begrippen Flashcards

1
Q

landbouw

A

economische activiteit waarbij land wordt gebruikt om dieren of planten te kweken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rechtspraak

A

beoordelen en eventueel bestraffen van wetsovertredingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

rechtstaat

A

gebied waarin er regels zijn die zowel voor de burgers als voor de machtshebbers gelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rechtbank

A

instelling waarin rechters schuld en straf bepalen bij een misdrijf en geschillen oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(veranderende) territoriale invulling

A

wijze waarop het grondgebied en de grenzen veranderen doorheen de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

grens

A

afbakening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

agrarische samenleving

A

samenleving waarin landbouw en veeteelt de belangrijkste economische sectoren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geweld

A

uitoefening van macht waarbij mentale of fysieke schade aan anderen wordt berokkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mensenrechten

A

basisrechten die elk mens ter wereld zou moeten hebben, zoals recht op leven, arbeid, onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oorlog

A

gewapend conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stedelijke samenleving

A

samenleving met de kenmerken van een stad zoals dichte bewoning, een centrum, gespecialiseerde nijverheid of ambachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chronologie

A

ordening in een tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eeuw

A

periode van 100 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

millennium

A

periode van 1000 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

periode

A

afbakening in een tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stedelijk

A

behorend tot de stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tijdrekening

A

manier om te situeren in de tijd. We gebruiken meestal de tijdrekening ‘voor en na christus’. Soms drukken we tijd ook uit in ‘aantal jaar geleden’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

westers

A

wel of niet behorend tot het Westen. Dit is een verwijzing naar de cultuur, politiek en economie van west- europese samenlevingen en bij uitbreiding van andere regios die die gebruiken hebben overgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

west-europees

A

uit regio in Europa waartoe de huidige Benelux, Frankrijk en Duitsland horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gewoonte

A

gebruik dat van generatie op generatie wordt doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kunst- en cultuuruitingen

A

product van menselijke creativiteit en culturele identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

mozaïek

A

wandversiering waarin de figuren worden gevormd door kleine ingelegde stukjes glas en steen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

levensbeschouwelijke organisatie

A

wijze waarop mensen met eenzelfde geloof of met dezelfde visie op het leven zich roganiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bekeren

A

iemand overtuigen om zich bij jou religie aan te sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

bisschop

A

geestelijke die aan het hoofd van een bisdom, kerkelijk gebeid staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

christendom

A

monotheïstische religie gebaseerd op de gedachte dat Jezus van Nazareth de menselijke zoon van God is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

katholiek

A

gebonden aan de christelijke leer zoals de kerk van Rome onder leiding van de paus ze voorschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

kerk

A

instelling van christelijke gelovigen, zoals bv de Rooms-Katholieke kerk. Kerk is ook de term voor het gebedsgebouw van christenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

klooster

A

gebouw waarin een christelijke gemeenschap van geestelijken in afzondering leeft om zich aan God en het geloof te wijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

paus

A

geestelijke leider die aan het hoofd van de Katholieke Kerk staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

multiculturele samenleving

A

gebeid waarin mensen van verschillende culturen met elkaar samenleven

32
Q

traditie

A

gewoonte die van generatie op generatie wordt doorgegeven

33
Q

handel

A

economische activiteit waarbij goederen worden uitgewisseld tegen betaling

34
Q

bestuurlijke organisatie

A

wijze waarop een samenleving ingericht en bestuurd wordt

35
Q

bestuurstaal

A

officiële taal in een land die wordt gebruikt door machtshebbers.

36
Q

keizer

A

hoogste titel voor het hoofd van een monarchie, bv Romeinse keizer

37
Q

koning

A

titel voor het hoofd van een monarchie, bv de Franse koning

38
Q

leenheer

A

koning of edelman aan wie een vazal trouw zweert

39
Q

macht

A

de mogelijkheid hebben om je invloed op mensen of gebeurtenissen te gebruiken

40
Q

vazal

A

vertrouweling van de leenheer. De vazal kreeg een ambt of grond van de leenheer in ruil voor zijn trouw en diensten.

41
Q

vazalliteit

A

vertrouwensrelatie tussen een leenheer en een vazal als middel om een rijk te besturen en te verdedigen.

42
Q

vorst

A

edelman met adellijke titel zoals bv. graaf, hertog, koning

43
Q

monarchie

A

staatsvorm waarbij de vorst door erfopvolging wordt aangeduid

44
Q

eenheid

A

samenhorigheid in een bepaald gebied of tussen gebieden

45
Q

expansie

A

uitbreiding, bv van grondgebied

46
Q

grondgebied

A

territorium, bv een gebied waarover bestuurd wordt

47
Q

koninkrijk

A

gebied waarvan een koning het staatshoofd is

48
Q

territorium

A

grondgebied

49
Q

verbrokkeling

A

uit elkaar vallen van het grondgebied in kleinere stukken

50
Q

verovering

A

met geweld in bezit nemen, bv van een grondgebied of territorium

51
Q

gelaagde samenleving

A

samenleving waarbij niet alle mensen dezelfde rechten of kansen hebben

52
Q

adel

A

middeleeuwse stand waarvan de leden (edelen) een bevoorrechte positie innamen.

53
Q

migratie

A

verplaatsing van groepen mensen van de ene naar de andere plaats

54
Q

nomadische samenleving

A

samenleving waarbij mensen in groepen rondtrekken

55
Q

stam

A

groep mensen die samenleeft zonder of met heel beperkte ongelijkheid, eigen aan nomadische samenlevingen.

56
Q

(on)gelijkheid

A

toestand waarin mensen in de samenleving al dan niet dezelfde kansen en rechten hebben

57
Q

(on)vrijheid

A

toestand waarin mensen in de samenleving al dan niet onderworpen of afhankelijk zijn

58
Q

breuk

A

plotse verandering

59
Q

continuïteit

A

periode waarin iets voortduurt

60
Q

evolutie

A

periode van geleidelijke veranderingen

61
Q

scharniermoment

A

moment van grote maatschappelijke verandering, overgang tussen twee periodes

62
Q

verandering

A

wijziging, het anders worden

63
Q

icoon

A

beschilderd paneel waarop Christus of heiligen zijn afgebeeld in de Byzantijnse rijk

64
Q

concilie

A

belangrijke vergadering van christelijke leiders waarin kerkelijke aangelegenheden worden besproken

65
Q

oosters-orthodoxe kerk

A

christelijke kerk in het Byzantijnse rijk die zich vanaf het groot schisma afscheurde van de rooms-katholieke kerk

66
Q

religieuze breuk

A

het uiteenvallen van een religie in verschillende strekkingen

67
Q

schisma

A

scheuring, bv binnen een religieuze gemeenschap

68
Q

absolutisme

A

staatsvorm geleid door een onbeperkte aleenheerschappij

69
Q

alleenheerschappij

A

autocratie, bestuursvorm waarbij één persoon zo veel mogelijk macht in handen heeft

70
Q

alleenheerser

A

staatsman die alle macht naar zich toe trekt en zo onbeperkte macht verwerft

71
Q

cesaropapie

A

staatsvorm waarbij de wereldlijke leider (caesar of keizer) ook de kerkelijke leider (papa of paus) is

72
Q

voertaal

A

taal die in een bepaald gebied in het dagelijkse leven wordt gebruikt. Die is niet altijd dezelfde als de bestuurstaal

73
Q

centralisatie

A

proces waarin de macht of het bestuur in handen van centrale instellingen komt

74
Q

codex

A

bundel wetteksten

75
Q

kruistocht

A

gewapende expedities van westerse christenen, vooral tegen moslims, tijdens de hoge middeleeuwen

76
Q

standplaatsgebondenheid

A

de context waarin mensen zich bevinden, beïnvloedt hun denken en handelen