Libellen Flashcards
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
Tussen waterplanten en op de bodem.
Habitat
Allerlei stilstaande en zwakstromende watertypen op zandbodem. Drijvende waterplanten zijn een pré.
Azuurwaterjuffer
Coenagrion puella
De azuurwaterjuffer is in Nederland vrijwel beperkt tot de pleistocene zandgronden en het duingebied. De soort is daar algemeen bij stilstaand water en, in mindere mate, bij zwakstromende beken en kanalen. De populatieomvang hangt samen met de aanwezigheid van drijvende waterplanten: hoe meer drijvende waterplanten, des te groter de populatie. Biotoopbeschrijvingen uit omliggende landen geven aan dat de binding aan wateren met een dergelijke vegetatie sterk is (Lenz 1991, Schorr 1990, Thompson et al. 1985). De azuurwaterjuffe is bijna geheel afwezig in laagveengebieden. De waarnemingen uit deze gebieden betreffen waarschijnlijk zwervers, of berusten op verwarring met C.pulchellum.
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
De larven leven tussen waterplanten in ondiep water.
Habitat
Zwakstromende en stilstaande wateren die volledig in de zon liggen en meestal een goed ontwikkelde, maar open vegetatie hebben. Dit kunnen beekjes zijn, of sloten, kwelmoerassen, plasjes, enz. Er is vrijwel altijd kwelwater aanwezig. De voortplantingsplekken hebben vaak een pionierkarakter: de vegetatie bevindt zich in een vroeg successiestadium en periodes met droogval komen voor.
Banheidelibel
Sympetrum pedemontanum
Biotoop
De bandheidelibel plant zich voort in ondiepe, stilstaande en vrij smalle zwakstromende waterlopen zonder schaduw en vaak met een goed ontwikkelde helofytenvegetatie. Ondergedoken, drijvende en in het water staande planten zijn dan ook meestal aanwezig, maar vormen geen dichte structuur. De oevervegetatie is bij voorkeur ruig (niet intensief gemaaid). Structuurrijke heiden of graslanden zijn meestal in de directe omgeving aanwezig. Vaak betreft het tijdelijke, meso- tot eutrofe wateren. Onbegroeide, beschaduwde en diepere wateren worden niet bevolkt, ook al zijn er populaties in de directe omgeving (Tamm 1982).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
De larven leven ingegraven in zand of modder op de bodem, vaak tussen waterplanten.
Habitat
Beekjes, sloten, kleine plassen en vennen, altijd gevoed door kwelwater.
Beekoeverlibel
Orthetrum coerulescens
Biotoop
De beekoeverlibel wordt in Nederland voornamelijk aangetroffen in vochtige heidevegetaties, zwak stromende kleine beken en kleine plassen en sloten. De voortplantingsbiotoop staat onder invloed van kwel (Buchwald 1989a). Het water mag niet te voedselrijk zijn en een hoge watertemperatuur is noodzakelijk (Clausnitzer 1988). De soort geldt als warmteminnend en het leefgebied dient vrijwel de gehele dag in de zon te liggen. De omgeving van het water heeft een open vegetatiestructuur, met meestal enkele hoge planten (Lödl 1978).
Bij vochtige heidevegetaties, zoals in de Meinweg en op de Brunssummerheide, bestaat de biotoop uit ondiep stromend water, met planten als gewone dophei (Erica tetralix), beenbreek (Narthecium ossifragum) en veenmos (Sphagnum sp.). Waar het water een beekje vormt, ligt op de bodem vaak een detrituslaag. In de Encigroeve bij Maastricht en in de steengroeven bij Winterswijk leven kleine populaties in kwelbeekjes (Dijkstra et al. 1998). Stilstaand water waar O.coerulescens voorkomt is doorgaans niet dieper dan anderhalve meter en niet groter dan 50 m2.
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
Ingegraven in de beek- of rivierbodem, op ondiepe, traag stromende plaatsen waar veel slib of fijn zand is afgezet. ’s Nachts jagen ze op de bodem.
Habitat
Grotere beken en kleine rivieren. Soms ook in grote rivieren en in kanalen.
Beekrombout
Gomphus vulgatissimus
Biotoop
De beekrombout wordt in uiteenlopende typen stromende wateren aangetroffen. De soort wordt meestal met traag stromende laagland, beken geassocieerd. Dat deze beken vaak genormaliseerd zijn hoeft geen belemmering te vormen. Belangrijk is de aanwezigheid van zuurstofrijk water en onbegroeide zandige substraten en niet te rijk zijn aan nitraten en fosfaten. De soort wordt echter ook in vrij meanderende, relatief snel stromende terrasbeken en -riviertjes aangetroffen die grote peilfluctuaties kennen. Door de meandering zijn er voldoende stromingsluwe plaatsen binnen het stroombed aanwezig. Hier kunnen de larven zich handhaven tijdens piekafvoeren (GERAEDS, 2003). Vaak zijn grote delen van de oever rijkbegroeid en is het landschap in de omgeving kleinschalig met bosjes, houtwallen, hooilanden, heidevelden en ruigten. Uit Nederland zijn enkele oude waarnemingen bekend van stilstaand water, maar het is onduidelijk of hier voortplanting heeft plaatsgevonden (Lieftinck 1926). Echter De waterkwaliteit is voor de Beekrombout belangrijker dan de structuur van de oevervegetatie en de diversiteit van de omgeving.
Langs de Midden-Limburgse Roer worden de hoogste dichtheden larvenhuidjes (tot 41 per strekkende meter oever) gevonden langs traag stromende trajecten. Ook worden hier op plaatsen waar obstakels, zoals dood hout, in het water liggen vaak veel larvenhuidjes bij elkaar gevonden. Waarschijnlijk vormen de stromingsluwe plaatsen achter deze obstakels een geschikt habitat voor de larven. (GERAEDS & VAN SCHAIK, 2002).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
In stromend water tussen waterplanten in de oeverzone. In stilstaand water vaak op de bodem.
Habitat
Langzaam stromende beken, rivieren en kanalen. Daarnaast ook in grote, zuurstofrijke plassen en visvijvers.
Blauwe breedscheenjuffer
Platycnemis pennipes
Biotoop
De blauwe breedscheenjuffer komt in Nederland voornamelijk voor bij langzaamstromende, zuurstofrijke beken, sloten en kanalen. Daarnaast zijn populaties bekend van stilstaande wateren, zoals grote plassen, grindafgravingen en visvijvers. De soort wordt gezien als indicator van zuurstofrijk water. Veel wateren waar de soort voorkomt zijn deels beschut door bomen en struikgewas – de imago’s kunnen schuilen tussen de bladeren, de larven tussen de wortels. De aanwezigheid van waterplanten is geen strikte voorwaarde voor het voorkomen van de soort, maar heeft een positieve invloed op de populatiegrootte. In Groot-Brittannië, Scandinavië en Nederland komt de blauwe breedscheenjuffer vooral voor bij stromend water, terwijl de soort in de rest van Europa juist vooral bij stilstaand water wordt gevonden. Daar wordt hij een typische soort van dode rivierarmen genoemd. (Martens 1996, Merritt et al. 1996, Olsvik & Dolmen 1992, Sahlén 1995b, Schmidt 1971).
Welke libel of juffer is dit?
Levenscyclus
Gewoonlijk duurt de levenscyclus twee jaar. De eerste winter als ei, de tweede winter als larve en het uitsluipen in de maanden juli en augustus. In ondiepe wateren en warme zomers kan een larve echter al voor de winter volgroeid zijn en nog diezelfde zomer uitsluipen.
De rijpingsduur van de imago is drie tot zes weken, en de levensduur van de imago acht tot tien weken.
Habitat
Allerlei stilstaande watertypen, vaak voedselrijk en sterk beschaduwd: bosplassen, vijvers, poelen, sloten. Soms ook bij langzaam stromende beken en rivieren. Vaak in de buurt van bebouwing en recreatiegebieden.
Blauwe glazenmkaer
Aeshna cyanea
Biotoop
De blauwe glazenmaker is weinig kieskeurig en plant zich voort in diverse stilstaande en zwak stromende wateren. De voorkeur gaat uit naar kleine, stilstaande wateren in een beboste of parkachtige omgeving – vaak wordt ze gevonden bij beschaduwde vijvers, plassen en poelen in de directe omgeving van houtopstanden. De soort komt ook voor bij geheel of gedeeltelijk beschaduwde inhammen, bochten en zijslootjes van grote kanalen, brede sloten en vennen en bij tuinvijvers in stedelijk gebied. Hij jaagt langs opgaande structuren als heggen, bosschages, lanen en parken, die soms ver van water af liggen. In het buitenland vindt soms succesvolle voortplanting plaats in stromend water (Kalkman & Dijkstra 2000, Schorr 1990). In 1998 werd een larve gevangen in de beek de Keersop (pers. med. J. van Delft). Aanwijzingen voor voortplanting zijn ook gemeld van vreemde plaatsen zoals regentonnen, karrensporen en zelfs een gierput (Heidemann & Seidenbusch 1993, Sternberg 1994a, pers. med. W. Reinboud).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
Tussen waterplanten en wortels van oeverplanten die in het water hangen.
Habitat
Allerlei stilstaande watertypen; meestal voedselrijk en met veel vegetatie.
Bloedrode heidelibel
Sympetrum sanguineum
Biotoop
De bloedrode heidelibel komt met name voor bij wateren met een verlandingszone. Deze zijn doorgaans matig tot zeer voedselrijk. Typische biotopen zijn dichtgroeiende sloten, moerassen, vijvers, verrijkte vennen en rijkbegroeide plassen. De soort tolereert enigszins brakke omstandigheden (Merritt et al. 1996). Imago’s zwerven veel en worden overal aangetroffen, vooral op beschutte, zonnige plekken zoals langs houtwallen en bosschages.
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
In holle oevers tussen de uitgespoelde wortels van bomen en struiken die op de beekoever staan. Verder zijn larven aangetroffen tussen waterplanten en in het water hangende kruiden.
Habitat
Bosbeken
Bovenlopen (soms middenlopen) van beschaduwde, koele, zuurstofrijke beken, die gekenmerkt worden door een natuurlijke morfologie. Een grote variatie in stroomsnelheid is kenmerkend, meestal veroorzaakt door meanders en natuurlijke obstakels in de beek. De beken zijn grotendeels beschaduwd en arm aan waterplanten, maar enkele zonnige plekken met waterplanten zijn eveneens aanwezig. De oevers zijn begroeid met bomen, struiken en ruigtekruiden, die door bosbeekjuffers als zitplaatsen worden benut.
Bosbeekjuffer
Calopteryx virgo
Biotoop
De bosbeekjuffer komt voor langs beschaduwde, koude en zuurstofrijke beken. De soort is kritisch ten aanzien van de waterkwaliteit en de morfologie van de beek. Belangrijke factoren zijn de diversiteit van de omgeving van de beek en natuurlijke fysische processen als erosie en sedimentatie. Het omringende landschap is vaak gevarieerd, met bosjes, hooilanden, struwelen, houtwallen en ruigten. In dergelijke ‘ouderwetse’ landschappen met een weinig intensief landgebruik is de waterkwaliteit vaak goed. De soort geldt als een indicator voor schone, gave beken in een betrekkelijk onaangetast landschap (Wasscher 1989).
Beken waar deze soort voorkomt zijn breder dan 40 cm en grotendeels (maar niet geheel) vrij van waterplanten. Anders dan de weidebeekjuffer, die vooral in de midden- en benedenlopen van beken voorkomt, bewoont de bosbeekjuffer meer de beboste bovenlopen (Breuer 1987, Proess & Baden 1997, Rehfeldt 1986). Belangrijk is een natuurlijke slingering van de beek, waardoor een grote verscheidenheid aan microhabitats ontstaat, die in gekanaliseerde beken ontbreekt. Op landschapsniveau zijn dan ook van belang een goed ontwikkelde oevervegetatie en een flinke mate van meandering (Groenendijk et al., 2001). Niet de hele beek dient beschaduwd te zijn – op zonnige plaatsen groeien meer waterplanten, die belangrijk zijn voor het afzetten van de eieren. De imago’s hebben zonnige plekjes nodig om op te warmen. Oeverplanten en een zonnebad in de ochtend lijken van groot belang voor het onderhouden van territoria (Kull 1992, Zahner 1960).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
De larven leven in traag stromende delen van de beek of rivier, vaak tussen boomwortels in uitgeholde oevers. Ze kunnen zich ook ingraven in de modder op de bodem.
Habitat
Traag stromende (delen van) beken en rivieren, meestal met bomen en struiken op de oever.
Bronslibel
Oxygastra curtisii
Biotoop
De bronslibel wordt in Europa veelal waargenomen bij traagstromende, niet te diepe beken en riviertjes met weinig of geen waterplanten. De oevers zijn deels beschaduwd door bomen of struiken, maar veel schaduw kan de biotoop ongeschikt maken (Merritt et al. 1996). De plaatsen waar hij in Nederland is waargenomen voldoen goed aan deze beschrijving. In Midden-Europa is hij ook waargenomen bij snelstromende bergbeken en stilstaande wateren, zoals meren of kanalen. In de Belgische Ardennen komt hij voor bij een dode rivierarm (Goffart 1992, Heidemann & Seidenbusch 1993).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
Tussen waterplanten of op de bodem tussen dood organisch materiaal.
Habitat
Rijk begroeide wateren, meestal in bosrijke omgeving: vennen, plassen, laagveen, sloten etc. Sporadisch ook bij langzaam stromend water.
Bruine glazenmaker
Aeshna grandis
Biotoop
De bruine glazenmaker is te vinden bij allerlei stilstaande wateren, met name in bosrijke gebieden maar ook in open polders. De voorkeur lijkt uit te gaan naar rijkbegroeide wateren, zoals laagveensloten en plassen, dode rivierarmen, vennen, venen en vijvers. De voortplantingsbiotoop varieert sterk in grootte, diepte, voedselrijkdom, begroeiing en zuurgraad. Larvenhuidjes zijn bijvoorbeeld gevonden bij zuur water met een pH van 3,9 en in het buitenland ook in brak water. De directe omgeving van het water lijkt belangrijk bij de biotoopkeuze: niet te dichte bebossing en een gevarieerd landschap blijken aantrekkelijk. Ook de successie van de bio-toop is mogelijk van belang: in Britse poelen plantte de soort zich pas voort toen deze al tien jaar oud waren. Ook in Nederlandse gebieden is een voorkeur voor oudere wateren waargenomen (Moore 1991a, Schorr 1990, Wasscher 1992b). In het buitenland wordt de soort ook in traagstromend water gevonden (Geijskes & Van Tol 1983).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
De larven leven op de bodem, tussen dood organisch materiaal.
Habitat
Laagveenmoerassen, plassen, kanalen en brede sloten, met een goed ontwikkelde oevervegetatie, meestal met riet.
Bruine korenbout
Libellula fulva
Biotoop
De Bruine korenbout is een soort van plassen en kanalen met een matig tot zeer rijke oevervegetatie. De wateren zijn meso- tot eutroof, zwak zuur tot zwak basisch en enigszins beschut. De soort is opvallend tolerant ten aanzien van voedselrijkdom, maar te rijk water wordt gemeden. Lijnvormige wateren waar de soort voorkomt (kanalen, sloten) zijn doorgaans meer dan vier meter breed, plassen hebben een diameter van minstens 10 m (Höppner 1994). De aanwezigheid van vis lijkt de biotoopkeuze niet te beïnvloeden. De hoogste aantallen komen voor op de zandgronden, met name bij kanalen met veel riet (Phragmites australis). Ook komen vrij grote populaties voor in laagveengebieden met kwelwater (Geijskes & Van Tol 1983, De Groot 1996a, Hooijmeijer & Jager 2001, Ketelaar 1988). Verder leeft hij in oude zandafgravingen, zandige halfopen bosplassen, voedselrijke vijvers in stedelijke omgeving en sloten langs spoorlijnen. Vroeger bevolkte hij ook zwakgebufferde vennen zoals de Oisterwijkse Vennen. In Drenthe en Overijssel komt de soort samen met de weidebeekjuffer voor bij de uitstroom van weteringen en gekanaliseerde beken in kanalen. Het water is hier schoon en de oevervegetatie wordt niet vaak gemaaid.
Sinds 1999/2000 blijkt dat de Bruine korenbout zich ook thuis voelt in de uiterwaarden. Hier worden stilstaande en zwak stromende wateren benut, zoals tichelgaten, nevengeulen en beekmondingen. Wateren met de Bruine korenbout laten de volgende overeenkomsten zien: schoon voedselrijk water met een uitgebreide helofytenvegetatie (meestal Riet (Phragmites australis)).
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
In de oeverzone tussen waterplanten of bodemmateriaal.
Habitat
Vennen, duinplassen, overige plassen en poelen met goed ontwikkelde verlandingsvegetatie. Sporadisch ook in laagveen. Overwinteringshabitat: beschutte plaatsen in heide en halfopen bossen.
Bruine winterjuffer
Sympecma fusca
Biotoop
De Bruine winterjuffer komt voornamelijk voor bij matig tot voedselrijke wateren op de zandgronden zoals vennen, ook bij andere op de hoge zandgronden gelegen wateren, zoals leemkuilen en (duin) plassen. Grotere aantallen waren tot begin jaren ‘90 alleen gezien bij matig voedselarm water. De soort is sporadisch gevonden bij stromend water, in laagveengebieden en in de duinen. De Bruine winterjuffer prefeert daarnaast ondiepe oeverzones met goed ontwikkelde vegetatie zoals snavelzegge (Carex rostrata) of Riet (Phragmites australis).
Aangezien S.fusca het grootste deel van het leven als volwassen dier doorbrengt is de biotoop van de imago’s relatief belangrijk. De omgeving van het water moet voldoende voedsel bieden en een geringe predatiedruk en geschikte overwinteringsplaatsen hebben (Jödicke 1997). In Nederland zijn de imago’s vaak te vinden in halfopen heidevegetatie of in open (dennen)bos. Voortplanting vindt vooral plaats in matig voedselarm water, maar in kleine aantallen is de soort ook wel te vinden op voedselarme of juist voedselrijke wateren.
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
De larven leven tussen waterplanten en op de bodem, in ondiep water.
Habitat
De bruinrode heidelibel is een pioniersoort die zijn optimum vindt in ondiepe poelen die ’s zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben. De soort komt echter ook voor in allerlei andere stilstaande en zwak stromende wateren.
Bruinrode heidelibel
Sympetrum striolatum
Biotoop
De Bruinrode heidelibel is vaak de eerste glazenmaker die pasgegraven poelen koloniseert (Moore 1991a). Kleine opdrogende poelen vormen het optimale voortplantingsbiotoop (Corbet 1956a), maar voortplanting is ook vastgesteld in langzaam stromende wateren, weelderig begroeide vennen of zelfs licht brak water (Gardner 1950b, Schmidt 1986a, Schorr 1990). De structuur van de vegetatie heeft weinig invloed op het voorkomen, maar plaatsen met veel schaduw worden gemeden.
Bij ons plant de soort zich vooral voort in schaars begroeide ondiepe plasjes, bijvoorbeeld in groeven en natuurontwikkelingsgebieden. Bij verscheidene bezoeken aan de Encigroeve bij Maastricht waren de aantallen tientallen malen hoger dan die van andere heidelibellen (Dijkstra et al. 1998). Dit past in het beeld van een meer zuidelijke verspreiding.
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
In de verlandingsvegetatie tussen ondergedoken waterplanten (bijvoorbeeld klein blaasjeskruid), meestal op plaatsen met veel uit het water stekende plantenstengels (riet, holpijp, enz.).
Habitat
In Nederland enkel in laagveenmoeras. Hier komt de soort voor in verlande petgaten, met een kritische dichtheid van plantenstengels in het water (niet te dicht en niet te open).
Donkere waterjuffer
Coenagrion armatum
Biotoop
Bij alle vroegere en huidige Europese vindplaatsen ,van de Donkere waterjuffer, is het water tamelijk ondiep (variërend van 10 (Weerribben, (Ketelaar)) tot 100 cm) en wordt de vegetatie gedomineerd door grote sprieterige planten in het water – zoals riet (Phragmites australis), kleine lisdodde (Typhaangustifolia), zeebies (Bolboschoenusmaritimus), snavelzegge (Carexrostrata) en/of holpijp (Equisetumfluviatile) – in een kritische dichtheid, niet te dicht en niet te open. Uit de waarnemingen in Nederland blijkt dat de soort zich hier voornamelijk in matig voedselarme (laagveen)moerassen voortplant. In De Weerribben vliegt de Donkere waterjuffer in verlandingsvegetaties met Riet, Holpijp(Equisetum fluviatile), Zeggen en Kleine lisdodde (Typha latifolia). Het water is vrij ondiep (10-50 cm) en de stengels van genoemde plantensoorten staan altijd relatief dicht op elkaar.
Welke libel of juffer is dit?
Leefomgeving van de larve
Tussen de stengels van kleine zeggensoorten en ondergedoken planten (bijvoorbeeld blaasjeskruiden).
Habitat
Voedselarme zeggemoerassen, met een lage maar constante waterstand. Dergelijke situaties kunnen voorkomen in hoogveen, laagveen en verlandingszones van vennen. Belangrijk is een hoge dichtheid van kleine zeggensoorten (slijkzegge, draadzegge, snavelzegge, stijve zegge). Daartussen zijn kleine slenkjes aanwezig met ondergedoken waterplanten, vaak blaasjeskruiden.
Dwergjuffer
Nehalennia speciosa
Biotoop
Nederlandse biotoopbeschrijvingen van de Dwergjuffer ontbreken. Elders in Europa heeft de soort een strikte voorkeur voor mesotrofe zeggenmoerassen. Zwitserse populaties leven in een biotoop waar het wateroppervlak voor ongeveer 70% bedekt is met een gelijkmatig verdeelde zeggenvegetatie van 30 à 40 cm hoog (De Marmels & Schiess 1977). Het water is op deze plaatsen 7 tot 15 cm diep. De biotoop van de bekendste Oostenrijkse vindplaats (de Schwemm bij Walchsee) lijkt hier sterk op, maar het water is hier dieper. In Polen bestaat de biotoop uit een gordel van in het water staande fijnbladige zeggen (Carex sp.) op de grens van open water en veen. Deze zeggen hebben een hoogte van 30 tot 80 cm, de diepte van het water varieert van 5 tot 40 cm. In Polen bestaan de vegetaties uit draad- (Carexlasiocarpa), slijk- (C.limosa) en snavelzegge (C.rostrata), in Zwitserland komt ook stijve zegge (C.elata) voor (Bernard 1998). Sommige studies wijzen op het voorkomen in verlandingszones van vennen en hoogveenplassen (Schorr 1990). Op grond van buitenlandse vegetatiebeschrijvingen lijkt de plantengemeenschap Scor-pidio-caricetum diandrae de meest geschikte vegetatie in Nederland te vormen. Kenmerkende soorten hiervan zijn ronde zegge (Carexdiandra), slank wollegras (Eriophorumgracile) en plat blaasjeskruid (Utriculariaintermedia). Tegenwoordig is deze trilveenvegetatie alleen nog te vinden in de grote laagveengebieden in Noordwest-Overijssel en in het grensgebied van Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Vermoedelijk kwam dit vegetatietype vroeger ook voor aan de voet van de St.Jansberg, één van de twee oude Nederlandse vindplaatsen (Schaminée et al. 1995).