Days, Months, Seasons FR-NL Flashcards
1
Q
le lundi
A
het maandag
2
Q
le mardi
A
het dinsdag
3
Q
le mercredi
A
het woensdag
4
Q
le jeudi
A
het donderdag
5
Q
le vendredi
A
het vrijdag
6
Q
le samedi
A
het zaterdag
7
Q
le dimanche
A
het zondag
8
Q
janvier
A
januari
9
Q
février
A
februari
10
Q
mars
A
maart
11
Q
avril
A
april
12
Q
mai
A
mei
13
Q
juin
A
juni
14
Q
juillet
A
juli
15
Q
août
A
augustus