les jours les chiffres les mois es couleurs et le temps Flashcards
maandag
lundi
dinsdag
mardi
woensdag
mercredi
donderdag
jeudi
vrijdag
vendredi
zaterdag
samedi
zondag
dimanche
de dag
le jour
de week
le semaine
het jaar
l’annee
de maand
le mois
een
un
twee
deux
drie
trois
vier
quatre
vijf
cinq
zes
six
zeven
sept
acht
huit
negen
neuf
tien
dix
elf
onze
twaalf
douze
dertien
treize
veertien
quatorze
vijftien
quinze
zestien
seize
zeventien
dix-sept
achttien
dix-huit
negentien
dix-neuf
twintig
vingt
januari
janvier
februari
fevrier
maart
mars
april
avril
mei
Mai
juni
Juin
juli
juillet
augustus
aout
september
septembre
October
octobre
november
novembre
december
decembre
rood
rouge/rouges
blauw
bleu/bleue
geel
jaune/jaunes
groen
vert/verte
wit
blanc/blanche
zwart
noir/noire
bruin
brun/brune
roze
roses
oranje
orange/orange
grijs
grise
paars
violet/violete
licht blauw
bleu clair/ bleue claire
donkerblauw
bleu fonce/ bleue fonce
donker groen
vert foncé/ verte fonce
licht groen
vert clair/ verte claire
licht
clair
donker
fonce
de hemel
le ciel
de zon
le soleil
de wolk/ wolken
le nuage(s)
de mist
le brouillard
het is zonnig
il y a du soleil
de wind
le vent
de regen
la pluie
het regent
il pleut
de sneeuw
la neige
het sneeuwt
il neige
het waait
il y a du vent
het is mistig
il ya du brouillard
het is warm
il fait chaud
het is koud
il fait froid
het is bewolkt
il y a des nuages
het is mooi weer
il fait beau
het is slecht weer
il fait mauvais