meer dan 6 Flashcards
καί
En
ἐν (+ dat)
In
αὐτός
Hij, zij, het
δέ
En, maar
εἰς (+acc)
Naar binnen in, naar … toe
οὐ
Niet
σύ
Jij
καί … καί…
Zowel… als…
οὗτος
Deze, dit
γάρ
Want, immers
ἐγώ
Ik
ὅς
Die, dat, wie wat (hos, he, ho)
εἰμί
zijn
διά (+acc)
Vanwege, omwille van
διά (+gen)
Door(heen)
ἀλλά
Maar
πᾶς
Elke, alle, hele (pas, passa, pan)
κατά (+acc)
Volgens
κατά (+gen)
Van… af, tegen
ἔχω
Hebben, bezitten
θεός
God
κύριος
Heer
Χριστός
Christus
αἷμα
Bloed
ἅγιος
Heilig
πρῶτος
Eerste
ἐκ (+gen)
Uit
σάρξ
Vlees
γίνομαι
Zijn
ἵνα (+subj)
Opdat, om te
ὅτι
Omdat, want, dat
μή
Niet
πολύς
Veel
χάρις
Genade
δόξα
Heerlijkheid, aanzien
λέγω
Zeggen, spreken
ἀδελφός
Broer
εἰ
Als, indien
οὕτως
Zo, als volgt
σῶμα
Lichaam
ὑπό (+acc)
Onder, onderdoor
ὑπό (+gen)
Door (handelend voorwerp)
ἄνθρωπος
Mens, man
ἡμέρα
Dag
ὑπέρ (+acc)
Boven, overheen
ὑπέρ (+gen)
Ter wille van
καθώς
Zoals, als
κόσμος
Aarde
ἁμαρτία
Overtreding, zonde
δίδωμι
Geven
νεκρός
Dood
ἄλλος
Ander(s)
ἑαυτοῦ
Zichzelf
ἐπί (+acc)
Omhoog, bovenin
ἐπί (+ dat)
Boven, (boven)op, over
ἐπί (+gen)
(Boven)op, in de tijd van
ζάω
Leven
Ἰησοῦς
Jesus
ὅστις
Wat, wie / wat dan ook (Hostis, hetis, hotis)
οὖν
Dus
πρός (+acc)
Naar … toe
πρός (+dat)
Bij
σύν (+dat)
(Samen) met
τὶς
Een zekere, sommige, iemand, iets
φθορά
Vergankelijkheid, verderf
ὡς
Zoals, toen, terwijl
ὡς (+subj)
Zodat
ἀγάπη
Liefde
ἀπό (+gen)
Weg van, vanaf
δύναμις
Kracht
θάνατος
Dood
θέλω (+inf)
Willen
λόγος
Woord
μετά (+acc)
Na
μετά (gen)
(Samen)met
οὐδέ
Noch, en niet, evenmin
περισσεύω
(Ruim) genoeg /overvloedig zijn
δεύτερος
Tweede
διαθήκη
Verdrag, verbond
ἐγείρω
Opwekken
ἐπουράνιος
Hemels
ἴδιος
Eigen
καιρός
Tijd, gelegenheid
λαός
Volk
μόνος
Alleen, enkel(e) Enig(e)
σπείρω
Zaaien
ἀποθνῄσκω
Sterven
εἴτε
of (dubbel = of…of)
ἤ
Of
ὁδός
Pad, weg
οὐρανός
Hemel
πίστις
Geloof, trouw
πνεῦμα
Geest
σκηνή
Tent