man van milaan Flashcards

1
Q

wat gebeurde er in 476

A

de laatste keizer van het west romeinse rijk werd afgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verklaar waarom we steeds afgeronde jaartallen als scharniermoment gebruiken

A

omdat niet alles plots veranderd, is het beter om met afgeronde jaartallen te werken. Bovendien is dit makkelijker te memoriseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

situeer de middeleeuwen

A

vroege middeleeuwen: ca 500 - 1000
hoge middeleeuwen: ca 1000 - 1250
late middeleeuwen: ca 1250 - 1500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer leefde de man van Milaan

A

hij leefde ergens tussen 1290 en 1430, dus in de late middeleeuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar leefde de man van Milaan

A

hij leefde in de Italiaanse stad Milaan, dus in een stedelijke omgeving en op de grens tussen west en zuid europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe noem je de stap nadenken over de bron

A

interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten hv (4)

A
  • beschrijvend
  • vergelijkend
    -verklarende
    -beoordelend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschrijvend

A

wat, wie, wanneer, waar, welke, hoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vergelijkend

A

welke gelijkenissen, welke verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verklarend

A

waardoor, waarom, welk doel of functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

beoordelend

A

goed of fout, beter of slechter, juist of onjuist en wat is typisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een een historische bron

A

een overblijfsel uit het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is historisch werk

A

een werk dat gebaseerd is op historische bronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 soorten bronnen

A
  • geschreven (brief)
  • materiële (juwelen)
  • mondelinge (ooggetuige)
  • audio-visuele (mozaïek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

4 soorten werken

A
  • geschreven (historische roman)
  • materieel (maquette)
  • mondeling (podcast)
  • audio-visueel (historische film)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4 maatschappelijke domeinen

A
  • politiek
  • sociaal
    -economisch
    -cultureel
17
Q

situering hoofdstuk 2

A

de vroege middeleeuwen in west-europa (ca 500 - ca 1000)

18
Q

situering hoofdstuk 5

A

de hoge middeleeuwen (ca. 1000 - ca. 1250)

19
Q

wanneer romaanse bouwkunst

A

11 tot 12 eeuw

20
Q

wanneer gotische bouwkunst

A

12 tot 15 eeuw

21
Q

verdrag van verdun (jaartal)

A

843

22
Q

drie heersers + gebieden

A
  • karel de kale (west -frankenland)
  • lotharius (middenrijk)
  • lodewijk de duitser (oost -frankenland)
23
Q

begrip westers

A

is een verwijzing naar de cultuur, politiek en economie van de west-europese samenlevingen

24
Q

waarom kreeg de man van milaan de doodstraf?

A

de onderzoekers vermoeden dat de middeleeuwers de man door zijn bijzondere uiterlijk als freak zagen en hem radbraakten voor het verspreiden van de pest

25
Q

welke mythe ontstond er over de middeleeuwen

A

de middeleeuwen worden heel vaak negatief benaderd. men brengt ze in beeld als een gewelddadige periode van onwetendheid waarin mensen honger leden, wegkwijnden door ziektes of omkwamen in zinloze oorlogen. Het bijvoeglijk naamwoord middeleeuws staat vandaag volgens het woordenboek van dale zelfs synoniem voor ‘heel ouderwets en achterlijk’.

26
Q

schema hoe ontstaat een mythe?

A
  • schrijvers einde middeleeuwen +
    vroegmoderne tijd
  • negatief beeld over periode na 500
  • vaak herhaald
  • mythe van donkere of duistere ME
27
Q

welke mythe over de ME ontstond er aan het einde van die periode?

A

aan het einde van de ME creëerden schrijvers zoals Petrarca de mythe van de duistere ME

28
Q

prehistorie

A

ca. 3,5 miljoen v.C. - ca. 3500 v.C.

29
Q

Oude Nabije Oosten

A

ca. 3500 v.C. - ca. 800 v.C.

30
Q

klassieke oudheid

A

ca. 800 v.C. - ca. 500

31
Q

middeleeuwen

A

ca. 500 - ca. 1500

32
Q

vroegmoderne tijd

A

ca. 1500 - ca. 1800

33
Q

moderne tijd

A

ca. 1800 - ca. 1945

34
Q

hedendaagse tijd

A

ca. 1945 - nu

35
Q

situering me H7

A

late middeleeuwen

36
Q

wanneer is een bron bruikbaar?

A

als ik er een deel van het) antwoord op een (historische) vraag in kan vinden

37
Q

een bron kan minder bruikbaar zijn als ze…

A

1) slechts gedeeltelijk bewaard is.
2) niet goed of volledig bewaard is.
3) mythologisch is.
4) niet in de juiste periode gesitueerd is.
5) geen antwoord geeft op de historische vraag.