maw (d) binding Flashcards
binding
verwijst naar de relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de maatschappij en op het niveau van de staat.
vier typen bindingen
- economische bindingen: binding tussen werkgevers en werknemers
- politieke bindingen: binding tussen overheid en belastingbetaler/burger
- cognitieve bindingen: de binding tussen leraar en leerling
- affectieve bindingen: de binding tussen twee geliefden
groepsvorming
Het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen,
doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en
normen ontwikkelen.
2 soorten groepen
op basis van regels en doelen in groep:
- formele groep: officieel vastgelegde regels, doelen, hiërarchie en rollen
- informele groep: flexibele (veranderbare), regels, doelen, hiërarchie en rollen
op basis van positie van actor in de groep:
- ingroup: geeft de actor sociale bindingen en identiteit. positief beeld
- outgroup: de actor wijst deze af of wil ervan winnen; sluit deze uit. negatief beeld
sociale cohesie
Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
drie factoren die sociale cohesie bevorderen
- wederzijdse acceptatie
- dwang of macht
- gedeelde waarden en normen
- vormen van sociale controle
- effecten van sociale controle
- formele controle: vastgelegde regels
- informele controle: mensen elkaar aanspreken op gedrag.
- formele controle: vastgelegde regels
- positieve effecten: er ontstaat orde, rust, gedrag word voorspelbaar en de mate van sociale cohesie neemt toe
- negatieve effecten: beperkt persoonlijke vrijheid en zelf ontplooien van individuen, te veel druk kunnen individuen opstandig worden en sociale controle kan doorslaan in discriminatie
- positieve effecten: er ontstaat orde, rust, gedrag word voorspelbaar en de mate van sociale cohesie neemt toe
sociale instituties
Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
sociale instituties zijn:
- een individu kan ze niet veranderen (eigen realiteit)
- ze hebben een traditie
- ze zijn stabiel
- ze zijn niet alleen gebaseerd op macht, maar ook op gezag
- ze zijn dwingend
politieke instituties
Complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming reguleren.
politieke institutie zijn door:
- de staat
- de rechtsstaat (legaliteitsbeginsel)
- het kiesstelsel
- de grondwet
- de onafhankelijke rechtsspraak
politieke partijen functies
- rekrutering en selectie (van kandidaten bijv. tweede kamer)
- articulatie (het verwoorden van eisen en wensen in de maatschappij)
- mobilisatie (burgers stimuleren mee te doen aan politieke besluitvorming)
- aggregatie (het verzamelen van wensen, eisen en belangen binnen de partij en die tegen elkaar afwegen)
- communicatie (tussen burgers en overheid)
representatie
De vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door één of enkele betrokkenen die namens de groep optreden.
representativiteit
De mate waarin de (politieke) besluiten, de standpunten of achtergrondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met die van de groep die vertegenwoordigd wordt.
drie soorten risico’s in de maatschappij
- natuurlijke aard: bedreiging door overstroming, aardbevingen en ziekteverwekkers
- technologische aard: bedreiging door brand, explosies en grootschalige ICT-fout
- sociale aard: criminaliteit en oorlog