lesson 3 Flashcards
1
Q
maandag
A
monday
2
Q
dinsday
A
Dienstag
3
Q
Woensdag
A
Wednesday
4
Q
donderdag
A
Donnerstag
5
Q
vrijtag
A
Freitag
6
Q
Zaterdag
A
Samstag
7
Q
Zondag
A
Sonntag
8
Q
de ochtend/ de morgen
A
the morning
9
Q
de middag
A
midday + afternoon
10
Q
de avond / de nacht
A
the evening/ the night
11
Q
Hoeveel weken heeft en jaar?
A
How many months does a year have?
12
Q
Een jaar heeft 52 (twee en vijftig)
A
A year has 52 weeks
13
Q
How laat endigt de laas?
A
How late does the lesson go?
14
Q
Wat is jouw geboortedatum?
A
What´s your birthday?
15
Q
heel
A
very