Lesson 1 FR-NL Flashcards
Bienvenue (dans)
Welkom (in)
Bonjour (matin)
Goedemorgen
Tout le monde
Allemaal
Le cours
De cursus
The
De
Néerlandais
Nederlands
Je
Ik
Suis
Ben
Être
Zijn
Et
En
Vôtre
Jullie
Le professeur
De docent
Les professeurs
Docenten
Vous
Jullie
Avoir
Hebben
2
Twee
Autre
Andere
Est
Is
Il
Hij
Enseigne
geeft les
Enseigner
Lesgeven
Jours
Dagen
Le jour
De dag
3
Drie
Nous
We
Commencer
Beginnen
Avec
Met
Get to know
Kennismaken
Qui
Wie
Es
Ben
Tu
Jij
Quoi/quel
Wat
Ton
Jouw
Nom
De naam
Mon
Mijn
Prénom
De voornaam
Le nom
De achternaam
De (from)
Uit
Quel
Welk
Le pays
Het land
Angleterre
Engeland
Venir
Komen
Le voisin
De buurman
De (of)
Van
Comment
Hoe
Comment tu t’appelles ?
Hoe heet jij?
S’appeler
Heten
D’où
Waar… vandaan
Où
Waar
Chine
China
Habiter
Wonen
Maintenant
Nu
L’adresse
Het adres
Le numéro
Het nummer
La réponse
Het antwoord
Non
Nee
Code postal
De postcode
Vous (politesse)
U
Madame, mademoiselle
Mevrouw
Aussi
Ook
Dans
In
Appeler / dire
Zeggen
Mais
Maar
Amitié, pas traduit
Hoor
Oui
Ja
Ici
Hier
Déjà
Al
20
Twintig
L’année
Het jaar
Continuer (go on)
Verdergaan (gaan verder)
La leçon
De les
Avoir
Hebben
Tout le monde
iedereen
Le livre
Het boek
Le
Het
Le texte
De tekst
1
Één
Sur
Op
Page
De bladzijde
8
Acht
Écouter
Luisteren
À (to)
Naar
Lire
Lezen
Arrêter
Stoppen
Pour un moment
Even
C’est
Het is
La pause
De pauze
À plus tard
Tot straks
Bientôt, plus tard
Straks