Meerkeuzevragen(alle onderwerpen) Flashcards

1
Q

Welke van de volgende functies is van toepassing op centriolen?

  1. Vorming van de basale lichaampjes van ciliën
  2. Ontmantelen van de mitotische spoelfiguur na de celdeling
  3. Bewegen van de chromosomen naar het centrum van de cel ter voorbereiding van de celdeling
  4. Vormen van een nieuw kernomhulsel na de celdeling
  5. Ordenen van het Golgi-complex
A
  1. Vorming van de basale lichaampjes van ciliën

Centriolen zijn niet alleen betrokken bij de vorming van de basale lichaampjes van ciliën en flagellen, ze kunnen zelf ook fungeren als een basaal lichaampje. De basistructuur van basale lichaampjes is immers identiek aan die van centriolen. Centriolen organiseren eveneens de vorming van de mitotische spoelfiguur ter voorbereiding van de celdeling. Ze fungeren dan als polen voor de chromosomen die vanuit het centrum van de cel naar de beide celpolen gaan bewegen en zo de nuclei van twee dochtercellen vormen. Het nieuwe kernomhulsel na de celdeling wordt gevormd door het endoplasmatisch reticulum (ER). Hoewel de centriolen doorgaans in de nabijheid van het Golgi-complex waargenomen worden, denkt men niet dat ze een rol spelen bij de vorming van deze celstructuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welk opzicht verschilt enchondrale botvorming van endesmale botvorming?

  1. Collageen en grondsubstantie zijn de eerste substanties die door osteoblasten worden afgescheiden
  2. Kraakbeen wordt vernietigd voordat bot wordt gevormd
  3. Osteoblasten worden omgeven door bot voor ze in osteocyten worden omgezet
  4. De oorspronkelijke benige spiculae worden groter door appositionele groei
  5. Osteoblasten secreteren alkalische fosfatase
A
  1. Kraakbeen wordt vernietigd voordat bot wordt gevormd.

Aangezien enchondrale beenvorming het tijdelijke kraakbeenskelet vervangt, moet het kraakbeen eerst verwijderd worden om plaats te maken voor het bot dat zal gevormd worden. Collageen en grondsubstantie zijn de eerste secreetproducten van alle osteoblasten. Osteoblasten worden tot osteocyten wanneer ze omringd worden door bot bij alle osteogene processen. De benige spiculae in de enchrondrale beenvorming bevatten een kern bestaande uit verkalkt kraakbeen. Net zoals de spiculae van de endesmale botvorming, ontwikkelen ze zich via appositionele groei. Alle osteoblasten secreteren alkalische fosfatase, dat bijdraagt tot de mineralisatie van de organische matrix.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt de grondsubstantie van het bindweefsel het best omschreven?

  1. De twee belangrijkste bestanddelen zijn glycosaminoglycanen en structurele glycoproteïnen
  2. Het is een basofiele structuur
  3. Het is een zeer geordende structuur
  4. De bestanddelen zijn opvallend uniform in het hele lichaam
  5. Het bevat een grote hoeveelheid ongebonden watermoleculen
A
  1. De twee belangrijkste bestanddelen zijn glycosaminoglycanen en structurele glycoproteïnen

De twee belangrijkste bestanddelen van de grondsubstantie van bindweefsel zijn inderdaad glycosaminoglycanen en structurele glycoproteïnen. Grondsubstantie kleurt maar zwakjes en de gebieden met grondsubstantie zien er dus leeg uit in histologische coupes. Hoewel de verschillende onderdelen op tal van plaatsen aan mekaar vastzitten, zijn de fibreuze elementen willekeurig geordend tot een losmazig netwerk. De relatieve proporties van de verschillende componenten variëren sterk van orgaan tot orgaan, hetgeen bijdraagt tot de verschillen in viscositeit en vastheid in verschillende gebieden. Het meeste water is gebonden in hydratatielagen rond de macromoleculen van de grondsubstantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een uniek kenmerk van epithelia is:

  1. de aanwezigheid van type IV-collageen in de extracellulaire matrix
  2. de aanwezigheid van nexusverbindingen
  3. een merocriene secretie
  4. het vaatrijke karakter
  5. de aanwezigheid van intermediaire (keratine)filamenten
A
  1. de aanwezigheid van intermediaire (keratine)filamenten

De intermediaire filamenten in epithelia bestaan uit keratinen (die trouwens uitsluitend in epithelia voorkomen). Bovendien beschikt elke epitheelsoort over een typische mix van keratinesoorten. Type IV-collageen treffen we aan in de laminae basales en nexusverbindingen komen vaak voor tussen cellen van verschillende weefselsoorten. Merocriene secretie is het type exocytose dat toegepast wordt door alle celsoorten met uitzondering van bepaalde epitheelcellen. Epithelia zijn avasculair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pinocytose kan het best omschreven worden als:

  1. een gereguleerd endocytotisch proces
  2. de niet-selectieve opname van extracellulaire vloeistoffen
  3. de selectieve opname van extracellulaire vloeistoffen
  4. een continu proces
  5. het mechanisme waarvan cellen gebruik maken om stoffen doorheen het cytoplasma te transporteren
A
  1. een continu proces

Pinocytose, dat zowel selectieve als niet-selectieve opname van extracellulaire vloeistoffen kan inhouden, is een continu en niet-gereguleerd (m.a.w. constitutief) proces. Opname en transport doorheen de cel van materiaal dat uiteindelijk vrijgegeven wordt in een (verschillend) extracellulair compartiment, wordt transcytose genoemd. Pinocytose is wel betrokken bij het opnameluik van dit proces maar heeft niets te maken met het transport van stoffen doorheen de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Heparine en histamine komen voor in de specifieke granula van:

  1. lymfocyten
  2. monocyten
  3. neutrofiele granulocyten
  4. eosinofiele granulocyten
  5. basofiele granulocyten
A
  1. basofiele granulocyten

De granula in basofiele cellen (en ook in mestcellen) bevatten heparine, een antistollingsmiddel, en histamine, dat de permeabiliteit van kleine bloedvaten verhoogt en de kleinere luchtwegen vernauwt. De granula bevatten eveneens andere, uiterst krachtige substanties die de ontstekingsreactie bespoedigen. Een grootschalige degranulatie van basofiele cellen, mestcellen of beide, kan leiden tot een anafylactische shock.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke uitspraak over de verschillende epidermislagen is waar?

  1. Het stratum basale bevat geen keratinefilamenten
  2. In de bovenste lagen van het stratum spinosum liggen de eleïdinekorrels
  3. In het stratum granulosum worden keratohyaliene korrels vrijgezet
  4. In het stratum lucidum worden lamellaire korrels vrijgezet
  5. In het stratum corneum vormt keratohyaline een amorfe matrix met daarin keratinefilamenten
A
  1. In het stratum corneum vormt keratohyaline een amorfe matrix met daarin keratinefilamenten

In de keratinocyten van het stratum corneum liggen keratinefilamenten ingebed in de amorfe celmatrix die gevormd wordt door keratohyaline. Keratohyaliene korrels worden gesynthetiseerd in het stratum granulosum en zijn niet omgeven door een membraan. Naarmate de cellen naar boven opschuiven in de epidermis, worden de korrels amorf en zijn ze nauw verbonden met keratinefilamenten. Deze filamenten zijn reeds opvallend aanwezig in het stratum basale. Het stratum spinosum bevat geen eleïdinekorrels, die typisch zijn voor het stratum lucidum van dikke huid. Keratohyaliene korrels worden nooit vrijgezet uit keratinocyten, maar de lamellaire grana worden vrijgezet in het stratum granulosum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lipofuscinekorrels kunnen het beste omschreven worden als:

  1. restlichaampjes die een geelbruin pigment bevatten
  2. typische structuren in actieve macrofagen
  3. zijn het talrijkst in cellen met een korte levensduur en een hoge turnover
  4. autofagievesikels
  5. heterofagosomen
A
  1. restlichaampjes die een geelbruin pigment bevatten

Restlichaampjes zijn restanten van lysosomen die onverteerbare overblijfselen bevatten; ze kunnen het geelbruine lipofuscine of ouderdomspigment opstapelen. Wanneer ze groot genoeg zijn om lichtmicroscopisch waargenomen te kunnen worden, worden deze structuren lipofuscinekorrels genoemd. Ze zijn het talrijkst in cellen met een lange levensduur (zoals spier-, lever- en zenuwcellen). Autofagieblaasjes en heterofagosomen zijn actieve lysosomen die zich kunnen ontwikkelen tot lipofuscinekorrels als ze er niet in slagen hun volledige inhoud te verteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke uitspraak over contractiele filamenten is correct?

  1. Dikke filamenten bestaan uit myosine en tropomyosine
  2. Een van de troponinesubeenheden van dunne filamenten vertoont adenosinetrifosfataseactiviteit (ATPase)
  3. Dikke filamenten bevatten desmine
  4. Dunne filamenten zijn bevestigd aan a-actinine
  5. Dikke filamenten zijn bevestigd aan de celmembraan
A
  1. Dunne filamenten zijn bevestigd aan a-actinine

a-actinine bevestigt één uiteinde van de dunne filamenten aan de Z-lijn of aan de celmembraan. Tropomyosine is een onderdeel van dunne en niet van dikke filamenten. De kopgedeelten van de myosinemoleculen van dikke filamenten vertonen adenosinetrifosfatase(ATPase)activiteit. Desmine is een intermediair filament en dus geen onderdeel van dikke filamenten. Dunne filamenten (en dus niet dikke filamenten) zijn bevestigd aan de celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke bewering over chondrocyten is juist?

  1. Ze communiceren via nexusverbindingen
  2. Ze secreteren chondromucoproteïnen
  3. Ze worden gevoed door de nabijgelegen capillairen
  4. Ze zijn niet in staat tot deling
  5. Ze vernietigen kraakbeen
A
  1. Ze secreteren chondromucoproteïnen

Chondrocyten secreteren glycosaminoglycanen en eiwitten die de chondromucoproteïnen van de kraakbeenmatrix vormen. Er zijn geen intercellulaire verbindingen; elke cel ligt geïsoleerd in de matrix. Aangezien kraakbeen avasculair is, moeten voedingsstoffen door de chondromatrix diffunderen vanuit capillairen die buiten het kraakbeen liggen. Chondrocyten zijn in staat tot deling in jong kraakbeen, waardoor isogene groepen worden gevormd. Ze vormen en onderhouden het kraakbeen; ze vernietigen het niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke van de volgende uitspraken beschrijft op een correcte manier het verschil tussen humorale en cellulaire immuunresponsen?

  1. Micro-organismen die buiten de cellen van de gastheer leven, zullen eerder een humorale respons initiëren, en degene die de cellen van de gastheer binnendringen, zullen eerder aanleiding geven tot een cellulaire respons
  2. Macrofagen zijn enkel betrokken bij cellulaire responsen
  3. Bij humorale responsen hoeft niet noodzakelijk een antigeen betrokken te zijn
  4. Er treden geen cellulaire veranderingen op in het geval van humorale immuunresponsen
  5. Geheugencellen worden enkel bij cellulaire responsen geproduceerd
A
  1. Micro-organismen die buiten de cellen van de gastheer leven, zullen eerder een humorale respons initiëren, en degene die de cellen van de gastheer binnendringen, zullen eerder aanleiding geven tot een cellulaire respons

Humorale reacties worden ontketend door bacteriën die buiten de cellen van de gastheer leven; cellulaire immuniteit wordt gestimuleerd door micro-organismen die de cellen van de gastheer of hun producten binnendringen. Humorale responsen vereisen B-cel-activering, waarvoor doorgaans een interactie met een T-cel en een macrofaag nodig is (de macrofaag activeert de T-cel, die op haar beurt de B-cel activeert). Alle humorale responsen worden uitgelokt door antigenen. Bij een humorale immuunrespons worden klonen van B-cellen omgezet in antilichaamproducerende plasmacellen. Geheugencellen worden zowel bij humorale als bij cellulaire responsen geproduceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke van de volgende uitspraken geeft een correcte beschrijving van de functie van een cytoplasma-insluitsel?

  1. Vetdruppeltjes zijn opslagdepots voor niet-gemetaboliseerde nevenproducten van het metabolisme.
  2. Hemoglobine is een afbraakproduct van rode bloedcellen
  3. Mitochondriën genereren chemische energie uit verteringsproducten
  4. Hemosiderine wordt gesecreteerd in de gal, waar het bijdraagt tot vertering en absorptie
  5. Melanine is belangrijk voor de bescherming van bepaalde dieren tegen roofdieren
A
  1. Melanine is belangrijk voor de bescherming van bepaalde dieren tegen roofdieren

Melanine is een pigment in de huid en in haar, waar het via zijn spreiding kan zorgen voor camouflage voor het dier. Vetdruppeltjes slaan vetten op die moeten instaan voor de energie tussen twee maaltijden. Niet-metaboliseerbare stoffen worden opgeslagen in restlichaampjes. Hemoglobine is het zuurstof- en koolstofdioxidedragend pigment in gezonde rode bloedcellen. De afbraakproducten van hemoglobine zijn hemosiderine, dat hergebruikt wordt voor hemoglobine in nieuwe rode bloedcellen, en bilirubine, dat wordt afgescheiden in de gal om de vetten in de darmen te emulgeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het Golgi-complex kan het best omschreven worden als:

  1. een structuur die pas gevormde eiwitten ontvangt van het granulair endoplasmatisch reticulum (rER) en deze dan verder verwerkt en sorteert voor de eindbestemming
  2. een organel dat enkel aanwezig is in secretorische cellen
  3. een systeem bestaande uit membranen met ribosomen en membranen met een glad oppervlak
  4. een organel dat een sterke kleuring oplevert met basofiele kleurstoffen
  5. een structuur die omwille van zijn geringe omvang niet waarneembaar is onder de lichtmicroscoop
A
  1. een structuur die pas gevormde eiwitten ontvangt van het granulair endoplasmatisch reticulum (rER) en deze dan verder verwerkt en sorteert voor de eindbestemming

Nieuwgevormde eiwitten worden in transportblaasjes van het granulair endoplasmatisch reticulum (rER) vervoerd naar het Golgi-complex, waar ze verder verwerkt worden, bv. door delen van moleculen te verwijderen of door complexe verbindingen te vormen met vetten of polysachariden. De eiwitten worden eveneens verpakt in membranen van het geschikte type, afhankelijk van het feit of ze lysosomale enzymen of secreetproducten zijn. Ook niet-secretorische cellen hebben wel degelijk een Golgi-complex nodig voor het vervullen van essentiële functies zoals de productie van lysosomale enzymen. De omvang van het Golgi-complex ligt wel degelijk ruim binnen het scheidend vermogen van de lichtmicroscoop. Het Golgi-complex kan aangetoond worden met specifieke kleuringen of ziet eruit als een ongekleurd gebied (negatief beeld genoemd) in cellen met grote hoeveelheden rER of granula in hun cytoplasma. Het is echter niet zichtbaar op de meeste routinepreparaten aangezien er nergens aan het Golgi-complex ribosomen zijn gehecht en de membranen omwille van hun glad oppervlak geen specifieke kleuringsaffiniteit hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een motorische eenheid?

  1. een sarcomeer
  2. een skeletspiercel
  3. een motorisch neuron
  4. een axon en alle spiercellen die dit axon innerveert
  5. een druiventros-vormige vertakking van een axonuiteinde op een spiercel
A
  1. een axon en alle spiercellen die dit axon innerveert

Een motorische eenheid omvat een zenuwvezel (een axon van een motorisch neuron) en alle spiercellen die deze vezel innerveert. Een sarcomeer is de structurele en functionele eenheid van een skelet- of een hartspiercel. De arborisatie (telodendrion) van een axonuiteinde op een spiercel wordt een motorische eindplaat genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Borstelzomen worden het best als volgt omschreven:

  1. Ze zijn vooral goed ontwikkeld in de bovenste luchtwegen
  2. Typisch voor deze structuren is dat ze bedekt zijn met een slijmlaag
  3. Onder de lichtmicroscoop zien ze eruit als een gestreepte laag die evenwijdig ligt met het vrije oppervlak
  4. Ze zijn enkel zichtbaar onder de elektronenmicroscoop
  5. Ze komen typisch voor op een oppervlak dat gespecialiseerd is in absorptie
A
  1. Ze komen typisch voor op een oppervlak dat gespecialiseerd is in absorptie

Een borstelzoom wordt gevormd door honderden, vingervormige microvilli die het beschikbare absorptie-oppervlak aanzienlijk vergroten. Ciliën, en niet microvilli, zijn karakteristiek voor de aflijning van de bovenste luchtwegen en ze zijn vaak bedekt met een laagje slijm. Borstelzomen ontlenen hun naam aan de lichtmicroscopisch goed waarneembare, intens gekleurde laag met een streping die loodrecht op, en niet evenwijdig met het oppervlak verloopt. De microvilli zelf, die verantwoordelijk zijn voor dit gestreept patroon, werden pas later ontdekt m.b.v. elektronenmicroscopie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke van de volgende beweringen over de lichaamsvochten is correct?

  1. De aanwezigheid van interstitieel vocht is beperkt tot de ruimte tussen de celmembraan en de subcellulaire organellen
  2. Lichaamsvochten worden in drie compartimenten gescheiden
  3. Lymfe wordt vervoerd in een ‘éénrichtings’-vaatstelsel
  4. Erythrocyten, bloedplaatjes en macromoleculen zijn beperkt tot het hart- en vaatstelsel
  5. Lymfe heeft dezelfde samenstelling als de amorfe grondsubstantie
A
  1. Lymfe wordt vervoerd in een ‘éénrichtings’-vaatstelsel

Via de lymfevaten worden substanties die uit de bloedbaan getreden zijn en in het interstitieel vocht zijn terechtgekomen, terug naar het vaatstelsel gebracht. Lymfe bevat macromoleculen en vocht afkomstig van de bloedbaan dat vermengd is met interstitieel vocht. De moleculen in de amorfe grondsubstantie hebben tal van cross-links die over het hele weefsel netwerken vormen. Bijgevolg komen deze moleculen niet in de lymfevaten terecht. Interstitieel vocht, ook extracellulair vocht genoemd, bevindt zich tussen de cellen. Celvocht blijft door de celmembraan omsloten en tussen de celmembraan en de organellen bevindt zich cytosol. Er zijn vier compartimenten voor de lichaamsvochten (celvocht, interstitieel vocht, bloed en lymfe). Erythrocyten en bloedplaatjes verlaten het gezonde hart- en vaatstelsel niet maar macromoleculen kunnen uit de bloedbaan uittreden bv. ter hoogte van de haarvaten of capillairen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke van de volgende beschrijvingen past het best bij een basale membraan?

  1. Een laag die epitheelcellen van elkaar scheidt
  2. Een amorfe laag die onder bijna alle epithelia ligt
  3. Een sterk ontwikkelde laag bij maligne tumoren
  4. Een laag die het vezelige type IV-collageen bevat
  5. Een product van het bindweefsel dat onder het epitheel ligt
A
  1. Een amorfe laag die onder bijna alle epithelia ligt

De basale membraan is een continue, amorfe laag die onder alle epithelia ligt, met uitzondering van bepaalde kleine capillairen en lymfecapillairen. Deze membraan scheidt de epitheellaag af van het onderliggende bindweefsel maar strekt zich niet uit tussen de epitheelcellen. Het verlorengaan van een continue basale membraan is een typisch kenmerk voor invasieve tumoren, en het uiteenvallen ervan wordt beschouwd als een klinisch bewijs voor metastase. Type IV-collageen (en niet zozeer fibrillen) vormt elastische netwerken met een hoge mate van onderlinge verbindingen (cross-links). Bindweefsel kan een reticulaire lamina produceren die bestaat uit vezelig collageen, maar het deel van de basale membraan dat altijd aanwezig is, de lamina basalis, wordt geproduceerd door de epitheelcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Meiose is een proces tijdens hetwelk:

  1. spermatiden tot spermatozoa differentiëren
  2. secundaire spermatocyten differentiëren tot spermatiden
  3. primaire spermatocyten tot spermatiden worden
  4. spermatogoniën tot primaire spermatocyten worden
  5. primaire spermatocyten differentiëren tot secundaire spermatocyten
A
  1. primaire spermatocyten tot spermatiden worden

Na een aantal mitotische delingen waarbij stamcelspermatogoniën tot primaire spermatocyten worden (een proces dat deel uitmaakt van de spermato(cyto)genese) ondergaat elke primaire spermatocyt twee meiotische delingen. De eerste meiotische deling resulteert in twee secundaire spermatocyten, en de tweede meiotische deling brengt vier spermatiden (haploide cellen) voort. Dit is echter geen differentiatieproces. Differentiatie vindt plaats tijdens de daaropvolgende stap die we spermiogenese noemen. Tijdens dit proces differentiëren de spermatiden tot spermatozoën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke van de volgende beweringen geldt voor het geleidingssysteem van het hart?

  1. De uitgebreide innervatie naar de atrioventriculaire knoop is afkomstig van het autonoom zenuwstelsel
  2. Het deel van het ventriculair myocard dat het eerst een actiepotentiaal krijgt, ligt naast het atrioventriculair septum
  3. De actiepotentiaal wordt van de sinoatriale knoop naar het ventriculair myocard gebracht door gespecialiseerde geleidende cellen
  4. De contractiele cellen van het atriale myocard vormen de verbinding tussen de sinoatriale en de atrioventriculaire knoop
  5. Geleidende cellen verspreiden zich doorheen het subepicard en bereiken zo alle delen van het ventriculair myocard
A
  1. De contractiele cellen van het atriale myocard vormen de verbinding tussen de sinoatriale en de atrioventriculaire knoop

Depolarisatiegolven die hun oorsprong hebben in de sinoatriale knoop verspreiden zich doorheen het atriale myocard naar de atrioventriculaire knoop. De sinoatriale knoop (en niet de atrioventriculaire knoop) wordt bezenuwd door het autonoom zenuwstelsel. De actiepotentiaal wordt naar het ventriculair myocard overgebracht d.m.v. gespecialiseerde geleidende cellen (vezels van Purkinje) die de apex van het hart het eerst bereiken. Het stelsel zal dan de impuls dichter en dichter bij het atrioventriculaire septum brengen, waardoor er een contractiegolf veroorzaakt wordt die het bloed vanuit de apex in de richting van longarterie en de aorta perst. De geleidende cellen van de atrioventriculaire knoop vormen de atrioventriculaire bundel, die door de subendocardiale laag (en niet door het epicard) van de ventrikels loopt alvorens in het myocard te vertakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke is de beste omschrijving voor bloedplaatjes?

  1. Ze gaan aan elkaar hechten wanneer ze in contact komen met bindweefselvezels
  2. Ze bevatten geen specifieke granula
  3. Ze synthetiseren serotonine, i.e. een stof met vasoconstrictoire eigenschappen
  4. Ze zijn in staat om bacteriën te fagocyteren
  5. Ze zetten heparine vrij
A
  1. Ze gaan aan elkaar hechten wanneer ze in contact komen met bindweefselvezels

Bloedplaatjes gaan samenklitten als ze in aanraking komen met een lamina basalis, collagene vezels of elastische vezels (die mogelijks allemaal bloot komen te liggen in een bloedvat waarvan het endotheel beschadigd is). Als gevolg daarvan hechten de bloedplaatjes zich vast aan het fibreuze materiaal en plakken ze aan mekaar vast, waardoor er een klonter ontstaat. De specifieke granula van bloedplaatjes (?-granula) bevatten stollings- en groeifactoren. Ze nemen de vasoconstrictor serotonine op uit het bloed en slaan deze stof op in dense lichaampjes, die tijdens het degranulatieproces uitgestort worden via exocytose. De vasoconstrictoractiviteit van serotonine voorkomt bloedverlies in beschadigde vaten. Bloedplaatjes bij de huisdieren hebben geen fagocytair vermogen maar ze bevorderen wel de fagocytose van bacteriën door leucocyten door aan het oppervlak van deze bacteriën te gaan hechten. Aangezien een van de hoofdfuncties van bloedplaatjes erin bestaat het stollingsproces te bevorderen, zetten ze anti-heparine vrij. Heparine is een anti-stollingsagens dat wordt vrijgezet door mestcellen en basofiele cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kies de beste omschrijving voor de filamenten in het cytoplasma van skeletspiercellen:

  1. Dikke, intermediaire en dunne filamenten zijn de contractiele elementen
  2. Er zijn geen intermediaire filamenten
  3. De meeste filamenten liggen net onder de celmembraan
  4. Dunne filamenten bestaan uit overlappende myosinemoleculen en dikke filamenten zijn polymeren van globulair-actinemoleculen (G-actine)
  5. Dikke filamenten zijn opgebouwd uit overlappende myosinemoleculen en dunne filamenten bevatten polymeren van G-actine
A
  1. Dikke filamenten zijn opgebouwd uit overlappende myosinemoleculen en dunne filamenten bevatten polymeren van G-actine

Myosinemoleculen zijn uitgerokken eiwitdimeren (dimeer = tweedelig) die zich in een overlappend patroon verenigen tot dikke filamenten. Dunne filamenten bevatten polymeren bestaande uit globulair actine (G-actine) en gerelateerde eiwitten. Enkel dikke en dunne filamenten zijn contractiel. De intermediaire filamenten in skeletspiercellen ondersteunen de rijen contractiele filamenten en helpen de dunne filamenten aan de plasmamembraan te bevestigen. De meeste microfilamenten - dit zijn onderdelen van dunne filamenten in skeletspierweefsel - zijn gerangschikt in sterk geordende rijen met dikke filamenten in het centrum van de spiercel. In andere celsoorten zijn microfilamenten eerder overvloedig aanwezig in de nabijheid van de celmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke van de volgende stoffen is een onderdeel van de grondsubstantie in bloed?

  1. Hyaluronzuur
  2. Chondroïtinesulfaat
  3. Hemoglobine
  4. Immunoglobuline
  5. Bloedplaatjes
A
  1. Immunoglobuline

Immunoglobulines en andere plasmaproteïnen zijn onderdelen van het bloedplasma, d.i. de grondsubstantie van bloed. Hyaluronzuur vinden we terug in de grondsubstantie van gevormde bindweefsels en het is vooral overvloedig aanwezig in zachte weefsels zoals bijvoorbeeld losmazig bindweefsel. Chondroïtinesulfaat wordt hoofdzakelijk aangetroffen in de kraakbeenmatrix en bloedplaatjes worden beschouwd als cellulaire bestanddelen van bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke van de volgende primaire kiemlagen is verantwoordelijk voor de vorming van het meeste bindweefsel, het meeste spierweefsel en bepaalde epitheelweefsels?

  1. Mesoderm
  2. Mesotheel
  3. Entoderm
  4. Endotheel
  5. Ectoderm
A
  1. Mesoderm

Het mesoderm, de middelste van de drie primaire kiemlagen, geeft aanleiding tot de meeste bindweefsels en sommige spierweefsels. Deze laag staat eveneens in voor de vorming van twee adulte aflijnende celtypen: het endotheel, dat het hart- en vaatstelsel bekleedt, en het mesotheel, dat de bekleding vormt van gesloten lichaamsholten. Naast het mesoderm, zijn het ectoderm, de buitenste laag, en het entoderm, de binnenste laag, de twee andere primaire kiemlagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De ontwikkeling van T-lymfocyten in de thymus houdt onder meer het volgende in:

  1. Het geleidelijk verplaatsen van de ontwikkelende T-lymfocyten van het merg naar de schors
  2. Een klonale expansie van T-lymfocyten in het merg en differentiatie tot effectorcellen in de schors
  3. Een milieu waarin ontwikkelende T-lymfocyten beschermd zijn tegen de effecten van cytokines
  4. Het afsterven van ongeveer 90% van de ontwikkelende T-lymfocyten
  5. Vervanging van oppervlaktereceptoren voor “eigen” (lichaamseigen) merkers door receptoren met “niet-eigen” (lichaamsvreemde) merkers
A
  1. Het afsterven van ongeveer 90% van de ontwikkelende T-lymfocyten

Meer dan 90% van de ontwikkelende T-lymfocyten sterven af en worden gefagocyteerd door de vele macrofagen in de schors van de thymus. Tijdens de ontwikkelingsfase worden de T-lymfocyten die zich in de schors d.m.v. kloonvorming vermeerderen, in de richting van het merg gedrukt door de T-progenitorcellen, die de perifere cortex zijn binnengedrongen. Uiteindelijk zullen de overlevende T-lymfocyten de postcapillaire venulen binnendringen in de nabijheid van de overgang tussen schors en merg. De ontwikkeling wordt gestimuleerd door de inwerking van cytokines (bv. het van macrofagen afkomstige interleukine 1 (IL1)) en de thymosines van de epitheliale reticulumlcellen). Tot de rijping van T-cellen behoort ook het verwerven van oppervlaktereceptoren voor zowel “eigen” (lichaamseigen) als “niet-eigen” (lichaamsvreemde) antigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In welk opzicht verschilt de amorfe grondsubstantie van kraakbeen van die van losmazig bindweefsel?

  1. Ze bevat gesulfateerde glycosaminoglycanen
  2. De proteoglycanen van de grondsubstantie van kraakbeen binden aan hyaluronzuur
  3. De proteoglycanen van de grondsubstantie van kraakbeen binden aan collageen
  4. Ze bevat geen gebonden water
  5. Ze bevat geen hyaluronzuur
A
  1. De proteoglycanen van de grondsubstantie van kraakbeen binden aan hyaluronzuur

Kraakbeen heeft tal van cross-links tussen zijn proteoglycanen (chondromucoproteïnen genoemd) en hyaluronzuur, maar in losmazig bindweefsel binden proteoglycanen niet aan hyaluronzuur. In kraakbeen kan één enkel draadvormig hyaluronzuurpolymeer de eiwitkernen van wel 200 proteoglycanen verankeren. Doordat de andere uiteinden van de proteoglycanen elektrostatisch gebonden zijn aan collageen en aan heel wat lagen bestaande uit watermoleculen, krijgen we de algemene rigide structuur van kraakbeen. Gesulfateerde glycosaminoglycanen vinden we terug in proteoglycanen van zowel kraakbeen als losmazig bindweefsel, en in beide weefsels is de netto negatieve lading verantwoordelijk voor het binden van de proteoglycanen aan collageen en aan de aanwezige hydratatiemantels.

26
Q

Welke is de meest correcte beschrijving voor macrofagen?

  1. Ze hebben een typisch en vrij constant voorkomen dat weinig verschillen vertoont onafhankelijk van hun activiteitstoestand
  2. Ze vormen de eerste verdedigingslijn van het lichaam tegen bacteriën
  3. Ze spelen een belangrijke rol bij het bespoedigen van het genezingsproces
  4. Ze sterven af binnen een paar dagen nadat ze het weefsel zijn binnengedrongen
  5. Ze secreteren alle extracellulaire elementen van het bindweefsel
A
  1. Ze spelen een belangrijke rol bij het bespoedigen van het genezingsproces
    Macrofagen secreteren stoffen (bv. verschillende groeifactoren) die van belang zijn bij het genezingsproces. Hun voorkomen kan sterk verschillen en is afhankelijk van hun functionele toestand en de aard van het materiaal dat ze hebben gefagocyteerd. Ze fagocyteren en vernietigen bacteriën, maar ze zijn niet zo gespecialiseerd in bacteriedodend optreden als de neutrofiele granulocyten. Ze worden beschouwd als residerende cellen van het bindweefsel omdat ze in de weefsels verblijven gedurende verschillende maanden (i.t.t. hun kortstondig initieel verblijf - een 40-tal uren - in het bloed). Ze secreteren echter geen extracellulaire matrix of vezels.
27
Q

Welke van onderstaande uitspraken is van toepassing op de microscopische bouw van hartspierweefsel?

  1. Fasciae adherentes (aanhechtingsplaques) verbinden grote gebieden van de laterale celmembranen
  2. De cellen zijn met de uiteinden aan elkaar verbonden door nexusverbindingen
  3. Een lamina basalis ontbreekt tussen hartspiercellen
  4. Desmosomen verbinden aanpalende laterale celmembranen
  5. Ineengevlochten ketens van hartspiercellen anastomoseren en lopen in verschillende richtingen
A
  1. Ineengevlochten ketens van hartspiercellen anastomoseren en lopen in verschillende richtingen

Hartspiercellen splitsen overlangs, hetgeen resulteert in anastomosen tussen de verschillende vezels die in alle richtingen lopen. Dankzij de sterk verwoven architectuur van de wand, zijn de atria en ventrikels in staat om op een efficiënte manier het bloed uit hun lumina te persen. Fasciae adherentes en desmosomen, beide intercellulaire verbindingen, zijn typisch voor de transversale delen van de intercalaire schijven die de uiteinden van hartspiercellen met mekaar verbinden. Nexusverbindigen komen dan weer gewoonlijk voor tussen laterale celmembranen en laterale segmenten van intercalaire schijven. Elke hartspiercel is omgeven door een lamina basalis, behalve waar deze specifiek celverbindingen aanwezig zijn.

28
Q

Onder de cellen in het bindweefsel zijn er die:

  1. het weefsel vanuit het bloed zijn binnengedrongen
  2. enkel elastische vezels produceren
  3. gespecialiseerd zijn in contractie
  4. de peritoneale, pleurale en pericardiale holten bekleden
  5. hormonen afscheiden
A
  1. het weefsel vanuit het bloed zijn binnengedrongen

Tot de bindweefselcellen behoren ook cellen die vanuit het bloed zijn gemigreerd en cellen die ontstaan zijn uit lokale mesenchymcellen. Bindweefselcellen die elastische vezels produceren, maken ook collagene vezels en vaak ook reticuline vezels. Spiercellen (en myo-epitheelcellen) zijn de cellen met specifieke contractiele eigenschappen. Epitheelcellen vormen de bekleding van gesloten lichaamsholten en een aantal van deze cellen scheiden ook hormonen af.

29
Q

Welke beweringen over de algemene microscopische bouw van bloedvaten is juist?

  1. Glad spierweefsel vinden we enkel terug in de tunica media
  2. Glad spierweefsel kan in elk van de drie tunicae voorkomen
  3. De membrana elastica externe bevindt zich, indien aanwezig, in de buitenste laag van de tunica interna
  4. Het buitenste oppervlak is bedekt met mesotheel
  5. Vasomotorische zenuwen eindigen in de subendotheliale laag
A
  1. Glad spierweefsel kan in elk van de drie tunicae voorkomen

Glad spierweefsel is het talrijkst vertegenwoordigd in de tunica media in de meeste bloedvaten maar kan ook voorkomen in de tunica interna en de tunica externa. De membrana elastica interna komt overeen met de buitenste laag van de tunica interna; de buitenste elastische lamina van de tunica media noemen we de membrana elastica externa. Bloedvaten liggen in het bindweefsel ingebed en hebben dus geen vrij oppervlak aan de buitenkant. Bijgevolg is hun buitenste laag een tunica externa die continu is met het omliggende bindweefsel. Vasomotorische zenuwen eindigen in of in de nabijheid van de tunica media maar ze dringen niet door tot in de tunica interna.

30
Q

Welke van de volgende beweringen over marginerende leukocyten is correct?

  1. Marginerende cellen begeven zich onmiddellijk naar het bindweefsel d.m.v. diapedese
  2. De meeste marginerende cellen zijn monocyten en neutrofiele granulocyten die opnieuw het bloed binnendringen vanuit het bindweefsel
  3. Marginerende cellen zijn niet langer functioneel
  4. Marginerende cellen vormen een reservevoorraad die vele malen groter kan zijn dan het aantal circulerende cellen
  5. De ‘marginale pool’ is de enige plaats waar leukocyten kunnen worden opgeslagen
A
  1. Marginerende cellen vormen een reservevoorraad die vele malen groter kan zijn dan het aantal circulerende cellen

Het aantal wandstandige (marginerende) neutrofiele granulocyten en monocyten kan gelijk zijn aan of zelfs vele malen groter zijn dan het aantal circulerende cellen, en vormt daarmee een belangrijke, onmiddellijk inzetbare reserve van afweercellen. De meeste cellen zijn echter maar tijdelijk marginerend; sommigen migreren naar het interstitieel weefsel en andere komen opnieuw in de circulatie terecht. Als ze eenmaal de bloedvaten hebben verlaten, zullen monocyten en neutrofiele granulocyten er niet meer terugkeren. Wandstandige cellen hebben hun functioneel leven nog voor de boeg. Naast de marginale pool, is eveneens het beenmerg een opslagplaats voor vele leukocyten.

31
Q

In welk opzicht verschillen B-lymfocyten van T-lymfocyten?

  1. B-lymfocyten hebben antilichamen aan het oppervlak van hun celmembranen
  2. B-lymfocyten worden gestimuleerd door antigenen
  3. Regulerende cellen vormen een subcategorie van B-lymfocyten
  4. B-lymfocyten kunnen maligne cellen herkennen
  5. B-lymfocyten vormen de grootste lymfocytenpopulatie in het circulerend bloed
A
  1. B-lymfocyten hebben antilichamen aan het oppervlak van hun celmembranen

B-lymfocyten hebben antilichamen (immunoglobulinen) ingebouwd in hun celmembranen en T-lymfocyten brengen hun specifieke TCReceptor tot expressie op hun oppervlak. Zowel T- als B-lymfocyten worden gestimuleerd door antigenen hoewel ze niet altijd allebei op dezelfde antigenen reageren. Niet B-lymfocyten maar T-lymfocyten hebben subcategorieën van regulerende cellen en kunnen maligne cellen herkennen. T-lymfocyten vormen de grootste populatie van alle circulerende lymfocyten; in normale omstandigheden vertegenwoordigen ze 60%-90% van de lymfocyten in het bloed.

32
Q

Welke van onderstaande uitspraken is het best van toepassing op de vorming van microtubuli?

  1. De polymerisatie tot microtubuli wordt geregeld door de hoeveelheid tubuline die in het cytoplasma aanwezig is
  2. Alle microtubuli van een bepaalde cel zijn gevormd als de mitotische spoelfiguur verdwijnt aan het einde van de mitotische celdeling
  3. Microtubuli ontstaan en verdwijnen als reactie op regulerende signalen van de cel
  4. Het polymerisatieproces wordt bespoedigd als er colchicine en vincristine aanwezig is
A
  1. Microtubuli ontstaan en verdwijnen als reactie op regulerende signalen van de cel

Met uitzondering van de microtubuli in centriolen, ciliën en flagellen, zijn microtubuli doorgaans labiele (dynamische) structuren die, indien nodig, gemakkelijk gevormd kunnen worden en verdwijnen als reactie op regulerende signalen in het cytoplasma. De vorming van microtubuli kan echter alleen maar van start gaan ter hoogte van de microtubulusorganiserende centra, die over het hele cytoplasma kunnen aanwezig zijn. Colchicine en vincristine veroorzaken netto een depolymerisatie van microtubuli en inhiberen aldus de functies waarbij microtubuli essentieel zijn.

33
Q

In welk opzicht verschillen de meeste capillairen in het centraal zenuwstelsel (CZS) van capillairen in de meeste andere weefsels?

  1. Ze zijn doorgaans gefenestreerd
  2. De endotheelcellen zijn alleen maar d.m.v. adhaerensverbindingen aan mekaar verbonden
  3. Ze hebben een vrij goed ontwikkelde laag reticuline vezels die de lamina basalis omringen
  4. Ze beschikken over maar weinig of geen transcytoseblaasjes
  5. Het zijn continue capillairen
A
  1. Ze beschikken over maar weinig of geen transcytoseblaasjes

De capillairen in het grootste deel van het centraal zenuwstelsel (CZS) vormen een bloed/hersenbarrière. Dit is mogelijk omdat er maar weinig of geen transcytoseblaasjes aanwezig zijn en omdat de zonulae occludentes tussen de endotheelcellen vrij ondoorlaatbaar zijn. Behalve in een paar zeer specifieke gebieden zijn de capillairen in het CZS continu (= niet-gefenestreerd), wat trouwens de meest voorkomende capillairsoort is in het lichaam. In tegenstelling tot andere capillairen zijn de capillairen van het CZS niet omgeven door reticulaire vezels.

34
Q

Basofiele granulocyten lijken het meest op:

  1. mestcellen
  2. neutrofiele granulocyten
  3. eosinofiele granulocyten
  4. plasmacellen
  5. pericyten
A
  1. mestcellen

De inhoud van de specifieke grana in basofiele granulocyten en mestcellen vertonen een zeer grote gelijkenis (bij bepaalde diersoorten is deze zelfs identiek) en ook hun functies zijn identiek. Men heeft lang gedacht dat mestcellen basofiele granulocyten waren die het bindweefsel waren binnengedrongen. Nu weten we echter dat ze ontstaan zijn uit verschillende stamcellen. Neutrofiele en eosinofiele granulocyten zijn eveneens witte bloedcellen maar qua morfologie en functie verschillen ze sterk van de basofiele cellen. Plasmacellen zijn ontstaan uit witte bloedcellen (zijnde B-lymfocyten) maar zijn structureel en functioneel verschillend van basofiele cellen. Pericyten zijn geen bloedcellen.

35
Q

Het axonema (het bewegingsmechanisme in de schacht van een cilium) kan het best omschreven worden als een structuur die:

  1. microfilamenten bevat
  2. een centraal gedeelte heeft dat is opgebouwd uit 20 microtubuli
  3. lijkt op een uitgerekt centriool met twee extra centrale microtubuli
  4. omgeven is door mitochondriën
  5. tonofilamenten bevat
A
  1. een centraal gedeelte heeft dat is opgebouwd uit 20 microtubuli

De microtubuli die het skelet van ciliën uitmaken, zijn geordend in 9 perifere doubletten en 2 centrale singletten (een totaal van 20 dus)(=axonema-structuur). Centriolen verschillen qua structuur van de schachten van ciliën omdat ze 9 perifere tripletten en geen centrale microtubuli hebben. Microfilamenten komen voor in de microvilli. Axonema-structuren komen niet voor in microvilli. De diameter van ciliën is ongeveer 2,5 maal groter dan die van microvilli en ciliën zijn ook veel langer dan de meeste microvilli.

36
Q

Onder de elektronenmicroscoop vertoont glad spierweefsel het volgende kenmerk:

  1. Bundels dikke en dunne filamenten lopen kriskras door elkaar in de cellen
  2. Er zijn geen intermediaire filamenten
  3. Het T-systeem is goed ontwikkeld
  4. De cellen hebben geen sarcoplasmatisch reticulum
  5. Elke cel is volledig geïsoleerd door een continue lamina basalis
A
  1. Bundels dikke en dunne filamenten lopen kriskras door elkaar in de cellen

Doorheen de gladde spiercellen lopen er in alle richtingen bundels dikke en dunne filamenten. Intermediaire filamenten zijn talrijk aanwezig. Hun taak bestaat erin steun te verlenen aan de contractiele filamenten en de krachten die ze genereren over te brengen naar/door te geven aan het stroma en zo naar/aan de rest van het weefsel. Een T-systeem is er niet maar de cellen bevatten wel sarcoplasmatisch reticulum. De cellen worden omgeven door een lamina basalis die echter niet volledig is en ontbreekt in de gebieden van de intercellulaire verbindingen, die talrijk aanwezig zijn in heel wat gladde spiercellen.

37
Q

De indeling van kraakbeen is gebaseerd op het volgende:

  1. immatuur vs. matuur
  2. afkomstig van mesenchym of andere bindweefselsoorten
  3. de vezeltypes aanwezig in de matrix
  4. het al dan niet bevestigd zijn aan bot
  5. de vorm
A
  1. de vezeltypes aanwezig in de matrix

Kraakbeen wordt ingedeeld in hyalien, elastisch of vezelig, afhankelijk van het type vezels die het bevat. Immatuur kraakbeen is louter een vroeg stadium van matuur kraakbeen en dus geen afzonderlijk type. Het kraakbeen dat ontstaat in mesenchym verschilt niet van kraakbeen dat gevormd wordt in andere weefsels. Zowel hyalien als vezelig kraakbeen kunnen aan bot vastzitten en de vorm is geen indelingscriterium.

38
Q

Welke van de volgende celsoorten is een voorbeeld van een cel die naar het bindweefsel is gemigreerd?

  1. Mestcel
  2. Neutrofiele granulocyt (microcyt)
  3. Macrofaag (histiocyt)
  4. Mesenchymcel
  5. Pericyt
A
  1. Neutrofiele granulocyt (microcyt)

Immigrerende cellen zijn witte bloedcellen die normaal gezien slechts in het bindweefsel dringen tijdens een ontstekingsreactie. Neutrofiele granulocyten (of soms nog wel eens met de verouderde term ‘microfagen’ genoemd) zijn migrerende cellen die in grote getale worden aangetrokken door stoffen die vrijgezet worden in het geïnflammeerde gebied. Mestcellen lijken op witte bloedcellen omdat ze ook ontstaan zijn uit voorlopercellen van het beenmerg, maar het zijn echter wel normale ‘bewoners’ van het bindweefsel. Macrofagen (histiocyten) zijn ontstaan uit witte bloedcellen maar worden beschouwd als residerende bindweefselcellen omdat ze er in normale omstandigheden ook aanwezig zijn. Mesenchymcellen zijn embryonale bindweefselcellen en pericyten zijn multipotente cellen van het bindweefsel; beide celsoorten zijn residerend.

39
Q

Welke van onderstaande structuren wordt beschouwd als een element van het cytoskelet?

  1. Microvillus
  2. Microtubulus
  3. Kernomhulsel
  4. Endoplasmatisch cytosol
  5. Glad endoplasmatisch reticulum (sER)
A
  1. Microtubulus

Microtubuli worden samen met microfilamenten en intermediaire filamenten tot de elementen van het cytoskelet gerekend. Microvilli zijn vingervormige uitstulpingen van het celoppervlak die een kern van microfilamenten bevatten. Het kernomhulsel en het glad endoplasmatisch reticulum (sER) zijn membraanorganellen die zijn ontstaan uit het granulair endoplasmatisch reticulum (rER). De endoplasmatische cytosol is de vloeibare cytomatrix die organellen en andere cytoplasmastructuren omgeeft.

40
Q

Welke van de volgende beweringen over botcellen is correct?

  1. Osteoclasten ontstaan door fusie van osteocyten
  2. Osteoclasten zijn verbonden met naburige cellen d.m.v. nexusverbindingen
  3. Osteocyten zijn functioneel actieve cellen die op een gecoördineerde manier functioneren
A
  1. Osteocyten zijn functioneel actieve cellen die op een gecoördineerde manier functioneren

Osteocyten blijven een belangrijke functionele rol vervullen nadat ze omgeven zijn door matrix. Ze zijn van wezenlijk belang bij het instandhouden van de botmatrix die desintegreert als de cellen afgestorven zijn, en ze dragen ertoe bij dat calcium en andere ionen in het bloed steeds op het juiste peil gehouden worden. Dankzij nexusverbindingen staan ze met mekaar in contact en kunnen ze dus hun activiteiten coördineren. Osteoclasten ontstaan door fusie van uit het bloed afkomstige monocyten en zijn niet verbonden met andere botcelsoorten. Hoewel osteoclasten in staat zijn om de botmatrix massaal af te breken, kunnen ook osteocyten de matrix vernietigen door proteasen (met inbegrip van collagenase) en organische zuren af te geven, dus niet door fagocytose. Osteocytische osteolyse is slechts van invloed op een beperkte hoeveelheid matrix die elke lacuna omgeeft, maar het gecumuleerde effect is wel degelijk van belang voor de instandhouding van de calciumhomeostase.

41
Q

In welk opzicht verschillen reticuline vezels van collagene vezels?

  1. Ze zijn meer acidofiel
  2. Ze liggen dichter opeengepakt
  3. Ze vertonen de neiging om bundels te vormen i.p.v. netwerken
  4. Ze worden enkel door bindweefselcellen geproduceerd
  5. Ze hebben een oppervlaktelaag die rijk is aan koolhydraten
A
  1. Ze hebben een oppervlaktelaag die rijk is aan koolhydraten

Reticuline vezels zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit collageen. In tegenstelling tot collageenvezels zijn ze echter voorzien van een oppervlaktelaag van glycoproteïnen en proteoglycanen. Ze zijn niet acidofiel; in feite worden ze niet aangekleurd met routinetechnieken. Ze reageren echter wel positief met de PAS-kleuring en kunnen aangetoond worden met zilverkleuringen. Reticuline vezels bestaan uit losjes opeengepakte fibrillen in tegenstelling tot de dichtere schikking van de fibrillen in collageen. Ze vormen netwerken (vandaar de benaming ‘reticulair’) en geen bundels.

42
Q

Tot het mononucleair fagocytair systeem behoren:

  1. cellen die antigeenfragmenten aanbieden aan lymfocyten om zo de immuunrespons te initiëren
  2. cellen die heel gemakkelijk herkend kunnen worden in een hele reeks weefsels omwille van hun gemeenschappelijke morfologische eigenschappen
  3. cellen die microfagen worden genoemd als ze in het weefsel actief zijn
  4. alle granulocyten
  5. alle cellen die in staat zijn tot receptor-gemedieerde fagocytose
A
  1. cellen die antigeenfragmenten aanbieden aan lymfocyten om zo de immuunrespons te initiëren

Het mononucleair fagocytair systeem (MFS) omvat macrofagen over het ganse lichaam. De leden van het MFS presenteren antigeenfragmenten aan de lymfocyten teneinde de immuunrespons te initiëren. Het voorkomen van MFS-cellen verschilt sterk van weefsel tot weefsel, gaande van kleine cellen of microglia in het centraal zenuwstelsel (CZS) tot de grote, veelkernige osteoclasten in bot. Ze worden macrofagen genoemd als ze actief zijn in het weefsel. Ze zijn ontstaan uit monocyten die tot de groep van de agranulocyten behoren. Neutrofiele granulocyten behoren niet tot het MFS. In neutrofiele en eosinofiele cellen komt eveneens receptor-gemedieerde fagocytose voor.

43
Q

Nexusverbindingen worden het best omschreven als:

  1. verbindingen waardoor met elkaar verbonden cellen onafhankelijk van mekaar kunnen functioneren
  2. bevestigingsplaatsen waar de buitenstecelmembranen van beide cellen sterk uit elkaar wijken
  3. verbindingen die typisch zijn voor volgroeide weefsels en volledig functionele organen
  4. verbindingen waardoor de overdracht van grote moleculen tussen aanpalende cellen op een efficiënte manier kan plaatsvinden
  5. plaatsen waar zowel metabolische als elektrische koppeling kan voorkomen
A
  1. plaatsen waar zowel metabolische als elektrische koppeling kan voorkomen

Met metabole koppeling bedoelen we de verspreiding van voedingsstoffen, ionen en regulerende moleculen via celgroepen en elektrische koppeling treedt op wanneer er rechtstreeks depolarisatiegolven van de ene geleidende cel naar de andere worden doorgegeven. Beide processen verlopen via nexusverbindingen, die ervoor zorgen dat aan elkaar gekoppende cellen als een eenheid functioneren ipv onafhankelijk van mekaar. Nexusverbindingen ontlenen hun naam aan de zeer nauwe ruimten (Eng.: gap junctions) die de lipidedubbellagen van naburige cellen op zeer gelokaliseerde plaatsen van mekaar scheiden. Oorspronkelijk ging men ervan uit dat deze verbindingen met mekaar versmolten waren, maar waarnemingen onder de elektronenmicroscoop aan een sterke vergroting en met een goede resolutie, toonden duidelijk de ruimten (2 nm) aan. Nexusverbindingen zijn bijzonder talrijk tussen embryonale cellen, waar ze tijdens de morfogenese belangrijke routes vormen voor het overbrengen van instructies ivm de ontwikkeling. Membraaneiwitten liggen rij aan rij in naburige membranen en vormen zo kanalen waarvan de lumina het cytoplasma van de twee cellen met mekaar in contact brengen; enkel ionen en kleine moleculen kunnen er passeren.

44
Q

In welk opzicht verschilt bot van kraakbeen?

  1. Bot staat in verbinding met dicht bindweefsel
  2. De cellen aan het botoppervlak zijn in staat om appositionele groei te initiëren
  3. Voedings- en afvalstoffen kunnen via de rigide botmatrix in en uit de botcellen diffunderen
  4. De bloed (en nutriënten)toevoer naar botcellen verloopt via een net van capillairen
  5. De botmatrix ziet er homogeen uit onder de lichtmicroscoop
A
  1. De bloed (en nutriënten)toevoer naar botcellen verloopt via een net van capillairen

De bloedtoevoer van het bot wordt verzorgd door talrijke capillairen. In feite is compact bot georganiseerd rond zijn vaattoevoer. Zowel bot als kraakbeen (met uitzondering van het gewrichtskraakbeen) staan in contact met dicht bindweefsel. De diepe laag (cambium) van zowel het perichondrium als het periost bevat osteoprogenitorcellen. Of deze laatste differentiëren tot chondroblasten dan wel tot osteoblasten, wordt bepaald door de zuurstofconcentratie in het weefsel. Als de zuurstofspanning laag is, zullen er eerder chondroblasten tot ontwikkeling komen. Bij een hoge zuurstofspanning ontwikkelen er zich osteoblasten. De lamellen en cementlijnen van de botmatrix zijn zichtbaar onder de lichtmicroscoop.

45
Q

Welke van de onderstaande beweringen over talgklieren is fout?

  1. Het zijn alveolaire klieren
  2. Het secreet van de talgklier wordt vrijgezet door apocriene secretie
  3. Ongedifferentieerde stamcellen worden continu omgezet in secreterende cellen
  4. Het secreetproduct van de talgklieren wordt uitgestort in de haarfollikel
  5. De kanaaltjes van talgklieren zijn bekleed met meerlagig plaveiselepitheel
A
  1. Het secreet van de talgklier wordt vrijgezet door apocriene secretie

De secretiewijze van talgklieren is holocrien (m.a.w., na de synthese van het secreetproduct wordt de volledige cel gesecreteerd). Noodzakelijk voor dit proces is dat er voortdurend cellen vervangen worden door stamcellen die in de periferie van de secretorische alveoli liggen. Talgklieren zijn verbonden met haarfollikels via een kort kanaaltje dat bekleed is met meerlagig plaveiselepitheel. Ze geven hun secreetproduct af in dit kanaaltje waar het vermengd wordt met de cellen van de desintegrerende binnenste epitheliale wortelschede, waardoor er talg ontstaat.

46
Q

Welke van onderstaande structuren maakt geen deel uit van het subneuraal apparaat van een myoneuronale synaps?

  1. Mitochondriën
  2. Myofibrillen
  3. Granulair endoplasmatisch reticulum (rER)
  4. Glycogeen
  5. Nuclei
A
  1. Myofibrillen

Het subneuraal apparaat is een ovaal gebied onder de motorische eindplaat. Een opvallend kenmerk van deze structuur is het ontbreken van myofibrillen. Het subneuraal apparaat bevat wel talrijke nuclei, granulair endoplasmatisch reticulum (rER), vrije ribosomen, mitochondriën en glycogeen.

47
Q

Wat heeft niets de maken met herstel en vernieuwing van epitheel?

  1. Migratie van epitheelcellen doorheen de basale membraan in beschadigde gebieden
  2. Deling van stamcellen, hetgeen resulteert in één stamcel en één cel die uiteindelijk gedifferentieerde epitheelcellen zal voortbrengen
  3. Vernieuwingsritmes die variëren van enkele dagen tot verschillende jaren in verschillende epithelia
  4. Amoeboïde beweging van epitheelcellen teneinde een beschadigd gebied te bedekken
A
  1. Migratie van epitheelcellen doorheen de basale membraan in beschadigde gebieden

Migratie van epitheelcellen doorheen de basale membraan is een typisch proces bij maligne neoplasmata en vindt dus niet plaats bij normale wondheling. Hoewel ze in normale omstandigheden niet tot beweging in staat zijn, kunnen epitheelcellen amoeboïde bewegingen uitvoeren om oppervlaktewonden te bedekken. De vernieuwingsritmes variëren inderdaad van sommige dagen in bepaalde epithelia tot jaren in andere epithelia. Een voortdurende celdeling is gewaarborgd doordat stamcellen zich delen tot één stamcel en een andere cel die op haar beurt gedifferentieerde epitheelcellen voortbrengt.

48
Q

Welke van de volgende functies is niet van toepassing op monocyten?

  1. Secretie van groeifactoren
  2. Initiëren van de ontstekingsreactie
  3. Fagocytose van bacteriën, virussen en andere partikeltjes in het circulerend bloed
  4. Niet-selectieve fagocytose van stofdeeltjes
  5. Secretie van tumor necrosis factor a (TNF-a)
A
  1. Initiëren van de ontstekingsreactie

Macrofagen, die ontstaan zijn uit monocyten, initiëren zelf geen afweerreactie op een ontstekingsproces maar zijn wel betrokken bij ontstekingsreacties die uitgelokt werden door andere cellen. Macrofagen spelen eveneens een belangrijke rol bij het bevorderen van het genezingsproces aangezien ze groeifactoren en antigene factoren secreteren. Ze fagocyteren bacteriën, virussen en andere partikeltjes in het circulerende bloed en ook in weefsels. Alveolaire macrofagen van de long vertonen eveneens niet-selectieve fagocytose van stofdeeltjes. Macrofagen scheiden de tumor necrosis factor a (TNFa) af.

49
Q

Welke bewering over een haar is fout?

  1. De haarpijl omvat drie lagen: cuticula, schors en merg
  2. De wortel omvat vier lagen: cuticula, schors, merg en inwendige wortelschede
  3. Merg kan ontbreken bij secundaire haar
  4. De morfologie van de cellen van de cuticula is uniek bij iedere soort
  5. De haarbulbus is het terminale (proximale) deel van de haarwortel
A
  1. De wortel omvat vier lagen: cuticula, schors, merg en inwendige wortelschede

Zowel de wortel als de schacht van een haar bestaan uit drie lagen: de cuticula van het haar, de schors en het merg. De inwendige wortelschede is een deel van de haarfollikel, die de haarwortel omgeeft. In secundaire haar of onderhaar kan het merg inderdaad ontbreken. De cuticulacellen beschikken over soortspecifieke eigenschappen, hetgeen van belang is bij gerechtelijke geneeskunde. De haarbulbus is het dikke terminale of proximale deel van de haarwortel, bevindt zich boven de dermale papil en is hoofdzakelijk opgebouwd uit haarmatrixcellen.

50
Q

Welke bewering is niet van toepassing op lymfecapillairen?

  1. Ze zijn meer permeabel dan capillairen of postcapillaire venulen
  2. Ze worden open gehouden door aanhechtingen tussen endotheelcellen en omringende weefselelementen
  3. Ze komen enkel voor in lymfoïde organen
  4. De lamina basalis is onderbroken
  5. Hun inhoud is melkachtig in de darmen
A
  1. Ze komen enkel voor in lymfoïde organen

Lymfecapillairen komen overal voor in het lichaam, behalve in het centraal zenuwstelsel, bepaalde delen van het oog, bot en kraakbeen. Ze worden gevonden in sommige, maar niet in alle lymfoïde organen. Lymfecapillairen zijn meer permeabel dan capillairen en postcapillaire venulen. Hun lamina basalis is onderbroken en ze worden open gehouden door de aanhechtingen tussen endotheelcellen en omringende weefselementen. In de darmen worden ze chylvaten (Eng: lacteals) genoemd omwille van hun melkachtige inhoud.

51
Q

Welke uitspraak over de hypodermis is fout?

  1. De hypodermis bestaat uit zowel structureel als metabool vetweefsel
  2. Het is een uiterst flexibele laag
  3. Het is een zeer vaatrijke laag
  4. De hypodermis ontbreekt in bepaalde gespecialiseerde gebieden van het integument
  5. Elastische vezels overheersen in deze laag
A
  1. Elastische vezels overheersen in deze laag

De hypodermis is een flexibele laag bestaande uit losmazig bindweefsel die ervoor zorgt dat de huid gemakkelijk over harde of ruwe benige oppervlakken kan schuiven zonder beschadigd te worden. Net zoals alle andere losmazige bindweefsels is de hypodermis voorzien van een uitgebreide bloedtoevoer en bevat deze laag pakketjes vetcellen die zowel structureel (bv. zoolkussens) als metabolisch (vet op de rug van varkens) van belang zijn. In bepaalde gebieden van het integument (vb. hoeven, hoorn) ontbreekt de hypodermis.

52
Q

Wat is geen functie van het complementsysteem?

  1. Het lyseren van vreemde cellen en microörganismen
  2. Het induceren van degranulatie van mestcellen en basofiele cellen
  3. Het aantrekken van neutrofiele cellen
  4. Het activeren van T-lymfocyten
  5. Het bevorderen van fagocytose
A
  1. Het activeren van T-lymfocyten

T-lymfocyten worden geactiveerd door interactie met een macrofaag of een antigeenpresenterende cel en niet door het complementsysteem. Tot de primaire functies van het complementsysteem behoren het lyseren van vreemde cellen en bacteriën, het induceren van degranulatie van mestcellen en basofiele cellen, het aantrekken van neutrofiele cellen en het bevorderen van fagocytose. Al deze activiteiten resulteren over het algemeen in inflammatie.

53
Q

Wat is geen kenmerk van bruin vetweefsel?

  1. Het is samengesteld uit multivacuolaire vetcellen
  2. Het is in staat om de lichaamstemperatuur te doen stijgen
  3. Het komt algemeen verspreid voor in het lichaam
  4. De mitochondriën van bruin vetweefsel zijn verantwoordelijk voor de bruine tint
  5. De mitochondriën van bruin vetweefsel oxideren lipiden
A
  1. Het komt algemeen verspreid voor in het lichaam

Bruin vetweefsel is beperkt tot een aantal opslagplaatsen in het lichaam, in hoofdzaak de oksels, de streek tussen de schouderbladen, het mediastinum, het mesenterium en de nierstreek. Het is onderverdeeld in lobuli en de talrijke mitochondriën, die lipiden oxideren om warmte te produceren, zijn verantwoordelijk voor de bruine tint van dit weefsel.

54
Q

Welke van de volgende structuren is geen myeloïd element?

  1. Erythrocyten
  2. Granulocyten
  3. Bloedplaatjes
  4. Lymfocyten
  5. Monocyten
A
  1. Lymfocyten

Myeloïde elementen zijn elementen die tot ontwikkeling komen in rood beenmerg (erytrocyten, granulocyten, bloedplaatjes, monocyten en lymfoïde stamcellen). Progenitorcellen van lymfocyten ontstaan in beenmerg maar migreren naar de lymfoïde organen om lymfocyten te produceren.

55
Q

Welke structuur is niet aanwezig in een presynaptisch element?

  1. Synaptische blaasjes
  2. Geëndocyteerde membranen van synaptische blaasjes
  3. Mitochondriën
  4. Lysosomen
  5. Microtubuli en neurofilamenten
A
  1. Lysosomen

Presynaptische uiteinden bevatten normaal gezien geen lysosomen; ‘afgedankte’/niet langer functionele organellen worden op een retrograde manier getransporteerd naar het perikaryon en daar verwijderd. Synaptische blaasjes zijn prominent aanwezige organellen in een presynaptisch element, net zoals lege synaptische blaasjes (dit zijn membranen van synaptische blaasjes die na transmittervrijzetting endocytose hebben ondergaan). Ook microtubuli en neurofilamenten vinden we terug in presynaptische elementen. Mitochondriën leveren de nodige energie aan het presynaptisch element.

56
Q

Wat is geen functie van één van de neurogliasoorten?

  1. Astrocyten vormen de glia limitans
  2. Ependymcellen kunnen deelnemen aan de vorming van de glia limitans
  3. Microgliacellen zijn potentieel fagocytotisch
  4. Oligodendrocyten vormen myelineschedes in witte stof maar komen niet voor in de grijze stof
  5. Schwann-cellen zijn cellen die myeline vormen in het perifeer zenuwstelsel
A
  1. Oligodendrocyten vormen myelineschedes in witte stof maar komen niet voor in de grijze stof

Oligodendrocyten zijn myelinevormende cellen in de witte stof maar komen ook voor in de grijze stof waar ze perineuronale oligodendrogliacellen of perineuronale satellietcellen worden genoemd omwille van hun nauwe samenhang met neuronale perikarya. In het grootste deel van het centraal zenuwstelsel wordt de glia limitans gevormd door beide soorten astrocyten. Er zijn echter plaatsen in het CZS zoals bv de ventrale hypothalamus (bodem van de derde ventrikel) en de circumventriculaire organen (bv het subfornicaal orgaan) waar de lange basale uitlopers van ependymcellen (tanycyten) projecteren naar het hersenoppervlak en deelnemen aan de vorming van de glia limitans. Microgliacellen zijn latente macrofagen die door de juiste stimuli geactiveerd kunnen worden. De myelineschedes in het perifeer zenuwstelsel worden gevormd door Schwann-cellen.

57
Q

Welke uitspraak gaat niet op voor centriolen?

  1. Centriolen liggen doorgaans in het cytocentrum
  2. Centriolen verdubbelen zich vóór de celdeling
  3. Centriolen zijn van kapitaal belang voor de celdeling
  4. Centriolen zijn betrokken bij intracellulaire bewegingssystemen
  5. Centriolen kunnen lichtmicroscopisch niet waargenomen worden
A
  1. Centriolen kunnen lichtmicroscopisch niet waargenomen worden

Centriolen zijn zichtbaar in goede lichtmicroscopische preparaten, vooral als het weefsel gekleurd werd met ijzerhematoxyline. Ze zien eruit als piepkleine staafjes die omgeven worden door een klein, helder gebied dat het cytocentrum wordt genoemd. Het verdubbelen van centriolen is de eerste gebeurtenis die aan de celdeling voorafgaat. De centriolen vormen de organisatiekernen voor de mitotische spoelfiguur en fungeren als polen voor de chromosomen tijdens de celdeling. In dit opzicht zijn het essentiële elementen voor de celdeling.

58
Q

Plaats de bij elke beschrijving een passend organel (1-7):

  1. Multivesiculair lichaampje
  2. Peroxisoom (microlichaampje)
  3. Lysosoom
  4. Mitochondrion
  5. Restlichaampje
  6. Glad endoplasmatisch reticulum (sER)
  7. Granulair endoplasmatisch reticulum (rER)
  8. Verantwoordelijk voor de celademhaling
  9. Betrokken bij zowel ziekteprocessen als afweer
  10. In staat tot deling, fusie, beweging binnen de cel en verandering van vorm
  11. wordt glad endoplasmatisch reticulum
  12. Essentieel voor de productie van lysosomen
    64 Structuur die blaasjes bevat en in verband dient gebracht te worden met het zure
    vesikelsysteem
A

De juiste antwoorden zijn 59-4, 60-3, 61-4, 62-7, 63-7, 64-1.
Mitochondriën zijn de organellen die instaan voor de ademhaling van de cel. Ze gebruiken zuurstof om de verteringsproducten te oxideren, en zetten de uit het voedsel afkomstige energie om in adenosinetrifosfaat, een energierijke verbinding die aangewend kan worden om andere celreacties aan te drijven.
Lysosomen spelen een rol bij zowel ziekte als afweer. Het zijn belangrijke elementen in het afweerstelsel want ze bevatten enzymen die de meeste lichaamsvreemde, potentieel celbedreigende stoffen kunnen doden of afbreken. De vrijzetting van lysosomale enzymen uit beschadigd weefsel of dode cellen van het afweerstelsel draagt echter bij tot weefselbeschadiging in geïnflammeerde gebieden. Wanneer fagocytotische cellen stoten op lichaamsvreemde substanties die de lysosomen niet hebben kunnen verteren, kunnen er partikelziekten ontstaan. Aangezien lysosomen fuseren met fagosomen zijn ze bijzonder kwetsbaar voor de effecten van exogene substanties. Een aangeboren gebrek aan bepaalde lysosomale enzymen leidt tot stapelingsziekten of het onvermogen om bepaalde infecties te bevechten. Aangezien lysosomen niet direct essentieel zijn voor het overleven van de cel zullen ze vlugger dan andere organellen genetische tekortkomingen gaan vertonen.
Mitochondriën, waarvan men aanneemt dat ze afkomstig zijn van bacteriën, fuseren met elkaar, veranderen van vorm en bewegen rond in de cel. Ze vermenigvuldigen zich door deling.
Glad endoplasmatisch reticulum (sER) wordt gevormd door granulair endoplasmatisch reticulum (rER). De ribosomen van rER zijn noodzakelijk om de eiwitbestanddelen van de sER-membraan te synthetiseren.
Granulair endoplasmatisch reticulum is dan weer essentieel voor de productie van lysosomen want het is de plaats waar de inhoud van de lysosomen, die hoofdzakelijk eiwitten zijn, gesynthetiseerd en in compartimenten ingedeeld wordt. De finale verwerking van lysosomen vindt plaats in het Golgi-complex.
Multivesiculaire blaasjes zijn blaasjes die kleinere blaasjes bevatten; ze doen dienst als lysosomen.

59
Q

Kies de meest geschikte functie voor elk van beide leukocyten:

  1. Fagocyteert producten van andere leukocyten
  2. Initieert immuunresponsen
  3. Fagocyteert en vernietigt pathogene bacteriën
  4. Draagt bij tot het uitlokken van ontstekingsreacties
  5. Bespoedigt het genezingsproces

65 Eosinofiele cel
66 Basofiele cel

A

De juiste antwoorden zijn 65-1 en 66-4.
Eosinofiele cellen fagocyteren antigeen-antilichaamcomplexen (antilichamen worden geproduceerd door B-lymfocyten) en granula die worden vrijgezet door basofiele cellen en mestcellen. Hun aantal neemt toe in het bloed tijdens allergische reacties en ook tijdens inflammatieresponsen en parasitaire infecties. Hoewel er heel wat geweten is over eosinofiele cellen, heeft men hun functies nog niet volledig kunnen achterhalen.
De inflammatierespons wordt ingeluid door receptor-gemedieerde degranulatie van basofiele cellen en mestcellen, die in menig opzicht op mekaar lijken.

60
Q

Koppel het juiste bloedvat aan onderstaande functies:

  1. Arteriolen
  2. Metarteriolen
  3. Musculeuze arteriën
  4. Spierarteriën
  5. Capillairen
  6. Regelt de bloedstroom naar specifieke organen
  7. Bloedvat dat een belangrijke rol speelt bij het regelen van de bloeddruk
A

De juiste antwoorden zijn 67-4 en 68-1
Musculaire arteriën zijn betrekkelijk goed geïnnerveerd en reageren ook op lokale chemische signalen, hetgeen hen in staat stelt om het debiet van de bloedstroom naar specifieke organen en orgaansystemen te regelen. Arteriolen en metarteriolen bevinden zich binnen in organen, waardoor het domein waarop ze controle uitoefenen, veel kleiner is. Elastische arteriën zijn geleidende arteriën die niet uitgerust zijn om de bloedstroom tussen verschillende gebieden om te leiden.
De structuren die het meest bijdragen tot het regelen van de bloeddruk zijn de arteriolen, die verantwoordelijk zijn voor zowat de helft van de totale weerstand in het circulatiesysteem. Capillairen kunnen geen invloed uitoefenen op de bloeddruk omdat ze geen echte spiervezels hebben in hun wanden. Als het bloed in de capillairen vloeit, is het verschil in druk met het omringende weefsel reeds gering. Elastische arteriën en musculaire arteriën zijn belangrijk voor de instandhouding van de bloeddruk, maar wel in mindere mate dan arteriolen.

61
Q

Koppel het juiste lymfoïde orgaan aan onderstaande beschrijvingen

  1. Thymus
  2. Haemeknoop/bloedknoop
  3. Milt
  4. Plaat van Peyer
  5. Cloacale bursa
  6. Bevat sinussen onder het kapsel die met bloed gevuld zijn
  7. Bevat epitheelcellen, waarvan er sommige antigenen presenteren en andere antilichamen opnemen
  8. Plaats waar mestcellen differentiëren uit progenitorcellen
  9. van alle huis(zoog)dieren komen deze structuren enkel talrijk voor bij herkauwers
  10. Plaats van prenatale erytropoëse
A

De juiste antwoorden zijn 69-2, 70-4, 71-1, 72-2, 73-3.
Qua structuur lijken haemolymfeknopen op gewone lymfeknopen, behalve dan dat hun brede sinussen, met inbegrip van de sinus onder het kapsel, gevuld zijn met bloed.
De M-cellen in de platen van Peyer zijn afgeplatte epitheelcellen die antigenen opnemen in het lumen van het ileum en deze aanbieden aan de onderliggende lymfocyten. De aanpalende enterocyten nemen immuunglobuline A-dimeren op die geproduceerd worden door de plasmacellen in de platen van Peyer. Deze cellen synthetiseren transporteiwitten die zich aan de IgA-dimeren hechten en ze secreteren de daaruit ontstane complexe verbindingen in het darmlumen, waar ze de antigenen kunnen inactiveren nog voor deze de kans krijgen om het weefsel binnen te dringen.
Men neemt aan dat het merg van de thymus de plaats is waar mestcellen differentiëren uit van het merg afkomstige progenitorcellen.
Van alle huis(zoog)dieren komen haemolymfeknopen hoofdzakelijk voor bij herkauwers.
De milt is een erytropoëtisch (=bloedcelvormend) orgaan tijdens de foetale fase en kan indien nodig deze activiteit weer opnemen als het dier volwassen is.