MaatschappijLEER 2020-2021 Flashcards

1
Q

Kenmerken maatschappelijk probleem

A

1) Het moet groepen mensen aangaan
2) Het hangt samen / is het gevolg van een maatschappelijke verandering
3) Waarover verschillen van mening bestaan over de oorzaken en aanpak
4) Het vraagt om een gemeenschappelijke (politieke) oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarden

A

Eigenschappen die als nastrevenswaardig worden beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Normen

A

Dit zijn concrete gedragsregels die voortvloeien uit verschillende waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geweldsmonopolie

A

Het geweldsmonopolie houdt in dat alleen de overheid legitiem (onder bepaalde voorwaarden) geweld mag gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Politiek

A

Het beleid van de overheid, de totstandkoming van dat beleid en de effecten daarvan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Macht

A

Is het vermogen om iets gedaan te krijgen, om invloed uit te oefenen. Factoren waar macht mee samenhangen zijn; geld, functie, kennis en ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezag

A

Geaccepteerde macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Soevereiniteit

A

“het hoogste gezag” dus het hoogst geaccepteerde macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Referendum

A

Een volksstemming, 1 persoon krijgt 1 stem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dictatuur

A

Staat waarbinnen geen scheiding is tussen de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht en waar de overheid met geweld de oppositie onderdrukt en de vrijheid beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Directe democratie VS. Indirecte democratie

A

Hierbij gaat het over een verschil tussen burgers die zelf kiezen of burgers die een volksvertegenwoordiger kiezen die namens hen beslissingen neemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gedecentraliseerde eenheidsstaat

A

Staat waarbinnen de landelijke overheid bepaalde bevoegdheden aan lagere organen heeft overgelaten. Hierbij moet je denken aan de volgende indeling: rijk, provincie, gemeente. Het rijk stelt regels vast, en het is aan de provincie en gemeente om daar een invulling aan te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Algemeen bestuur en dagelijks bestuur

A

Een algemeen bestuur ziet er op toe dat het dagelijks bestuur zijn werk doet. De belangrijkste taak van het algemeen bestuur is dan ook het controleren van het dagelijks bestuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Volksvertegenwoordiging

A

In een democratie is het de stem van het volk, personen die door en namens het volk zijn gekozen beslissingen te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vertrouwensregel

A

De vertrouwensregel heeft twee betekenissen, enerzijds betekent het dat een kabinet of minister het vertrouwen moet hebben van het parlement en anderzijds mag het kabinet of minister het uitgangspunt hanteren dat hij/zij dit vertrouwen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Politieke stroming

A

Groepen mensen die min of meer dezelfde opvatting hebben over de inrichting van de maatschappij en over de verhouding tussen overheid en samenleving.

17
Q

Progressief

A

Stroming met als belangrijkste punt vooruitstrevend zijn.

18
Q

Conservatief

A

Stroming met als belangrijkste punt behoudend zijn.

19
Q

Fractie

A

een groep tweede Kamerleden of eerste Kamerleden die deel uitmaakt van dezelfde politieke partij

20
Q

Links

A

Ziet meestal een belangrijke rol voor de overheid om een samenleving te realiseren die meer gelijkheid en gelijkwaardigheid kent.

21
Q

Rechts

A

Tegen al te grote staatsbemoeienis, met name in sociaal economische aangelegenheden.

22
Q

Parlement

A

Volksvertegenwoordiging in Nederland.

23
Q

Controlerende taak

A

De belangrijkste taak van het parlement in het controleren van het kabinet.

24
Q

Regeerakkoord

A

Afspraken tussen de regeringspartijen over wat ze de komende vier jaar willen/gaan bereiken.

25
Q

Coalitie

A

Samenwerkende regeringspartijen.

26
Q

Oppositie

A

Alle overige partijen in het parlement (minderheid)

27
Q

Ministeriele verantwoordelijkheid

A

Betekent dat een minister verantwoordelijk is voor zijn ministerie, ook voor al het beleid van de ministers voor hem/haar.

28
Q

Minister/Staatssecretaris

A

Geeft leiding aan een ministerie, verantwoordelijk voor het beleid. Staatssecretaris is een onderminister maar evengoed verantwoordelijk.

29
Q

Dualisme

A

Scheiding tussen algemeen en dagelijks bestuur, je kan volgens het dualisme niet in beide besturen tegelijk plaatsnemen.

30
Q

Parlementair stelsel

A

Stelsel waarin het land wordt bestuurd door middel van een parlement. het volk kiest volksvertegenwoordigers die namens hen beslissingen maken.