Meerkeuzevragen(alle onderwerpen) Flashcards
Welke van de volgende functies is van toepassing op centriolen?
- Vorming van de basale lichaampjes van ciliën
- Ontmantelen van de mitotische spoelfiguur na de celdeling
- Bewegen van de chromosomen naar het centrum van de cel ter voorbereiding van de celdeling
- Vormen van een nieuw kernomhulsel na de celdeling
- Ordenen van het Golgi-complex
- Vorming van de basale lichaampjes van ciliën
Centriolen zijn niet alleen betrokken bij de vorming van de basale lichaampjes van ciliën en flagellen, ze kunnen zelf ook fungeren als een basaal lichaampje. De basistructuur van basale lichaampjes is immers identiek aan die van centriolen. Centriolen organiseren eveneens de vorming van de mitotische spoelfiguur ter voorbereiding van de celdeling. Ze fungeren dan als polen voor de chromosomen die vanuit het centrum van de cel naar de beide celpolen gaan bewegen en zo de nuclei van twee dochtercellen vormen. Het nieuwe kernomhulsel na de celdeling wordt gevormd door het endoplasmatisch reticulum (ER). Hoewel de centriolen doorgaans in de nabijheid van het Golgi-complex waargenomen worden, denkt men niet dat ze een rol spelen bij de vorming van deze celstructuur.
In welk opzicht verschilt enchondrale botvorming van endesmale botvorming?
- Collageen en grondsubstantie zijn de eerste substanties die door osteoblasten worden afgescheiden
- Kraakbeen wordt vernietigd voordat bot wordt gevormd
- Osteoblasten worden omgeven door bot voor ze in osteocyten worden omgezet
- De oorspronkelijke benige spiculae worden groter door appositionele groei
- Osteoblasten secreteren alkalische fosfatase
- Kraakbeen wordt vernietigd voordat bot wordt gevormd.
Aangezien enchondrale beenvorming het tijdelijke kraakbeenskelet vervangt, moet het kraakbeen eerst verwijderd worden om plaats te maken voor het bot dat zal gevormd worden. Collageen en grondsubstantie zijn de eerste secreetproducten van alle osteoblasten. Osteoblasten worden tot osteocyten wanneer ze omringd worden door bot bij alle osteogene processen. De benige spiculae in de enchrondrale beenvorming bevatten een kern bestaande uit verkalkt kraakbeen. Net zoals de spiculae van de endesmale botvorming, ontwikkelen ze zich via appositionele groei. Alle osteoblasten secreteren alkalische fosfatase, dat bijdraagt tot de mineralisatie van de organische matrix.
Hoe wordt de grondsubstantie van het bindweefsel het best omschreven?
- De twee belangrijkste bestanddelen zijn glycosaminoglycanen en structurele glycoproteïnen
- Het is een basofiele structuur
- Het is een zeer geordende structuur
- De bestanddelen zijn opvallend uniform in het hele lichaam
- Het bevat een grote hoeveelheid ongebonden watermoleculen
- De twee belangrijkste bestanddelen zijn glycosaminoglycanen en structurele glycoproteïnen
De twee belangrijkste bestanddelen van de grondsubstantie van bindweefsel zijn inderdaad glycosaminoglycanen en structurele glycoproteïnen. Grondsubstantie kleurt maar zwakjes en de gebieden met grondsubstantie zien er dus leeg uit in histologische coupes. Hoewel de verschillende onderdelen op tal van plaatsen aan mekaar vastzitten, zijn de fibreuze elementen willekeurig geordend tot een losmazig netwerk. De relatieve proporties van de verschillende componenten variëren sterk van orgaan tot orgaan, hetgeen bijdraagt tot de verschillen in viscositeit en vastheid in verschillende gebieden. Het meeste water is gebonden in hydratatielagen rond de macromoleculen van de grondsubstantie.
Een uniek kenmerk van epithelia is:
- de aanwezigheid van type IV-collageen in de extracellulaire matrix
- de aanwezigheid van nexusverbindingen
- een merocriene secretie
- het vaatrijke karakter
- de aanwezigheid van intermediaire (keratine)filamenten
- de aanwezigheid van intermediaire (keratine)filamenten
De intermediaire filamenten in epithelia bestaan uit keratinen (die trouwens uitsluitend in epithelia voorkomen). Bovendien beschikt elke epitheelsoort over een typische mix van keratinesoorten. Type IV-collageen treffen we aan in de laminae basales en nexusverbindingen komen vaak voor tussen cellen van verschillende weefselsoorten. Merocriene secretie is het type exocytose dat toegepast wordt door alle celsoorten met uitzondering van bepaalde epitheelcellen. Epithelia zijn avasculair.
Pinocytose kan het best omschreven worden als:
- een gereguleerd endocytotisch proces
- de niet-selectieve opname van extracellulaire vloeistoffen
- de selectieve opname van extracellulaire vloeistoffen
- een continu proces
- het mechanisme waarvan cellen gebruik maken om stoffen doorheen het cytoplasma te transporteren
- een continu proces
Pinocytose, dat zowel selectieve als niet-selectieve opname van extracellulaire vloeistoffen kan inhouden, is een continu en niet-gereguleerd (m.a.w. constitutief) proces. Opname en transport doorheen de cel van materiaal dat uiteindelijk vrijgegeven wordt in een (verschillend) extracellulair compartiment, wordt transcytose genoemd. Pinocytose is wel betrokken bij het opnameluik van dit proces maar heeft niets te maken met het transport van stoffen doorheen de cel.
Heparine en histamine komen voor in de specifieke granula van:
- lymfocyten
- monocyten
- neutrofiele granulocyten
- eosinofiele granulocyten
- basofiele granulocyten
- basofiele granulocyten
De granula in basofiele cellen (en ook in mestcellen) bevatten heparine, een antistollingsmiddel, en histamine, dat de permeabiliteit van kleine bloedvaten verhoogt en de kleinere luchtwegen vernauwt. De granula bevatten eveneens andere, uiterst krachtige substanties die de ontstekingsreactie bespoedigen. Een grootschalige degranulatie van basofiele cellen, mestcellen of beide, kan leiden tot een anafylactische shock.
Welke uitspraak over de verschillende epidermislagen is waar?
- Het stratum basale bevat geen keratinefilamenten
- In de bovenste lagen van het stratum spinosum liggen de eleïdinekorrels
- In het stratum granulosum worden keratohyaliene korrels vrijgezet
- In het stratum lucidum worden lamellaire korrels vrijgezet
- In het stratum corneum vormt keratohyaline een amorfe matrix met daarin keratinefilamenten
- In het stratum corneum vormt keratohyaline een amorfe matrix met daarin keratinefilamenten
In de keratinocyten van het stratum corneum liggen keratinefilamenten ingebed in de amorfe celmatrix die gevormd wordt door keratohyaline. Keratohyaliene korrels worden gesynthetiseerd in het stratum granulosum en zijn niet omgeven door een membraan. Naarmate de cellen naar boven opschuiven in de epidermis, worden de korrels amorf en zijn ze nauw verbonden met keratinefilamenten. Deze filamenten zijn reeds opvallend aanwezig in het stratum basale. Het stratum spinosum bevat geen eleïdinekorrels, die typisch zijn voor het stratum lucidum van dikke huid. Keratohyaliene korrels worden nooit vrijgezet uit keratinocyten, maar de lamellaire grana worden vrijgezet in het stratum granulosum.
Lipofuscinekorrels kunnen het beste omschreven worden als:
- restlichaampjes die een geelbruin pigment bevatten
- typische structuren in actieve macrofagen
- zijn het talrijkst in cellen met een korte levensduur en een hoge turnover
- autofagievesikels
- heterofagosomen
- restlichaampjes die een geelbruin pigment bevatten
Restlichaampjes zijn restanten van lysosomen die onverteerbare overblijfselen bevatten; ze kunnen het geelbruine lipofuscine of ouderdomspigment opstapelen. Wanneer ze groot genoeg zijn om lichtmicroscopisch waargenomen te kunnen worden, worden deze structuren lipofuscinekorrels genoemd. Ze zijn het talrijkst in cellen met een lange levensduur (zoals spier-, lever- en zenuwcellen). Autofagieblaasjes en heterofagosomen zijn actieve lysosomen die zich kunnen ontwikkelen tot lipofuscinekorrels als ze er niet in slagen hun volledige inhoud te verteren.
Welke uitspraak over contractiele filamenten is correct?
- Dikke filamenten bestaan uit myosine en tropomyosine
- Een van de troponinesubeenheden van dunne filamenten vertoont adenosinetrifosfataseactiviteit (ATPase)
- Dikke filamenten bevatten desmine
- Dunne filamenten zijn bevestigd aan a-actinine
- Dikke filamenten zijn bevestigd aan de celmembraan
- Dunne filamenten zijn bevestigd aan a-actinine
a-actinine bevestigt één uiteinde van de dunne filamenten aan de Z-lijn of aan de celmembraan. Tropomyosine is een onderdeel van dunne en niet van dikke filamenten. De kopgedeelten van de myosinemoleculen van dikke filamenten vertonen adenosinetrifosfatase(ATPase)activiteit. Desmine is een intermediair filament en dus geen onderdeel van dikke filamenten. Dunne filamenten (en dus niet dikke filamenten) zijn bevestigd aan de celmembraan.
Welke bewering over chondrocyten is juist?
- Ze communiceren via nexusverbindingen
- Ze secreteren chondromucoproteïnen
- Ze worden gevoed door de nabijgelegen capillairen
- Ze zijn niet in staat tot deling
- Ze vernietigen kraakbeen
- Ze secreteren chondromucoproteïnen
Chondrocyten secreteren glycosaminoglycanen en eiwitten die de chondromucoproteïnen van de kraakbeenmatrix vormen. Er zijn geen intercellulaire verbindingen; elke cel ligt geïsoleerd in de matrix. Aangezien kraakbeen avasculair is, moeten voedingsstoffen door de chondromatrix diffunderen vanuit capillairen die buiten het kraakbeen liggen. Chondrocyten zijn in staat tot deling in jong kraakbeen, waardoor isogene groepen worden gevormd. Ze vormen en onderhouden het kraakbeen; ze vernietigen het niet.
Welke van de volgende uitspraken beschrijft op een correcte manier het verschil tussen humorale en cellulaire immuunresponsen?
- Micro-organismen die buiten de cellen van de gastheer leven, zullen eerder een humorale respons initiëren, en degene die de cellen van de gastheer binnendringen, zullen eerder aanleiding geven tot een cellulaire respons
- Macrofagen zijn enkel betrokken bij cellulaire responsen
- Bij humorale responsen hoeft niet noodzakelijk een antigeen betrokken te zijn
- Er treden geen cellulaire veranderingen op in het geval van humorale immuunresponsen
- Geheugencellen worden enkel bij cellulaire responsen geproduceerd
- Micro-organismen die buiten de cellen van de gastheer leven, zullen eerder een humorale respons initiëren, en degene die de cellen van de gastheer binnendringen, zullen eerder aanleiding geven tot een cellulaire respons
Humorale reacties worden ontketend door bacteriën die buiten de cellen van de gastheer leven; cellulaire immuniteit wordt gestimuleerd door micro-organismen die de cellen van de gastheer of hun producten binnendringen. Humorale responsen vereisen B-cel-activering, waarvoor doorgaans een interactie met een T-cel en een macrofaag nodig is (de macrofaag activeert de T-cel, die op haar beurt de B-cel activeert). Alle humorale responsen worden uitgelokt door antigenen. Bij een humorale immuunrespons worden klonen van B-cellen omgezet in antilichaamproducerende plasmacellen. Geheugencellen worden zowel bij humorale als bij cellulaire responsen geproduceerd.
Welke van de volgende uitspraken geeft een correcte beschrijving van de functie van een cytoplasma-insluitsel?
- Vetdruppeltjes zijn opslagdepots voor niet-gemetaboliseerde nevenproducten van het metabolisme.
- Hemoglobine is een afbraakproduct van rode bloedcellen
- Mitochondriën genereren chemische energie uit verteringsproducten
- Hemosiderine wordt gesecreteerd in de gal, waar het bijdraagt tot vertering en absorptie
- Melanine is belangrijk voor de bescherming van bepaalde dieren tegen roofdieren
- Melanine is belangrijk voor de bescherming van bepaalde dieren tegen roofdieren
Melanine is een pigment in de huid en in haar, waar het via zijn spreiding kan zorgen voor camouflage voor het dier. Vetdruppeltjes slaan vetten op die moeten instaan voor de energie tussen twee maaltijden. Niet-metaboliseerbare stoffen worden opgeslagen in restlichaampjes. Hemoglobine is het zuurstof- en koolstofdioxidedragend pigment in gezonde rode bloedcellen. De afbraakproducten van hemoglobine zijn hemosiderine, dat hergebruikt wordt voor hemoglobine in nieuwe rode bloedcellen, en bilirubine, dat wordt afgescheiden in de gal om de vetten in de darmen te emulgeren.
Het Golgi-complex kan het best omschreven worden als:
- een structuur die pas gevormde eiwitten ontvangt van het granulair endoplasmatisch reticulum (rER) en deze dan verder verwerkt en sorteert voor de eindbestemming
- een organel dat enkel aanwezig is in secretorische cellen
- een systeem bestaande uit membranen met ribosomen en membranen met een glad oppervlak
- een organel dat een sterke kleuring oplevert met basofiele kleurstoffen
- een structuur die omwille van zijn geringe omvang niet waarneembaar is onder de lichtmicroscoop
- een structuur die pas gevormde eiwitten ontvangt van het granulair endoplasmatisch reticulum (rER) en deze dan verder verwerkt en sorteert voor de eindbestemming
Nieuwgevormde eiwitten worden in transportblaasjes van het granulair endoplasmatisch reticulum (rER) vervoerd naar het Golgi-complex, waar ze verder verwerkt worden, bv. door delen van moleculen te verwijderen of door complexe verbindingen te vormen met vetten of polysachariden. De eiwitten worden eveneens verpakt in membranen van het geschikte type, afhankelijk van het feit of ze lysosomale enzymen of secreetproducten zijn. Ook niet-secretorische cellen hebben wel degelijk een Golgi-complex nodig voor het vervullen van essentiële functies zoals de productie van lysosomale enzymen. De omvang van het Golgi-complex ligt wel degelijk ruim binnen het scheidend vermogen van de lichtmicroscoop. Het Golgi-complex kan aangetoond worden met specifieke kleuringen of ziet eruit als een ongekleurd gebied (negatief beeld genoemd) in cellen met grote hoeveelheden rER of granula in hun cytoplasma. Het is echter niet zichtbaar op de meeste routinepreparaten aangezien er nergens aan het Golgi-complex ribosomen zijn gehecht en de membranen omwille van hun glad oppervlak geen specifieke kleuringsaffiniteit hebben.
Wat is een motorische eenheid?
- een sarcomeer
- een skeletspiercel
- een motorisch neuron
- een axon en alle spiercellen die dit axon innerveert
- een druiventros-vormige vertakking van een axonuiteinde op een spiercel
- een axon en alle spiercellen die dit axon innerveert
Een motorische eenheid omvat een zenuwvezel (een axon van een motorisch neuron) en alle spiercellen die deze vezel innerveert. Een sarcomeer is de structurele en functionele eenheid van een skelet- of een hartspiercel. De arborisatie (telodendrion) van een axonuiteinde op een spiercel wordt een motorische eindplaat genoemd.
Borstelzomen worden het best als volgt omschreven:
- Ze zijn vooral goed ontwikkeld in de bovenste luchtwegen
- Typisch voor deze structuren is dat ze bedekt zijn met een slijmlaag
- Onder de lichtmicroscoop zien ze eruit als een gestreepte laag die evenwijdig ligt met het vrije oppervlak
- Ze zijn enkel zichtbaar onder de elektronenmicroscoop
- Ze komen typisch voor op een oppervlak dat gespecialiseerd is in absorptie
- Ze komen typisch voor op een oppervlak dat gespecialiseerd is in absorptie
Een borstelzoom wordt gevormd door honderden, vingervormige microvilli die het beschikbare absorptie-oppervlak aanzienlijk vergroten. Ciliën, en niet microvilli, zijn karakteristiek voor de aflijning van de bovenste luchtwegen en ze zijn vaak bedekt met een laagje slijm. Borstelzomen ontlenen hun naam aan de lichtmicroscopisch goed waarneembare, intens gekleurde laag met een streping die loodrecht op, en niet evenwijdig met het oppervlak verloopt. De microvilli zelf, die verantwoordelijk zijn voor dit gestreept patroon, werden pas later ontdekt m.b.v. elektronenmicroscopie.
Welke van de volgende beweringen over de lichaamsvochten is correct?
- De aanwezigheid van interstitieel vocht is beperkt tot de ruimte tussen de celmembraan en de subcellulaire organellen
- Lichaamsvochten worden in drie compartimenten gescheiden
- Lymfe wordt vervoerd in een ‘éénrichtings’-vaatstelsel
- Erythrocyten, bloedplaatjes en macromoleculen zijn beperkt tot het hart- en vaatstelsel
- Lymfe heeft dezelfde samenstelling als de amorfe grondsubstantie
- Lymfe wordt vervoerd in een ‘éénrichtings’-vaatstelsel
Via de lymfevaten worden substanties die uit de bloedbaan getreden zijn en in het interstitieel vocht zijn terechtgekomen, terug naar het vaatstelsel gebracht. Lymfe bevat macromoleculen en vocht afkomstig van de bloedbaan dat vermengd is met interstitieel vocht. De moleculen in de amorfe grondsubstantie hebben tal van cross-links die over het hele weefsel netwerken vormen. Bijgevolg komen deze moleculen niet in de lymfevaten terecht. Interstitieel vocht, ook extracellulair vocht genoemd, bevindt zich tussen de cellen. Celvocht blijft door de celmembraan omsloten en tussen de celmembraan en de organellen bevindt zich cytosol. Er zijn vier compartimenten voor de lichaamsvochten (celvocht, interstitieel vocht, bloed en lymfe). Erythrocyten en bloedplaatjes verlaten het gezonde hart- en vaatstelsel niet maar macromoleculen kunnen uit de bloedbaan uittreden bv. ter hoogte van de haarvaten of capillairen.
Welke van de volgende beschrijvingen past het best bij een basale membraan?
- Een laag die epitheelcellen van elkaar scheidt
- Een amorfe laag die onder bijna alle epithelia ligt
- Een sterk ontwikkelde laag bij maligne tumoren
- Een laag die het vezelige type IV-collageen bevat
- Een product van het bindweefsel dat onder het epitheel ligt
- Een amorfe laag die onder bijna alle epithelia ligt
De basale membraan is een continue, amorfe laag die onder alle epithelia ligt, met uitzondering van bepaalde kleine capillairen en lymfecapillairen. Deze membraan scheidt de epitheellaag af van het onderliggende bindweefsel maar strekt zich niet uit tussen de epitheelcellen. Het verlorengaan van een continue basale membraan is een typisch kenmerk voor invasieve tumoren, en het uiteenvallen ervan wordt beschouwd als een klinisch bewijs voor metastase. Type IV-collageen (en niet zozeer fibrillen) vormt elastische netwerken met een hoge mate van onderlinge verbindingen (cross-links). Bindweefsel kan een reticulaire lamina produceren die bestaat uit vezelig collageen, maar het deel van de basale membraan dat altijd aanwezig is, de lamina basalis, wordt geproduceerd door de epitheelcellen.
Meiose is een proces tijdens hetwelk:
- spermatiden tot spermatozoa differentiëren
- secundaire spermatocyten differentiëren tot spermatiden
- primaire spermatocyten tot spermatiden worden
- spermatogoniën tot primaire spermatocyten worden
- primaire spermatocyten differentiëren tot secundaire spermatocyten
- primaire spermatocyten tot spermatiden worden
Na een aantal mitotische delingen waarbij stamcelspermatogoniën tot primaire spermatocyten worden (een proces dat deel uitmaakt van de spermato(cyto)genese) ondergaat elke primaire spermatocyt twee meiotische delingen. De eerste meiotische deling resulteert in twee secundaire spermatocyten, en de tweede meiotische deling brengt vier spermatiden (haploide cellen) voort. Dit is echter geen differentiatieproces. Differentiatie vindt plaats tijdens de daaropvolgende stap die we spermiogenese noemen. Tijdens dit proces differentiëren de spermatiden tot spermatozoën.
Welke van de volgende beweringen geldt voor het geleidingssysteem van het hart?
- De uitgebreide innervatie naar de atrioventriculaire knoop is afkomstig van het autonoom zenuwstelsel
- Het deel van het ventriculair myocard dat het eerst een actiepotentiaal krijgt, ligt naast het atrioventriculair septum
- De actiepotentiaal wordt van de sinoatriale knoop naar het ventriculair myocard gebracht door gespecialiseerde geleidende cellen
- De contractiele cellen van het atriale myocard vormen de verbinding tussen de sinoatriale en de atrioventriculaire knoop
- Geleidende cellen verspreiden zich doorheen het subepicard en bereiken zo alle delen van het ventriculair myocard
- De contractiele cellen van het atriale myocard vormen de verbinding tussen de sinoatriale en de atrioventriculaire knoop
Depolarisatiegolven die hun oorsprong hebben in de sinoatriale knoop verspreiden zich doorheen het atriale myocard naar de atrioventriculaire knoop. De sinoatriale knoop (en niet de atrioventriculaire knoop) wordt bezenuwd door het autonoom zenuwstelsel. De actiepotentiaal wordt naar het ventriculair myocard overgebracht d.m.v. gespecialiseerde geleidende cellen (vezels van Purkinje) die de apex van het hart het eerst bereiken. Het stelsel zal dan de impuls dichter en dichter bij het atrioventriculaire septum brengen, waardoor er een contractiegolf veroorzaakt wordt die het bloed vanuit de apex in de richting van longarterie en de aorta perst. De geleidende cellen van de atrioventriculaire knoop vormen de atrioventriculaire bundel, die door de subendocardiale laag (en niet door het epicard) van de ventrikels loopt alvorens in het myocard te vertakken.
Welke is de beste omschrijving voor bloedplaatjes?
- Ze gaan aan elkaar hechten wanneer ze in contact komen met bindweefselvezels
- Ze bevatten geen specifieke granula
- Ze synthetiseren serotonine, i.e. een stof met vasoconstrictoire eigenschappen
- Ze zijn in staat om bacteriën te fagocyteren
- Ze zetten heparine vrij
- Ze gaan aan elkaar hechten wanneer ze in contact komen met bindweefselvezels
Bloedplaatjes gaan samenklitten als ze in aanraking komen met een lamina basalis, collagene vezels of elastische vezels (die mogelijks allemaal bloot komen te liggen in een bloedvat waarvan het endotheel beschadigd is). Als gevolg daarvan hechten de bloedplaatjes zich vast aan het fibreuze materiaal en plakken ze aan mekaar vast, waardoor er een klonter ontstaat. De specifieke granula van bloedplaatjes (?-granula) bevatten stollings- en groeifactoren. Ze nemen de vasoconstrictor serotonine op uit het bloed en slaan deze stof op in dense lichaampjes, die tijdens het degranulatieproces uitgestort worden via exocytose. De vasoconstrictoractiviteit van serotonine voorkomt bloedverlies in beschadigde vaten. Bloedplaatjes bij de huisdieren hebben geen fagocytair vermogen maar ze bevorderen wel de fagocytose van bacteriën door leucocyten door aan het oppervlak van deze bacteriën te gaan hechten. Aangezien een van de hoofdfuncties van bloedplaatjes erin bestaat het stollingsproces te bevorderen, zetten ze anti-heparine vrij. Heparine is een anti-stollingsagens dat wordt vrijgezet door mestcellen en basofiele cellen.
Kies de beste omschrijving voor de filamenten in het cytoplasma van skeletspiercellen:
- Dikke, intermediaire en dunne filamenten zijn de contractiele elementen
- Er zijn geen intermediaire filamenten
- De meeste filamenten liggen net onder de celmembraan
- Dunne filamenten bestaan uit overlappende myosinemoleculen en dikke filamenten zijn polymeren van globulair-actinemoleculen (G-actine)
- Dikke filamenten zijn opgebouwd uit overlappende myosinemoleculen en dunne filamenten bevatten polymeren van G-actine
- Dikke filamenten zijn opgebouwd uit overlappende myosinemoleculen en dunne filamenten bevatten polymeren van G-actine
Myosinemoleculen zijn uitgerokken eiwitdimeren (dimeer = tweedelig) die zich in een overlappend patroon verenigen tot dikke filamenten. Dunne filamenten bevatten polymeren bestaande uit globulair actine (G-actine) en gerelateerde eiwitten. Enkel dikke en dunne filamenten zijn contractiel. De intermediaire filamenten in skeletspiercellen ondersteunen de rijen contractiele filamenten en helpen de dunne filamenten aan de plasmamembraan te bevestigen. De meeste microfilamenten - dit zijn onderdelen van dunne filamenten in skeletspierweefsel - zijn gerangschikt in sterk geordende rijen met dikke filamenten in het centrum van de spiercel. In andere celsoorten zijn microfilamenten eerder overvloedig aanwezig in de nabijheid van de celmembraan.
Welke van de volgende stoffen is een onderdeel van de grondsubstantie in bloed?
- Hyaluronzuur
- Chondroïtinesulfaat
- Hemoglobine
- Immunoglobuline
- Bloedplaatjes
- Immunoglobuline
Immunoglobulines en andere plasmaproteïnen zijn onderdelen van het bloedplasma, d.i. de grondsubstantie van bloed. Hyaluronzuur vinden we terug in de grondsubstantie van gevormde bindweefsels en het is vooral overvloedig aanwezig in zachte weefsels zoals bijvoorbeeld losmazig bindweefsel. Chondroïtinesulfaat wordt hoofdzakelijk aangetroffen in de kraakbeenmatrix en bloedplaatjes worden beschouwd als cellulaire bestanddelen van bloed.
Welke van de volgende primaire kiemlagen is verantwoordelijk voor de vorming van het meeste bindweefsel, het meeste spierweefsel en bepaalde epitheelweefsels?
- Mesoderm
- Mesotheel
- Entoderm
- Endotheel
- Ectoderm
- Mesoderm
Het mesoderm, de middelste van de drie primaire kiemlagen, geeft aanleiding tot de meeste bindweefsels en sommige spierweefsels. Deze laag staat eveneens in voor de vorming van twee adulte aflijnende celtypen: het endotheel, dat het hart- en vaatstelsel bekleedt, en het mesotheel, dat de bekleding vormt van gesloten lichaamsholten. Naast het mesoderm, zijn het ectoderm, de buitenste laag, en het entoderm, de binnenste laag, de twee andere primaire kiemlagen.
De ontwikkeling van T-lymfocyten in de thymus houdt onder meer het volgende in:
- Het geleidelijk verplaatsen van de ontwikkelende T-lymfocyten van het merg naar de schors
- Een klonale expansie van T-lymfocyten in het merg en differentiatie tot effectorcellen in de schors
- Een milieu waarin ontwikkelende T-lymfocyten beschermd zijn tegen de effecten van cytokines
- Het afsterven van ongeveer 90% van de ontwikkelende T-lymfocyten
- Vervanging van oppervlaktereceptoren voor “eigen” (lichaamseigen) merkers door receptoren met “niet-eigen” (lichaamsvreemde) merkers
- Het afsterven van ongeveer 90% van de ontwikkelende T-lymfocyten
Meer dan 90% van de ontwikkelende T-lymfocyten sterven af en worden gefagocyteerd door de vele macrofagen in de schors van de thymus. Tijdens de ontwikkelingsfase worden de T-lymfocyten die zich in de schors d.m.v. kloonvorming vermeerderen, in de richting van het merg gedrukt door de T-progenitorcellen, die de perifere cortex zijn binnengedrongen. Uiteindelijk zullen de overlevende T-lymfocyten de postcapillaire venulen binnendringen in de nabijheid van de overgang tussen schors en merg. De ontwikkeling wordt gestimuleerd door de inwerking van cytokines (bv. het van macrofagen afkomstige interleukine 1 (IL1)) en de thymosines van de epitheliale reticulumlcellen). Tot de rijping van T-cellen behoort ook het verwerven van oppervlaktereceptoren voor zowel “eigen” (lichaamseigen) als “niet-eigen” (lichaamsvreemde) antigenen.