maw (c) verhouding Flashcards

1
Q

verhouding

A

verhouding verwijst naar de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop samenlevingen in sociale zin vorm geven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar onderlinge betrekkingen tussen staten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociale ongelijkheid

A

Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vormen van sociale ongelijkheid

A
  • ongelijke verdeling van economische hulpbronnen (geld ,bezit, inkomen)
  • ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen (mensen die je kent)
  • ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen (aanzien, status, waardering)
  • ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale stratificatie

A

de samenleving is opgedeeld in sociale lagen dit word aangegeven met de maatschappelijke ladder. tussen de lagen bestaat sociale ongelijkheid. stijgen en dalen op de ladder heet sociale mobiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

maatschappelijke positie

A
  • positietoewijzing: oorzaak positie is maatschappelijk
  • positieverwerving: aan positie komen door zichzelf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

macht

A

Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

drie niveau

A
  • microniveau: gezin niveau
  • mesoniveau: binnen groepen zoals klas, sportteam
  • macroniveau: binnen grote groepen zoals politieke partijen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vier verschillende machtsbronnen

A
  • economische machtsbronnen: vermogen (geld)
  • cognitieve machtsbronnen: kennis
  • politieke machtsbronnen: aantal zetels partij
  • affectieve machtsbronnen: emotionele bindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geweldsmonopolie
formele macht
informele macht
soevereiniteit

A

alleen overheid mag geweld gebruiken
macht die officieel is
macht op charisma, kennis of traditie
het idee van controle en macht over een land of een gebied (dan is soevereiniteit het recht om te beslissen wat er binnenin dat huis gebeurt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gezag

A

Macht die als legitiem beschouwd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

twee benaderingen conflict

A
  • marx conflictbenadering: ongelijke verdeling van bezit
  • huntingtons conflictbenadering: ziet oorzaken van conflicten vooral in sociale en culturele verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

conflict

A

Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

interstatelijke conflicten
intrastatelijke conflicten

A

interstatelijke conflicten: conflicten tussen twee of meer staten
intrastatelijke conflicten: conflicten waarbij groepen burgers overheid niet erkennen in soevereiniteit en geweldmonopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oorzaken van conflicten door ongelijkheid (maatschappelijke en politiek conflicten)

A
  • klassenverschillen
  • etnische verschillen
  • ideologische verschillen
  • gender- of sekseverschillen
  • generatieverschillen
  • religieuze verschillen
  • sociaal culturele verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gevolgen van conflicten door ongelijkheid (maatschappelijke en politiek conflicten)

A
  • de sociale cohesie in een maatschappij neemt af
  • de sociale cohesie binnen de verschillende partijen van het conflict, binding en groepsidentiteit tegenover de anderen wordt sterker
  • er vind sociale verandering of maatschappelijke ontwikkeling plaats
  • sociale verandering kan juist blokkeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

twee maatschappelijke modellen om met conflicten om te gaan

A
  • harmoniemodel: consensus en gemeenschappelijkheid zijn belangrijk
  • conflictmodel: het bereiken van je eigen doelen en strijden voor eigen belangen
17
Q

samenwerking

A

Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.

18
Q

drie voorwaarden effectieve samenwerking

A
  • onderling vertrouwen
  • wederzijdse acceptatie
  • compromisbereidheid (heldere afspraken maken)
19
Q

invloed op sociale ongelijkheid

A
  • europeanisering en globalisering
  • informatisering en digitalisering: jongeren kunnen makkelijker bij internet
  • veranderende man-vrouwverhouding
  • stijging opleidingsniveau
  • ontwikkeling naar postindustriële samenleving: status mensen werken met hoofd vs handen
20
Q

sociale ongelijkheid tegen te gaan

A
  • zekerheid en zorg
  • nivellering: inkomensongelijkheid verminderen
  • onderwijsbeleid
  • achterstandswijk beleid
  • arbeidsmarkt beleid
21
Q

opvattingen politieke stromingen wenselijkheid sociale ongelijkheid

A

sociaaldemocratie: onwenselijk en onacceptabel, moet ten koste van veel voorkomen of verminderd worden. uit solidariteit en ter bescherming van de zwakkeren in de samenleving.
confessionalisme: Niet erg wenselijk, beetje acceptabel. Moet door naastenliefde verminderd worden met door overheid en burgers gedeelde verantwoordelijkheid.
liberalisme: acceptabel tot op zekere hoogte. Maatregelen mogen de belastingbetaler zo minmogelijk kosten ter bescherming van vrije ondernemers.

22
Q

overheidsingrijpen positief en negatief effect op sociale ongelijkheid

A

positief effect: - minder sociale ongelijkheid - minder beloningsongelijkheid - minder ongelijke kansen op onderwijs en werk op vrouwen
negatief effect: - betaalbaarheidsprobleem (belasting) - hierdoor meer werkenloosheid ( meer uitgaven) - ontbreken van prikkels om te gaan werken - verstoorde marktwerking en minder particulier economisch initiatief