les banques et les opérations bancaires Flashcards
1
Q
de bank
A
la banque
2
Q
een bankagentschap
A
une agence bancaire
3
Q
een (financieel) adviseur
A
le conseiller (financier)
4
Q
een belangrijke klant
A
un gros client
5
Q
de bankier
A
un banquier
6
Q
naar een andere bank overstappen
A
changer de banque
7
Q
een afspraak maken
A
prendre rendez-vous
8
Q
zijn geld overzetten van een bank nr een andere
A
transférer son argent d’une banque à une autre
9
Q
een rekening
A
un compte
10
Q
een bankrekening
A
un compte bancaire
11
Q
een zichtrekening
A
un compte à vue
12
Q
een spaarrekening
A
un compte épargne
13
Q
een online rekening openen
A
ouvrir un compte en ligne
14
Q
titularis zijn ve rekening
A
être titulaire d’un compte
15
Q
zijn rekeningen beheren
A
gérer ses comptes