie onder hogere ambtenaren en politici, en het gebruik van dodelijk geweld.

289
Q

§ NL: niet veel zin om de omvang van georganiseerde criminaliteit in beed te brengen door het tellen van de politie bekende criminele organisaties:

A

1) Bij georganiseerde criminaliteit is er sprake van een hoog dark figure
2) Het fluide karakter van de criminele netwerken tot gevolg dat het weinig zin heeft om ze te tellen omdat ze telkens van samenstelling veranderen

290
Q

transitcriminaliteit

A

grensoverschrijfdende smokkel van verboden geoderen zoals drugs en wapens

291
Q

Oorzaken en achtergronden georganiseerde criminaliteit

A

® Opkomst van georganiseerde misdaad in tweede helft van vorige eeuw
◊ Gelegenheidstheorie: bijv drooglegging
® Gedoogdbeleid softdrugs
® Slechte economische vooruitzichten voor vrouwen in ontwikkelingslanden -> mensensmokkel
® Niveau van georganiseerde misdaad hangt sterk samen met de mate van economische ongelijkheid en daarmee verbonden armoede in een land
® Slecht functioneren politie en justitie
® Doorgroei daders hebben vaker schulden en contact met heugdbescherming velroopt moeizaam

292
Q

Repressieve aanpak georganiseerde criminaliteit

A

® Indien meer dan de heflt van de kernleden van een groep is gearresteerd, wordt het als ‘ontmanteld’ beschouwd.
® Financieel aanpakken door van het afnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen en het opleggen van naheffingen door de Belastingdienst
® Veel vooruitgang door in de inner circle te komen of spijtoptanten waarbij strafvermindering of virjwaring wen levenslange beschering worden geboden

293
Q

preventieve aanpak georganiseerde criminaliteit

A

eerste plan van aanpak 1997 door Raad van Europa:” prevention (..) no less important than repression in any integrated approach to organised crime’.
® Screening op criminele antecedenten van personen die een besloten vennootschap oprichten of die deelnemen aan openbare aanbestedignen
® Wet Bibob (wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur): belangrijk wapen in de preventieve aanpak/. Wet maakt mogelijk bepaalde begunstigende beschikkingen zoals vergunningen en deelname aan aanbestedingen worden geweigerd of ingetrokken

294
Q

landelijke aanpak preventie georganiseerde criminaliteit

A

elf regionale informatie en expertisesentra opgezet die tot taak hebben uitwisseling van info te stroomlijnenen, expertise en kennis te ontwikkelen en in lokale projecten in te brengen en de uitvoering van de wet bibob te ondersteunen

295
Q

Witteboordencriminaliteit

A

financieel economische criminaliteit door ogenschijnlijke eerbare burgers. ‘crime committed by a person of respectability and high social status in the course of his occupation’. § Occupational crime: organisatiecriminaliteit

296
Q

aard en omvang witteboordencriminaliteit

A

concentrert zich in bepaalde bedrijfstakken die daar kwetsbaar voor zijn. □ Moeilijk om omvang vast te stellen:

				1. Heeft te maken met de aard van de dader
				2. Onbtreken van data die zicht kunnen bieden bij de omvang
297
Q

Relatieve deprivatie wittenboordencriminaliteit

A

rvaren situatie van achterstelling vormde een motivatie om grootscheeps fraude te gaan plegen (zij hebben grotere auto/huis)

298
Q

Leertheoretische benadering wittenboordencriminlaiteit

A

ondernemers die omgaan met collegas die relegamtig de bealsting ontduiken of het milieu vervuilen zullen daartoe eerder overgaan

299
Q

Rationelekeuzehtoerie wittenboordencriminaliteit

A

goed geburik maken van de gelegenheden die zijn verbonden met hun werkzaamehden . Hun werk brengt hen er vanzelf

300
Q

Occupational crime

A

individuele werknemers voor eigen gewin

301
Q

corporate crime

A

Namens een organisatie voor gewin van organisatie.

302
Q

Relativiteit van criminaliteit:

A

De aard van het strafbaar gestelde gedrag, dat wil zeggen wat onder criminaliteit wordt verstaan, wordt bepaald door de wetgever en dit zal dus van tijd tot tijd en van land tot land enigszins verschillen

303
Q

De theorie van Julian B. Rotter

A

stelt vast dat het gedrag dat de mens in zijn dagelijks leven vertoont, wordt verworven door de sociale ervaring. Onze gedragspatronen zijn afhankelijk van de interactie die we onderhouden met het medium, dat grotendeels wordt uitgevoerd door de verbinding met soortgelijke. Dus om onze doelen te bereiken, hebben we de deelname van andere mensen nodig.