Longziekten Flashcards

1
Q

Beschrijf in concrete termen welke weg het zuurstof aflegt van de buitenlucht tot in de organen, en het koolzuurgas terug

A

Neus/mondholte -> keel -> strottenhoofd -> trachea -> linker hoofdbronchus -> bronchioli -> terminale bronchioli -> ductuli alveolares -> sacculi alveolares -> longcapillair -> erythrocyt -> vena pulmonali -> linker atrium -> linkerventrikel -> aorta -> arterie en capillair van het orgaan -> cel van het orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat onze lucht uit?

A

21% zuurstof
78% stikstof
1% overig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom bestaat de long uit miljoenen kleine blaasjes en niet uit een enkele grote zak? Beschrijf de elementen die hier van belang zijn

A
  • het oppervlakte voor de gaswisseling is op deze manier vele malen groter
  • capillair is hierdoor ook groter, waardoor de stroomsnelheid laag is. Daardoor langere contacttijd -> betere mogelijkheid tot gaswisseling
  • het systeem is minder kwetsbaar voor beschadiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf hoe de longen zich kunnen verweren tegen ingeademde stoffen

A
  • fysiologische mechanismen: neusharen, hoesten, niezen, tonsillen
  • fysisch-chemische barrières: mucociliar transport (via de trilhaartjes)
  • immunologische mechanismen: humorale mechanismen en cellulaire mechanismen
    Lees SV voor uitgebreide info!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gelijkenis tussen long en verbrandingsmotor

A

De long neemt zuurstof op en scheidt nadien koolzuurgas weer af. En de motor verbrandt benzine door middel van zuurstof en scheidt nadien ook koolzuurgas af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verschillen tussen de long en een verbrandingsmotor

A
  • het zuurstof wordt niet gebruikt in de longen maar in de organen
  • het koolzuurgas wordt niet geproduceerd in de longen maar in de organen. De longen scheiden het enkel uit
  • de long heeft alleen maar zuurstof nodig en geen benzine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de verbrandingsmotoren van ons lichaam?

A

De mitochondrien: verbranden glucose met behulp van enzymen
Benzine = glucose
Vuur = enzymen
Zuurstof = zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is er bijzonder aan de sturing van de ademhaling?

A

Aansturing van de ademhaling kan zowel bewust als onbewust gereguleerd worden. Slaap = onbewust, net zoals de ademhalingsprikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zit het ademhalingscentrum

A

Ademdet rum is een groep zenuwcellen in het verlengde merg van het centrale zenuwstelsel. Vanuit het ademcentrum lopen zenuwen naar de ademhalingsspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De hersenstam ontvangt van 4 locaties in het lichaam chemische info dat gebruikt kan worden voor de ademhaling, welken?

A
  1. Centrale chemoreceptoren in de medulla: gevoelig voor CO2 en H+
  2. De perifere arteriële chemoreceptoren in de carotis glomera en aorta glomera: aortic bodies en carotid bodies
  3. Intra pulmonale receptoren: in de luchtwegen (gemyeliniseerde vezels: SAR en RAR receptoren) en in het longparenchym (ongemyeliniseerde vezels)
  4. Borstkas en spier mechano receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke spieren gebruiken we om in te ademen?

A
  • diafragma is belangrijkste ademhalingsspier: tussen buikholte en borstholte; voor ademen in rust
  • tussenribspieren gaan een rol spelen wanneer er extra lucht nodig is, zoals bij lichamelijke inspanning. Bij samentrekken wordt de borstkas omhoog getild
  • musculi scaleni: deze spieren zitten in de nek en spelen een rol bij geforceerd ademhalen zoals bij zware lichamelijke inspanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt uitademen?

A

Grotendeels passief. De spieren die gebruikt worden bij inademen (diafragma, tussenribspieren en musculi scaleni) ontspannen zich. Geforceerd uitademen dankzij buikspieren: als deze zich aanspannen drukken ze die buikorganen omhoog en persen zo de longen leeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij de luchtwegen zijn er twee cruciale zwakke plekken, welken?

A

Kruispunt van spijsvertering en ademhaling in de keel

Eenrichtingsverkeer in de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom kun je niet 10 minuten zonder ademhalen?

A

1 lichaam heeft geen zuurstof voorraad

2 zonder zuurstof -> verzuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de zwaarste operatie? Wegname van de linker of rechter long? Waarom

A

Pneumonectomie van de rechterlong is de zwaarste operatie. De rechterlong heeft namelijk meer inhoud, is infectiegevoeliger en de bloedvoorziening is slechter in de rechterhoofdbronchus. Dus grotere kans op postoperatieve complicaties en mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke prikkels kan de long waarnemen?

A
  • bepaalde ingeademde stoffen
  • rek van de longen
  • hoeveelheid vocht
  • corpus alienum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke prikkels kan de long niet waarnemen?

A
  • zuurstofgehalte
  • koolstofdioxide gehalte
  • pijnprikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe werkt een PET scan?

A

Werkt bijna hetzelfde als een CT maar de patient krijgt radioactief gelabeld glucose ingespoten, zo kun je de metabole activiteit in het lichaam bekijken. Maligniteit licht op bij een PET (niet altijd!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke invasieve longonderzoeken kun je doen

A
  • transthoracale punctie
  • thorascopie
  • mediastinoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke niet-invasieve longonderzoeken kun je doen

A
  • Bronchoscopie
  • EUS/EBUS
  • Endo-echoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de flow-volume curve?

A

Een curve die laat zien hoe hard mensen kunnen uitblazen / inademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is COPD?

A

COPD is een chronische luchtwegvernauwing die niet volledig reversibel is. De vernauwing is meestal progressief, en hangt samen met een abnormale (overwegend neurotrofiele) ontstekingsreactie als reactie op schadelijke deeltjes of gassen. Dankzij de aandoening verloopt de ademhaling moeilijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is astma?

A

Chronische ontsteking van de luchtwegen waarbij mestbeleid en eosinofiele leucocyten een rol spelen.
Bij gevoelige personen geeft deze ontsteking symptomen die horen bij variabele luchtwegobstructie die veelal reversibel is en verhoogde reactiviteit van de luchtwegen op diverse stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer spreek je van chronische bronchitis?

A

Chronische productie van slijm, minimaal 3 opeenvolgende maanden per jaar, minimaal 2 opeenvolgende jaren
(Blue bloaters)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn blue bloaters?

A

Blue bloaters hebben chronische bronchitis, hoesten vaak met veel sputum productie. Cyanose door een te laag zuurstofgehalte, en een te hoog CO2 gehalte in het bloed. Zijn vaak dik door verminderde fysieke inspanning en hebben hartproblemen zoals hartfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn pink puffers?

A

Pink puffer heeft voornamelijk last van emfyseem. Deze patiënten puffen en hyperventileren. Vaak zijn deze patiënten erg mager omdat ze veel spieren moeten gebruiken om uit te kunnen ademen, kost ze erg veel energie. Daarnaast is een duidelijk kenmerk airtrapping, kun je zien aan een opgezette borstkas. Ze zijn niet in staat om alle lucht uit hun longen uit te kunnen ademen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is emfyseem?

A

Emfyseem is een morfologische diagnose. Een abnormale volumetoename van de luchthoudende ruimten na de terminale bronchioli en een inhomogene destructie van de wanden van deze ruimten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Zijn er ook mensbeelden mogelijk van emfyseem, chronische bronchitis, astma en COPD?

A

Ja dat is mogelijk! (Zie venn diagram in de samenvatting).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de kenmerken van COPD?

A
  • chronisch ontsteking progressief
  • meestal na 40e levensjaar
  • roken is een risicofactor
  • irreversibel
  • neutrofiele ontsteking
  • verminderde levensverwachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn klachten en symptomen van COPD?

A
  • chronisch hoesten
  • sputum
  • piepende ademhaling
  • dyspneu
  • pijn op de borst
  • ongewenst gewichtsverlies
  • toenemende inspaningsbeperking en vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Epidemiologie van COPD

A

2011: meer dan 361.000 patiënten met COPD
2012: meer dan 20.000 ziekenhuisopnamen
6535 sterfgevallen
4,1% van de totale sterfte in 2004 door COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat kunnen we verwachten met betrekking tot de prevalentie van COPD in de komende jaren?

A

Het absolute aantal patiënten zal tussen 2005 en 2025 stijgen met ruim 30%. Voornamelijk door demografische ontwikkelingen en rookgedrag (met name onder vrouwen). Daarnaast is COPD de enige doodsoorzaak die juist blijft stijgen/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de risicofactoren voor COPD?

A
  • persoonsgebonden: alfa-1-antitrypsine deficiëntie, familiair belast, laag geboortegewicht, luchtweg hyperreactiviteit, frequentie luchtweg infecties als kind
  • omgevingsgebonden: roken, cadmium, silicium, SES, passief roken en luchtverontreiniging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het verband tussen roken en COPD?

A

COPD college:
Meer dan 90% van COPD patiënten rookt of heeft gerookt
Ongeveer 15% van alle rokers ontwikkelt COPD

Stoppen met roken college:
85% van de COPD gevallen is dankzij roken
50% van de rokers ontwikkelen COPD
Genetische factoren modereren het risico van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is alfa-1-antitrypsine?

A

Een eiwit dat voornamelijk in de lever wordt gesynthetiseerd en vooral de werking van het enzym elastase remt. Elestase breekt elastine af, een belangrijk bestanddeel van bindweefsel. Dit kan uiteindelijk tot longemfyseem en COPD leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is airtrapping?

A

Bij COPD blijft er lucht achter na het uitademen, hierdoor rekken de longen uit en drukken op het diafragma. Het gevolg is een vergrootte borstkas. Dit zie je voornamelijk bij pink bluffers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Diagnostiek van COPD doe je op basis van…

A
  • anamnese
  • lichamelijk onderzoek
  • röntgenonderzoek
  • longfunctie
  • lab

Echte diagnose op basis van longfunctie, rest is ter ondersteuning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat vraag je uit in de anamnese als je bedacht bent op COPD?

A
  • kortademigheid, moeheid
  • hoesten
  • sputum productie
  • luchtweginfecties
  • pack years
  • gewichtsverlies
  • oedeem
  • pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat voor lichamelijk onderzoek doe je als je bedacht bent op COPD?

A
  • inspectie van de thorax: tonvormige thorax?
  • auscultatie van de longen
  • oedeem, veneuze druk
  • voedingstoestand
  • dyspnoe
  • cyanose
  • hulpademhalingsspieren
  • zachte harttonen
  • zacht ademgeruis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe bepaal je de longfunctie?

A

Door middel van een spirometrie onderzoek, dan kijk je vervolgens naar de flow volume curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is FEV1?

A

FEV1 = forced expiratory volume 1 second = de hoeveelheid lucht die gedurende 1 seconde maximaal kan worden uitgeademd vanuit maximale inademing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke aanvullende onderzoeken kun je doen bij een COPD patient?

A
  • looptest
  • fietstest
  • spierkracht
  • voedingstoestand
  • echocor
  • vragenlijsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de gold classificatie?

A

GOLD = global initiative for chronic obstructive lung disease
–> maakt een indeling in de ernst van COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

GOLD 1

A

Ernst = licht
FEV1/FVC = <0,7
FEV1 voorspeld = >80

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

GOLD 2

A

Ernst = matig ernstig
FEV1/FVC = <0,7
FEV1 voorspeld = 50-80

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

GOLD 3

A

Ernst = Ernstig
FEV1/FVC = 0,7
FEV1 voorspeld = 30-50

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

GOLD 4

A

Ernst = zeer ernstig
FEV1/FVC = <0,7
FEV1 voorspeld = <30 (of <50 bij longfalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de ABCD indeling?

A

Deze indeling is wat verfijnder, en probeert wat meer factoren mee te nemen in de classificatie. Kijkt niet alleen naar de GOLD score, maar ook naar exacerbaties, mMRC (mate van kortademigheid) en de CAT-score (afgeleid van de CCU vragenlijst).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

ABCD A

A
Personen met laagste risico en minste symptomen
GOLD 1 of 2
Exacerbaties <1 / jaar
mMRC 0-1
CAT score 0-10
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

ABCD B

A
Laag risico
Meer symptomen 
GOLD 1 of 2
Exacerbaties <1 / jaar
mMRC >2
CAT >10
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

ABCD C

A
Hoog risico
Weinig symptomen
GOLD 3 of 4
Exacerbaties >2/jaar
mMRC 0-1
CAT score <10
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

ABCD D

A
Hoog risico
Veel symptomen
GOLD 3 of 4
Exacerbaties >2/jaar
MMRC >2
CAT >10
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Welke vragenlijsten kun je gebruiken om COPD klachten in kaart te brengen?

A
  • CCQ = clinical COPD questionnaire

- CAT = COPD assessment test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is het nadeel van het gebruik van de indeling naar ziektelast bij COPD patiënten?

A

Geen absolute waarden, ziektelast is dynamisch en onvoldoende gevalideerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke niveaus van ziektelast hanteren we bij COPD patiënten?

A

Milde, matige en ernstige ziektelast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Patient met COPD met een lichte ziektelast

A

Iedere patient met COPD, die volgens het assessment niet (meer) voldoet aan de criteria voor nadere analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Patient met COPD met een matige ziektelast

A

Iedere patient met COPD die volgens het assessment voldoet aan de criteria voor nadere analyse, waarbij behandeling dicht bij huis mogelijk is, maar wel infrequent bezoek in de tweede lijn noodzakelijk is. Gedeelde zorg is bij deze groep van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Patient met COPD met een ernstige ziektelast

A

Iedere patient met COPD die volgens het assessment voldoet aan de criteria voor nadere analyse waarbij intensieve begeleiding inde tweede of derde lijn noodzakelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Streefdoelstelling behandeling COPD

A
  • verminderen van klachten
  • verbeteren van het inspanningsvermogen
  • normaliseren van de achteruitgang van de longfunctie
  • voorkomen van exacerbaties
  • uitstellen of voorkomen van invaliditeit en arbeidsongeschiktheid
  • verbeteren van de ziekte gerelateerde kwaliteit van leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is een Exacerbatie van copd?

A

Een achteruitgang in de conditie van een copd patient uitgaand van een stabiele situatie en buiten de normale dagelijkse variaties vallend welke acuut ontstaat en een verandering in medicatie vraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Waardoor kunnen exacerbaties veroorzaakt worden?

A
  • luchtverontreiniging: ozon, NO2, SO2, roetpartikels

- viraal: influenza, rhinovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waarin verschilt een astma exacerbatie van een COPD exacerbatie?

A

Astma: compleet herstel na een exacerbatie
COPD: afname longfunctie door incompleet herstel na een exacerbatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het effect van gewichtsverlies bij COPD?

A
  • kortere overleving
  • afname inspanningstolerantie
  • toename dyspnoe
  • afname kwaliteit van leven
  • ernstige exacerbaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Hoe komt het dat COPD patiënten afvallen?

A
  1. Voedselinname: desaturatie tijdens de maaltijd, inefficiënt adempatroon door kauwen en slikken, moeheid en anorexia
  2. Post prandiale dyspnoe: afname FRC door maagdilatatie
  3. Hyper metabolisme: 25% stijging resting energy expenditure door ademarbeid en inflammatie, inefficiënt metabolisme, systemische inflammatie / cytokines, medicatie, hormonaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Medicamenteuze therapie voor COPD

A
  1. Luchtwegverwijders
  2. Inhalatiecorticosteroiden
  3. (Par)enterale corticosteroïden
  4. Antibiotica
  5. Mucolytica
  6. Theofyllines
  7. Leukotrieen-antagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Werking luchtweg verwijders bij COPD

A
  • beta-2-agonisten, stimuleren beta 2 receptoren (daardoor gladde spier relaxatie)
  • anti-cholinergica: verwijden luchtwegen door remming van de cholinergische receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Werking inhalatiecorticosteroiden bij COPD

A

Remming van het chronische ontstekingsproces in de luchtwegen, vermindering van de bronchiale hyperreactiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Compliance bij inhalatiecorticosteroiden bij COPD

A
  • 39% gebruikt ontstekingsremmer alleen als men ze nodig heeft
  • 34% probeert deze in zijn geheel te vermijden
  • 27% past zelf de dosering aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Werking orale corticosteroïden bij copd

A

Remming van het ontstekingsproces in de luchtwegen, vermindering van de hyperreactiviteit, behandeling van exacerbaties

70
Q

Niet medicamenteuze behandeling van COPD

A
  • stoppen met roken
  • voedingssupplementen
  • fysiotherapie
  • revalidatie
  • longvolumereductie
  • longtransplantatie
71
Q

Welke copd patient is een goede kandidaat voor revalidatie?

A
  • COPD met duidelijke symptomen en verminderde functionele status
  • gemotiveerd
  • ex roker / nooit gerookt
  • geen comorbiditeit
  • elke graad van luchtwegobstructie
72
Q

Welke fases zijn er in de behandeling van COPD?

A
  • therapeutische fase
  • palliatieve fase
  • preterminale fase
  • terminale fase
73
Q

Synoniemen voor COPD

A

Chronische luchtwegvernauwing
Chronische bronchitis
Longemfyseem

74
Q

Andere aandoeningen die kunnen leiden tot chronische irreversibele luchtwegobstructie

A

Hartfalen

Sarcoidose

75
Q

Differentiaal diagnose COPD

A
  • astma
  • hartfalen
  • bronchiectasien
  • bronchi(oli)tis
  • sarcoidose
  • CF
76
Q

Wat zijn de kenmerken van astma

A
  • chronische inflammatie
  • bronchiale hyperreactiviteit
  • wisselende klachten en symptomen
  • paroxysmaal
  • fysieke klachten
  • verminderde kvl
  • psychisch disfunctioneren
  • sociaal disfunctioneren
    Vooral bij vrouwen, ouderen en lager opgeleiden
77
Q

Hoe staan de pathologie, fysiologie en klinische symptomen van astma tot elkaar in verhouding

A

Pathologie = luchtwegontsteking, dat leidt tot de fysiologie = prikkelbaarheid van de luchtwegen. Vervolgens krijg je daar symptomen van zoals hoest, sputum, dyspneu, piepende ademhaling

78
Q

Prevalentie astma wereldbevolking

A

1,5%-2% van de wereldbevolking heeft astma (300 miljoen mensen)

79
Q

Prevalentie astma in nederland

A

10%

80
Q

Definitie bronchiale hyperreactiviteit

A

Verhoogde reactiviteit van de luchtwegen voor specifieke (allergenen) en aspecifieke stimuli (rook, damp, mist, temperatuurwisselingen, inspanning), een eigenschap van patiënten met allergisch astma

81
Q

Welke prikkels kunnen benauwdheid veroorzaken bij patiënten met astma?

A
  • allergische prikkels zoals huisstofmijt, dierlijke producten, pollen en schimmelsporen
  • niet-allergische prikkels zoals tabaksrook, parfum en weersomstandigheden
  • inspanning en spanning
82
Q

Komt astma meer of minder voor dan vroeger?

A

1980 - 2000 = verdubbeling van het aantal astma patiënten

83
Q

Hypotheses die het verschil in prevalentie kunnen verklaren (astma)

A
  • hygiene hypothese: afweersysteem hoeft minder hard te werken, waardoor mensen gevoeliger worden voor prikkels
  • kleine gezinnen -> mer astma
  • schoner binnenmileu
  • vroeg gebruik van vaccinaties en antibiotica
84
Q

Vaststaande risicofactoren voor het optreden van astma

A
  • allergie
  • geslacht
  • hyperreactiviteit
  • genetische factoren
  • roken
  • expositie aan allergenen
85
Q

Niet vaststaande risicofactoren voor het optreden van astma

A
  • respiratoire infecties
  • laag geboortegewicht
  • dieet
  • luchtvervuiling
86
Q

Niet-specifieke factoren die astma kunnen uitlokken

A
  • (virale) luchtweginfecties
  • rook
  • prikkelende luchtjes / dampen
  • warmte-koude overgangen
  • KNO klachten
  • gastro-oesofageale reflux
  • stress/emoties
  • inspanning
87
Q

Specifieke factoren die astma kunnen uitlokken

A
  • huisstofmijt
  • honden
  • katten
  • pollen
  • schimmels
88
Q

Waar naar vragen in de anamnese als je denkt dat iemand astma heeft?

A
  • aanvalsgewijze klachten van kortademigheid, piepen en/of hoesten
  • provocerende factoren
  • allergie
  • huisdieren
  • seizoensgebondenheid
  • beroep
  • nachtelijke klachten
  • hyperreactiviteit
  • roken
  • medicatie
89
Q

Je kunt twee longfunctie onderzoeken aanvragen om een vermoeden van astma te bewijzen, welken?

A
1 = spirometrie met reversibiliteitsmeting (na luchtwegverwijder)
2 = histamine provocatie test
90
Q

Is astmabehandeling te omschrijven als: genezend, onderdrukkend of symptoombehandeling?

A

Astma is een aandoening die niet altijd manifest hoeft te zijn, maar de aanleg blijft het hele leven aanwezig. Genezing is dus niet mogelijk. Symptoombehandeling is onvoldoende, omdat met luchtwegverwijders de kortademigheid kan worden bestreden, maar de onderliggende ontsteking van de luchtwegen niet wordt behandeld. Onderdrukking is dus de beste strategie met als belangrijkste therapie inhalatiecorticosteroiden

91
Q

Welke medicijngroepen voor astma werkt op de ontsteking in? Welke op de symptomen?

A

Ontsteking: corticosteroïden
Symptomen: luchtwegverwijders

92
Q

Kenmerken van een ernstige astma

A
  • dagelijkse klachten
  • ernstige exacerbaties met SEH bezoek/opname
  • beperkte inspanningstolerantie
  • veel nachtelijke klachten
  • frequent school/werk verzuim
  • substantiële luchtwegobstructie
  • ernstige bronchiale hyperreactiviteit
  • partiële verbetering op luchtwegverwijders
93
Q

Factoren wijzend op ernstige astma aanval

A
  • onvermogen om plat te liggen
  • hevig transpireren
  • verlaagd bewustzijn
  • onvermogen hele zinnen uit te spreken
  • gebruik hulpademhalingsspieren
94
Q

Voorspellers voor een ernstige astma aanval

A
  • eerdere ernstige aanval
  • therapie ontrouw
  • frequent gebruik van luchtwegverwijders
95
Q

Medicijnen voor astma

A
  • luchtwegverwijders: beta-2-sympaticomimetica & anticholinergica
  • inhalatiecorticosteroiden
96
Q

Korte en lange termijn effecten van inhalatie corticosteroïden

A
  • verminderen daadwerkelijk de inflammatie
  • reduceren de klachten
  • verbeteren de kwaliteit van leven
  • verbeteren de longfunctie
  • voorkomen exacerbaties en structurele schade en achteruitgang van de longfunctie
  • zijn buitengewoon kosteneffectief
97
Q

Wat is het beste behandeldoel bij een astma patient?

  • Zo goed mogelijk functioneren, desnoods met meer medicatie
  • zo laag mogelijke dosis medicatie, maar wel genoeg om ernstige aanvallen van astma te onderdrukken
A

Aangezien astma een chronische ziekte is, moet de behandeling ook gericht zijn op schadelijke langetermijn effecten (zoals longfunctie achteruitgang) bij onderbehandeling

98
Q

5 componenten van astma management en preventie programma

A
  • patient - dokter relatie ontwikkelen
  • identificeren en reduceren van exposure aan risicofactoren
  • assess, behandel en monitor astma
  • managen van astma exacerbatie
  • special considerations
99
Q

Astma management en preventie programma: lange termijn management doelen

A
  • volledige controle krijgen en behouden over symptomen
  • normale activiteit, inclusief fysieke activiteit
  • behouden van normale longfunctie
  • exacerbaties voorkomen
  • bijwerkingen van medicatie voorkomen
  • astma mortaliteit tegenhouden
100
Q

Kenmerken COPD (stoppen met roken college)

A
  • chronische ontsteking
  • toegenomen slijmproductie
  • afgenomen trilhaarfunctie
  • destructie van de alveoli
  • contractie gladde spiercellen, bronchiale hyperreactiviteit en toegenomen cholinerge tonus leidende tot luchtwegobstructie
101
Q

Roken verhoogt het risico op HVZ, welken?

A

Coronaire hartziekten: 2 tot 6 keer hoger risico
Beroerte: 2 tot 6 keer hoger risico
Andere HVZ zoals hartfalen, aneurysma en perifeer vaatlijden: 2 tot 4 keer hoger

102
Q

Wat is de relatie tussen roken en longkanker?

A

90% van longkanker is gerelateerd aan roken

1 op de 7 rokers overlijdt vroegtijdig tgv longkanker

103
Q

Wat is de kans op longkanker als roker?

A

Sigaretten roken geeft een 15 keer hoger risico op longkanker.
Meer sigaretten, langer gerookt en jonger begonnen geeft een hoger risico.
90% longkanker als direct gevolg van het roken

104
Q

Welke soorten longkanker zijn er?

A
  • kleincellig: 18%
  • plaveiselcelcarcinoom: 30%
  • grootcellig: 15%
  • adenocarcinoom: 40%
    Dus meestvoorkomend = adenocarcinoom
105
Q

Hoeveel patienten genezen van longkanker?

A

85% overlijden binnen 5 jaar

De meeste patienten die genezen zijn patiënten die zijn geopereerd

106
Q

Hoeveel longkanker patienten worden geopereerd?

A
  • 1 op de 3 patienten worden geopereerd
  • na operatie blijft 1 op de 3 leven
  • van diegenen die overleven krijgt 10% een nieuwe longtumor
  • en een andere 10% een KNO tumor
107
Q

Kans op longkanker als meeroker

A

Mensen die zelf niet roken, maar regelmatig meeroken, hebben een verhoogde kans op longkanker van 20-30%

108
Q

Hoeveel % van de bevolking rookte in 2014?

A

23%, dat is een daling vergeleken met 2013 (25%)

109
Q

Onder welke leeftijdsgroep is het percentage rokers het grootst?

A

Het percentage rokers is het hoogst onder de 25 tot en met 34 jarigen (29%) en het laagst onder de 65 tot en met 74 jarigen (16%) en 75plussers (9%)

110
Q

Lichamelijke verslaving

A

Lichamelijke verslaving houdt in dat er ontwenningsverschijnselen optreden wanneer met het gebruik van nicotine wordt gestopt

111
Q

Geestelijke verslaving

A

Geestelijke verslaving betekent dat stoppen gepaard gaat met sterke verlangens naar het roken. Dit gevoel is vaak gekoppeld aan specifieke situaties, die herinneren aan de gewoonte om te roken

112
Q

Tolerantie

A

Tolerantie wil zeggen dat een gebruiker steeds meer nodig heeft om hetzelfde effect te bereiken

113
Q

Eigenschappen nicotine

A

Nicotine is het belangrijkste psychoactieve bestanddeel in tabak. Het behoort tot de alkaloiden, waartoe ook cafeïne en cocaïne behoren

114
Q

Effecten van nicotine

A

Er ontstaat een milde roes, die enkele minuten duurt. Nicotine heeft een paradoxale werking: zowel stimulerend als kalmerend
Stimulerend: concentratie en aandacht worden versterkt
Kalmerend: angst, somberheid en pijn worden verlicht

115
Q

Op welke neurotransmitters heeft nicotine een effect?

A
  • dopamine : genot
  • serotonine : stemming
  • noradrenaline en acetylcholine : waakzaamheid
  • dopamine / noradrenaline / serotonine : eetlust onderdrukken
  • acetylcholine en vasopressine : leerproces en geheugen
  • vermindering van angst en spanning : beta-endorfine
116
Q

Wanneer is het risico op terugval na stoppen het grootst?

A

In het begin, na een aantal dagen al

117
Q

Welke strategie wordt aanbevolen als effectieve strategie om stoppen met roken te bespreken met patiënten ?

A

Motiverende gespreksvoering

118
Q

Welke Nederlandse behandelingen voor stoppen met roken zijn effectief?

A

MIS = de minimale interventiestrategie voor stoppen met roken begeleiding
SST = stop smoke therapy voor COPD patienten
Pakje Kans Groepstraining
Persoonlijke coaching
Telefonische coaching

119
Q

Waar is motiverende gespreksvoering op gericht?

A

Op het bewust worden van de voor- en nadelen van het eigen gedrag en de bestaande alternatieven

120
Q

Wat is het doel van motiverende gespreksvoering

A

Het doel is om motivatie voor verandering op te wekken of te versterken, met respect voor de eigen zienswijze en bereidheid van de roker

121
Q

5 R’s van motiverende gespreksvoering

A
Relevance (relevantie)
Risks (risico's)
Rewards (beloning)
Roadblocks (belemmering)
Repetition (herhaling)
122
Q

Definitie seksueel functioneren

A

Het lichamelijk seksueel reageren in termen van de seksuele responscyclus (verlangen, opwinding, orgasme)

123
Q

Definitie seksueel probleem

A

Een seksueel probleem ontstaat wanneer iemand ten aanzien van seks niet beleeft, wat hij of zij zou willen beleven en/of nierkanker wat hij/zij zou willen doen

124
Q

Masters en Johnson 4 fasen model

A

Opwinding
Plateau
Orgasme
Herstel

125
Q

Helen kaplan voegde een fase toe aan het originele model van masters en johnson, welke?

A
Verlangen. Nu dus:
Verlangen
Opwinding
Plateau 
Orgasme
Herstel
126
Q

In hoeverre representeert de seksuele respons curve de werkelijkheid?

A

Deze curve representeert niet de werkelijkheid, kan sterk verschillen tussen individuen. Fasen kunnen elkaar overlappen of je kunt een bepaalde fase overslaan, ook kun je terug gaan in een fase. Het is een lineair model waarbij het een het ander zou opvolgen maar dat hoeft eigenlijk helemaal niet. Daarnaast brengt de curve alleen maar zichtbaar en meetbaar gedrag in kaart, het besteed echter geen informatie aan de menselijke motivatie tot seksueel gedrag.

127
Q

In welke fasen kent de DSM disfuncties?

A

Verlangen
Opwinding
Orgasme

Niet in de herstel fase!!

128
Q

Welke stoornissen kent de DSM mbt stoornissen in het verlangen naar sex

A
  • Female sexual interest/arousal disorder

- Male hypoactive sexual desire disorder

129
Q

Welke stoornissen kent de DSM mbt stoornissen in de opwinding tijdens sex

A
  • Erectile disorder
130
Q

Welke orgasmestoornissen kent de DSM

A
  • Premature ejaculation
  • Female orgasmic disorder
  • Delayed ejaculation
131
Q

In hoeverre hebben patiënten met een seksuele disfunctie een seksueel probleem?

A

Je hebt pas een seksueel probleem wanneer je zelf daadwerkelijk problemen ervaart van je disfunctie. De subjectieve beleving is dus erg belangrijk om te bepalen wanneer iets daadwerkelijk een probleem is. Vroeger was dit anders!
Een seksueel probleem ontstaan wanneer iemand ten aanzien van seks niet beleeft, wat hij of zij zou willen beleven en/of niet kan wat hij zou willen kunnen.

132
Q

prevalentie verminderd seksueel verlangen

A

Mannen: 2-3%
Vrouwen: 3-8%

133
Q

prevalentie overmatig seksueel verlangen

A

Mannen: 2%
Vrouwen: 1%

134
Q

prevalentie seksuele opwindingsstoornis

A

Mannen: 3-6%
Vrouwen: 5-15%

135
Q

prevalentie orgasme stoornis

A

Mannen: 3-8%
Vrouwen: 8-33%

136
Q

prevalentie voortijdig orgasme

A

Mannen: 8-18%
Vrouwen: -

137
Q

prevalentie vaginisme

A

Vrouwen 2-7%

138
Q

prevalentie seksuele disfuncties

A

Vrouwen: 27%
Mannen: 19%

139
Q

Noem 5 factoren die het seksueel functioneren van COPD patienten kunnen aantasten

A
  1. seksuele disfuncties als direct gevolg
  2. Seksuele disfuncties en verstoorde intimiteit als indirect primair gevolg (kortademigheid, moeheid)
  3. Seksuele disfuncties en verstoorde intimiteit als indirect secundair gevolg (angst voor benauwdheid)
  4. Seksuele disfuncties als gevolg van de behandeling
  5. Comorbide angst en depressie
140
Q

Negatief effect van luchtwegverwijders COPD/Astma op de seksualiteit

A

Luchtwegverwijders (theofylline) geven soms een geagiteerd gevoel

141
Q

Negatief effect van ontstekingsremmers COPD/Astma op de seksualiteit

A

Ontstekingsremmers kunnen schimmelinfecties in de mond veroorzaken negatieve invloed op kussen en seksualiteit

142
Q

Negatief effect antibiotica en corticosteroïden COPD op de seksualiteit

A

Antibiotica en corticosteroïden kunnen vaginale schimmelinfecties met zich meebrengen.

143
Q

Negatief effect corticosteroiden COPD op de seksualiteit

A

Corticosteroïden kunnen menstruatiestoornissen, myopathie (energievoorziening naar de spier is verstoord) veroorzaken, er kunnen stemmingswisselingen optreden, variërend van euforie tot persoonlijkheidsveranderingen en depressie. Ook het lichaamsgewicht en het uiterlijk veranderen (toename vetafzetting in buikwand en schouders, vollemaansgezicht)

144
Q

Noem 5 factoren die het seksueel functioneren in astma patienten kunnen aantasten

A
  • Seksuele disfuncties en verstoorde intimiteit als indirect primair gevolg (kortademigheid)
  • Seksuele disfuncties en verstoorde intimiteit als indirect secundair gevolg: (angst voor kortademigheid)
  • Medicatie geeft negatieve effecten
  • Eczeem komt bij astmapatiënten veelvuldig voor en kan een negatief effect hebben op het lichaamsbeeld
  • Seksuele activiteit kan astma induceren: (sexercise-induced asthma), wordt toegeschreven aan seksuele opwinding en niet zo zeer aan inspanning. Kan optreden tot ca. 6 uur na het seksueel contact.
145
Q

Wat is belangrijk bij het behandelen van seksuele problemen bij patienten met astma/COPD?

A

Bij het bespreken van seksuele problemen dient niet alleen gekeken te worden naar ontstaansoorzaken! Hoewel niet altijd duidelijk te onderscheiden, heb oog voor:
• Voorspellende factoren
• Directe aanleiding
• In stand houdende factoren

146
Q

Wat is het PLISSIT model?

A

Het PLISSIT model is een eenvoudig interventiemodel, een trechtermodel met vier verschillende niveaus van begeleiding. Naarmate men dieper in de trechter terecht komt, worden de interventies complexer en intensiever.

147
Q

Welke niveau’s kent het PLISSIT model?

A

Niveau 1: Permission: permissie geven om over seks te praten
Niveau 2: Limited Information: beperkte voorlichting en informatie geven in algemene zin over een bepaald ziektebeeld
Niveau 3: Specific Suggestions: specifieke suggesties geven op een specifieke hulpvraag
Niveau 4: Intensitve Therapy: bij complexe problematiek

148
Q

Weegschaal methode van Gianotten

A

Seksuele functie is de totaalsom van remmende en stimulerende invloeden

Hoe meer remmende factoren, hoe groter de kans op seksueel niet-functionerend

Hoe meer stimulerende factoren, hoe groter de kans op seksueel functioneren

149
Q

Welke 4 fasen van ‘stepped care’ kent de weegschaal methode van Gianotten?

A
  1. Anamnese/inventarisatie van remmende factoren: helderheid verkrijgen over de “oorzaak”, oog voor veranderbare versus niet-veranderbare factoren
  2. Uitleg van het model. Introductie van stimulerende factoren: uitleg over de invloed van + en – factoren
    • Er speelt vaak meer dan datgene waar mensen zich vaak op focussen
    • Stimulerende factoren: zien, geur, gehoor, smaakt, tast, vibratie, omgeving/sfeer, verwachtingen, fantasie, bevestiging
  3. Symptomatische behandeling
    • (bijv. vacuümpomp, glijmiddel)
  4. Bijsturen van idealen en verwachtingen
150
Q

Doelen sensate focusoefeningen

A
  1. Stap voor stap leren de eigen en/of gezamenlijke seksualiteit (weer) op een positieve manier vorm te geven
  2. De aandacht leren richten op de eigen lichamelijke beleving (sensate focus)
  3. Onderzoeken wat men nodig heeft om te kunnen genieten van lichamelijke aanrakingen.
151
Q

Wat zijn Sensate Focusoefeningen?

A

Dit zijn speciale streeloefeningen met het doel dat de partners ontspannen worden en weer gaan genieten van seksuele activiteit. Ze zijn in de eerste fase niet gericht op de geslachtsdelen.

152
Q

Structuur van Sensate Focusoefeningen

A
  1. Niet genitale fase: Aanrakingen van het lichaam (behalve de geslachtdelen, de tepels en borsten): Overstap wordt pas gemaakt als beide partners in staat zijn om het initiatief te nemen, zich te ontspannen, te communiceren over wensen, instaat zijn grenzen aan te geven.
  2. Genitale fase: aandacht op het hele lichaam. Partners zijn om de beurt actief; niet gericht op opwinding.
153
Q

Wat is het ABC-model van de RET?

A

Het ABC model geeft weer hoe gebeurtenissen, onze gedachten daarover en de consequenties in verhouding tot elkaar staan.
A = activating event (gebeurtenis)
B = belief (onze gedachten of overtuigingen over deze gebeurtenis)
C = consequence (het gevolg hiervan)
De kern van de RET komt erop neer dat niet A de oorzaak is van C, maar B.

154
Q

Welke 5 kernbegrippen leiden bij COPD tot het bepalen van de ziektelast?

A
  • Fysiologische stoornis
  • klachten
  • beperkingen
  • kwaliteit van leven
  • adaptatie.
155
Q

Effecten longrevalidatie

A

doorbreken van de negatieve spiraal (door bijvoorbeeld weer te gaan bewegen), vermindering kortademigheid en vermoeidheid en verbetert de cognitie. Vooral de emotionele gesteldheid wordt verbetert, ook krijgen mensen meer het idee dat ze controle hebben over hun eigen situatie.

156
Q

Adaptatie aan een stoornis

A

adaptatie aan de stoornis = interactie tussen de integrale gezondheidstoestand en de cognitieve, emotionele en gedragsmatige processen.

157
Q

Uitputtingsslag

A

Sommige patiënten slaan geen acht op hun klachten en beperkingen. Zij blijven lichamelijke sensaties zo lang mogelijk negeren en gaan tot het uiterste door met hun activiteiten. Meestal ligt aan dit uitputtingsgedrag een onvermogen ten grondslag de ziekte en vooral de gevolgen van de ziekte te accepteren. Naarmate de ziekte voortschrijdt, kan een dergelijk gedrag op een gegeven moment niet meer volgehouden worden.

158
Q

Compliance

A

Compliance is het opvolgen van de instructies van de dokter. Deze term is bekritiseert omdat het een verkeerd beeld geeft van de dokter-patiënt relatie. Deze term duidt op een relatie waarin de rol van de dokter is om te beslissen wat de juiste behandeling voor de patiënt is, en waarin de dokter ‘bevelen’ geeft die de patiënt moet opvolgen.
Compliance is heel directief, de dokter schrijft iets voor en de patiënt moet het maar ‘slikken’.

159
Q

Adherence

A

Adherence is een term die veelal gebruikt wordt ter vervanging van de term compliance, omdat adherence meer nadruk legt op de vrijheid die de patiënt heeft om te beslissen of hij wel of niet mee gaat in het dokters advies. Het niet meegaan in het doktersadvies wordt de patiënt niet meteen kwalijk genomen.

160
Q

Concordance

A

Concordance is een term die gebruikt kan worden om de mate van overeenstemming tussen patiënt en dokter aan te geven betreffende de aard van de ziekte en de behandeling. Concordance is geen vervanging voor de beide bovenstaande termen. ‘concordance relates to the process and outcome of a medical consultation, whereas compliance/adherence describes the patient’s behaviour’

161
Q

Redenen voor non adherence

A
  • Characteristics of the disease and treatment regime
  • Socio-demographic characteristics of the patient
  • Patient’s knowledge
  • Quality of interactions between the patients and health care practitioner
  • Patient’s beliefs
162
Q

Doctor’s delay / patient delay

A

The phenomena ‘patient delay’ and ‘doctor delay’ are well-known causes of underdiagnosis in COPD. The same phenomena are to a major part responsible for underdiagnosis of problems with respect to complaints, functional impairment, quality of life, and self-management. The doctor underestimates the problems (doctor delay) and the patient does not present these problems or is not motivated to adopt adequate health behavior resulting in poor adaptation to the illness (patient delay).

163
Q

Definitie implementatie

A

Een procesmatige en planmatige invoering van vernieuwingen en/of verbeteringen (van bewezen waarde) met als doel dat deze een structurele plaats krijgen in het (beroepsmatig) handelen, in het functioneren van organisatie(s) of in de structuur van de gezondheidszorg.

164
Q

in welke drie categorieen kun je kenmerken van angst indelen?

A

emotionele kenmerken
fysiologische kenmerken
cognitieve kenmerken

165
Q

emotionele kenmerken van angst

A

gevoel van spanning

166
Q

fysiologische kenmerken van angst

A

zweten
hogere spierspanning
versnelde ademhaling
gevoel van druk op de borst

167
Q

cognitieve kenmerken van angst

A

concentratieproblemen
gedachtestormen
gedachtstops

168
Q

angst kan worden ingedeeld in twee onafhankelijke dimensies

A

Different forms of anxiety can be classified in two independent dimensions: their situational specificity and their intensity with regard to the common manuals for the diagnosis of psychic disorders
ZIE SV!

169
Q

Wanneer spreken we van een paniek stoornis?

A

We spreken van een paniekstoornis wanneer de paniekaanvallen vaker terugkomen en wanneer een paniekaanval wordt gevolgd door 1 maand waarbij mensen extreem bang zijn om een nieuwe paniek aanval te ontwikkelen of vermijdend gedrag vertonen. De stoornis is niet het gevolg van middelengebruik of een andere medische aandoening.

170
Q

Op welke punten kan de zorg nog verbeterd worden?

A
  • Doeltreffender
  • Doelmatiger
  • Veiliger
  • Tijdiger
  • Patiëntgerichter